• No results found

5 Resultaten

5.3 Flora

5.3.3 Doelbereiking volgens positieve identificatie vegetatietype

De analyse van de proefvlakdekkende vegetatieopnamen a.h.v het programma ASSOCIA in Turboveg geeft aan tot welke vegetatietypen of mengvormen ervan de bemonsterde locaties ingedeeld kunnen worden en beschrijft de uitgangsituatie. Tabel 48 in bijlage toont de gede-tailleerde uitkomsten per proefvlak. Normaliter worden meerder uitkomsten opgegeven. Voor eerder aangehaalde redenen (zie Proportie van positieve identificaties), besluiten we bij deze initiële verwerking tot een positieve indentificatie wanneer één van de doelvegetaties tot de oplossing behoort.

Alle 13 proefvlakken hadden minstens één van de doelassociaties behorend tot het dotter-bloemverbond als mogelijke oplossing. Dit suggereert dat er in alle onderzochte proefvlakken kensoorten aanwezig zijn, of anders gesteld, dat er op alle locaties een zekere potentie voor dotterbloemverbond bestaat.

Bij een strikter toepassen van de selectiecriteria voor identificatie van het vegetatietype le-veren nog 9 van de 13 opnames (69%) een positief resultaat waarbij minstens één vegeta-tietype behorend tot het dotterbloemverbond of mengsituaties van dotterbloem-associaties met andere vegetatietypen tot de oplossing behoren (Tabel 48). Afhankelijk van het

proef-3. Associatie van Boterbloemen en Waterkruiskruid; subass. met Zomprus

Gewoonlijk gaat het om mengvormen met een rompgemeenschap (Rompgemeenschap van Gestreepte witbol en Echte koekoeksbloem), een type behorend tot de successiereeks (Ass. van Moerasspirea en Echte Valeriaan - subass. met Gestreepte witbol ; Rompgemeenschap van Rietgras; Elzenzegge-Elzenbroek - subass. met Bittere veldkers) of een aansluitend ve-getatietype (Veldrus-associatie; Kamgrasweide - subass. met Moerasrolklaver).

Slechts drie proevlakken (23%) werden vlakdekkend als “zuiver” dotterbloemvegetatie gety-peerd (RB1, RL1, RL7).

Tabel 19. Resultaten syntaxonomische identificatie van proefvlakdekkende vegetatieopnamen (met Tansley be-dekkingschaal). Per proefvlak het meest waarschijnlijke vegetatietype waartoe de opname behoort; bij mengsitu-aties staan er meerdere oplossingen aangegegeven. Identificmengsitu-aties behorend tot het doeltype dotterbloemverbond en/of mengvormen (DoelAssociatie = 16AB, behalve de Veldrus-associatie 16AB01 want die wordt in de Vlaamse natuurtypologie als een apart natuurtype beschouwd), staan aangeduid in het groen.

Proefvlak SYNTAXON Ned. Naam

AM1GNdb 32RG05 Rompgemeenschap van Rietgras

38AA02B Gele lis-ooibos; subass. met Grote vossestaart

AM2GNdb 16AB04A Ass. van Boterbloemen en Waterkruiskruid; subass. met Zomprus

16AB05 Bosbies-associatie

16RG02 Rompgemeenschap van Gestreepte witbol en Echte koekoeksbloem

GK11GNdb 16AB04A Ass. van Boterbloemen en Waterkruiskruid; subass. met Zomprus

16RG02 Rompgemeenschap van Gestreepte witbol en Echte koekoeksbloem

GK8GNdb 16RG02 Rompgemeenschap van Gestreepte witbol en Echte koekoeksbloem

MB2GNdb 16AB05 Bosbies-associatie

32AA01B Ass. van Moerasspirea en Echte Valeriaan; subass. met Gestreepte

witbol

39AA02B Elzenzegge-Elzenbroek; subass. met Bittere veldkers

MB4GNdb 16AB01 Veldrus-associatie

16AB06 Associatie van Gewone engelwortel en Moeraszegge

32AA01B Ass. van Moerasspirea en Echte Valeriaan; subass. met Gestreepte

witbol

RB1GNdb 16AB04A Ass. van Boterbloemen en Waterkruiskruid; subass. met Zomprus

RL10GNdb 16AB05 Bosbies-associatie

16BC01B Kamgrasweide; subass. met Moerasrolklaver

RL1GNdb 16AB05 Bosbies-associatie

16AB06 Associatie van Gewone engelwortel en Moeraszegge

RL7GNdb 16AB05 Bosbies-associatie

16AB06 Associatie van Gewone engelwortel en Moeraszegge

WB1GNdb 16AB05 Bosbies-associatie

16AB06 Associatie van Gewone engelwortel en Moeraszegge

39AA02B Elzenzegge-Elzenbroek; subass. met Bittere veldkers

YB1GNdb 12BA01C Ass. van Geknikte vossestaart; subass. met Lidrus

16RG06 Rompgemeenschap van Tweerijige zegge

YB5GNdb 16RG06 Rompgemeenschap van Tweerijige zegge

Eenzelfde oefening werd uitgevoerd voor de permanente kwadraten (4x4m²) die dus een iets gedetailleerder beeld geven van ofwel de uitgangsituaties of, volgens de lokale beheerders, van beter ontwikkelde voorbeelden, relicten of bronpopulaties van de doelvegetatie. In 22 van de 33 PQ’s (67%) met dotterbloemverbond als doeltype, werd dit vegetatietype daad-werkelijk als één van de mogelijke oplossingen gevonden (zie Tabel 49 in bijlage). Dit sugge-reert dat er binnen deze PQ’s een zekere potentie voor dotterbloemverbond bestaat. Voor PQ’s die de uitgangsituatie beschouwen gaat het om 33% van de PQ’s die een potentie ken-nen, terwijl dit voor 100% van de PQ’s voor bronpopulaties geldt.

Bij een strikter toepassen van de criteria voor identificatie volgens ASSOCIA (Van Tongeren 2000) onderscheiden we in totaal zeven (21%) van de PQ’s die een zuiver dotterbloemver-bond vertonen (zie Tabel 20). Voor de PQ’s met een uitgangsituatie gaat het om 2 (9%) opnames, bij PQ’s voor vermoedelijke bronpopulaties om 5 (45%). Daarnaast zien we nog 4 opnamen (12%) met mengvormen van het doeltype met rompgemeenschappen of vegetatie-typen uit de successiereeks voor het doeltype waarbij 1 voor PQ’s voor de uitgangsituatie (5%) en 3 (27%) voor bronpopulaties.

Dus 72% van de PQ’s voor bronpopulaties vertonen zuivere dotterverbonden of mengvor-men. Twee PQ’s lijken minder goed gekozen of geven aan dat het doeltype fout werd geko-zen (zie Tabel 20; RB1GNdb_PQ3 en RL7GNdb_PQ1).

Tabel 20. Resultaten syntaxonomische identificatie van vegetatieopnamen in permanente kwadraten (met Londo-bedekkingschaal). Per PQ-opname worden de verschillende syntaxa of vegetaties weergegeven die uit de analyse naar voren komen als meest waarschijnlijk vegetatietype. Identificaties behorend tot het doeltype dotterbloemverbond (DoelAssociatieCode = 16AB, behalve de Veldrus-associatie 16AB01 want die wordt in de Vlaamse natuurtypologie als een apart natuurtype beschouwd), staan aangeduid in het groen. Ook wordt aangegeven waartoe de PQ diende; hetzij voor het opvolgen van bronpopulaties met lokaal goed ontwikkelde voorbeelden voor het doeltype, hetzij een homoge-ne vegetatie voor een weerspiegeling van de uitgangsituatie, of voor het opvolgen van een ander vegetatietype dan het doeltype, waardevol voor het lokale beheer.

Proefvlak PQ PQ type SYNTAXON Ned. Naam

AM1GNdb AM1GNdb_PQ1 Uitgangsituatie 07AA01C Bronkruid-ass.; subass. met Water-postelein

08AA04 Associatie van Stomp vlotgras 08RG05 Rompgemeenschap van Mannagras 12BA01D Ass. van Geknikte vossestaart; arme

subass.

16RG04 Rompgemeenschap van Pitrus 29AA01 Associatie van Waterpeper en

Tand-zaad

AM1GNdb_PQ2 Uitgangsituatie 08AA04 Associatie van Stomp vlotgras 08RG05 Rompgemeenschap van Mannagras 12BA01D Ass. van Geknikte vossestaart; arme

subass.

AM1GNdb_PQ3 Uitgangsituatie 12BA01D Ass. van Geknikte vossestaart; arme subass.

16RG04 Rompgemeenschap van Pitrus AM2GNdb AM2GNdb_PQ1 bronpopulatie

(ge-hooid+nabegraasd) 16AB05 Bosbies-associatie

16RG02 Rompgemeenschap van Gestreepte witbol en Echte koekoeksbloem 32AA01B

Ass. van Moerasspirea en Echte Valeriaan; subass. met Gestreepte witbol

AM2GNdb_PQ2 bronpopulatie

(be-graasd) 32AA01B

Ass. van Moerasspirea en Echte Valeriaan; subass. met Gestreepte witbol

GK8GNdb GK8GNdb_PQ1 uitgangsituatie 16RG02 Rompgemeenschap van Gestreepte witbol en Echte koekoeksbloem 32AA01B

Ass. van Moerasspirea en Echte Valeriaan; subass. met Gestreepte witbol

GK8GNdb_PQ2 uitgangsituatie 16RG02 Rompgemeenschap van Gestreepte witbol en Echte koekoeksbloem 16RG04 Rompgemeenschap van Pitrus

Proefvlak PQ PQ type SYNTAXON Ned. Naam

32AA01B

Ass. van Moerasspirea en Echte Valeriaan; subass. met Gestreepte witbol

36AA01 Associatie van Geoorde wilg MB2GNdb_PQ3 uitgangsituatie 09RG03 Rompgemeenschap van Hennegras

32AA01A Ass. van Moerasspirea en Echte Valeriaan; subass. met Hennegras 39RG01 Rompgemeenschap van Hennegras MB4GNdb MB4GNdb_PQ1 uitgangsituatie 16AB05 Bosbies-associatie

MB4GNdb_PQ2 uitgangsituatie 32AA01B

Ass. van Moerasspirea en Echte Valeriaan; subass. met Gestreepte witbol

MB4GNdb_PQ3 uitgangsituatie 16AB05 Bosbies-associatie

RB1GNdb RB1GNdb_PQ1 uitgangsituatie 16RG01 Rompgemeenschap van Gestreepte witbol en Engels raaigras

RB1GNdb_PQ2 bronpopulatie 12BA01C Ass. van Geknikte vossestaart; subass. met Lidrus

16AB04A Ass. van Boterbloemen en Water-kruiskruid; subass. met Zomprus 16RG02 Rompgemeenschap van Gestreepte

witbol en Echte koekoeksbloem RB1GNdb_PQ3 bronpopulatie 16RG06 Rompgemeenschap van Tweerijige

zegge

RL10GNdb RL10GNdb_PQ1 uitgangsituatie 16RG02 Rompgemeenschap van Gestreepte witbol en Echte koekoeksbloem RL10GNdb_PQ2 uitgangsituatie 12BA01B Ass. van Geknikte vossestaart;

typische subass.

12BA01C Ass. van Geknikte vossestaart; subass. met Lidrus

RL10GNdb_PQ3 uitgangsituatie 16RG04 Rompgemeenschap van Pitrus RL1GNdb RL1GNdb_PQ1 bronpopulatie 16AB05 Bosbies-associatie

RL1GNdb_PQ2

ander vegetatietype bosrand-PQ voor Betonie: heischraal graslandtype

34AA01B Wilgeroosjes-ass.; subass. met Rankende helmbloem RL1GNdb_PQ3 bronpopulatie 16AB05 Bosbies-associatie

16AB06 Associatie van Gewone engelwortel en Moeraszegge

RL7GNdb RL7GNdb_PQ1 bronpopulatie 16RG06 Rompgemeenschap van Tweerijige zegge

RL7GNdb_PQ2 bronpopulatie 16AB06 Associatie van Gewone engelwortel en Moeraszegge

32AA01B

Ass. van Moerasspirea en Echte Valeriaan; subass. met Gestreepte witbol

RL7GNdb_PQ3 bronpopulatie 16AB05 Bosbies-associatie WB1GNdb WB1GNdb_PQ1 bronpopulatie 16AB05 Bosbies-associatie WB1GNdb_PQ2 bronpopulatie 16AB05 Bosbies-associatie

YB1GNdb YB1GNdb_PQ1 uitgangsituatie 12BA01C Ass. van Geknikte vossestaart; subass. met Lidrus

YB1GNdb_PQ2 uitgangsituatie 12BA01C Ass. van Geknikte vossestaart; subass. met Lidrus

YB1GNdb_PQ3 uitgangsituatie 08BC02A Ass. van Scherpe zegge; typische subass.

12BA01C Ass. van Geknikte vossestaart; subass. met Lidrus

YB5GNdb YB5GNdb_PQ1 uitgangsituatie 16RG09 Rompgem. van Grote vossestaart en Echte koekoeksbloem

YB5GNdb_PQ2 uitgangsituatie 08BC01 Oeverzegge-associatie

16RG09 Rompgem. van Grote vossestaart en Echte koekoeksbloem

YB5GNdb_PQ3 uitgangsituatie 08BC02A Ass. van Scherpe zegge; typische subass.

Proefvlak PQ PQ type SYNTAXON Ned. Naam

16RG09 Rompgem. van Grote vossestaart en Echte koekoeksbloem

Tabel 21 vat de resultaten voor positieve identificatie per proefvlak samen zowel globaal (vlakdekkende vegetatieopnames) als meer lokaal (PQ-opnames).

De gemiddelde absolute waarde voor weirdness in proefvlakdekkende opnames bedraagt 2.49+/- 0.90 stdev (N=13), waar die in PQ’s 0.32 +/- 0.15 (N=12) bedraagt (gepaarde t-test: df = 23; t = 8.28; p < 0.0001). De weirdnessindices zijn significant veel hoger voor proefvlakdekkende opnames dan voor PQ-opnames. Dit lijkt logisch met hetgeen hierboven werd aangehaald; de kans op andere vegetatietypen en dus atypische soorten neemt toe met het bemonsterde oppervlak. Wat betreft incompleteness liggen de proefvlakdekkende opnames gemiddeld rond -0.15 +/- 0.15 stdev (N=13), wat niet significant verschillend is van de 0.15 +/- 0.16 van de PQ’s. (N=12) (ongepaarde t-test: df = 23; t = 0.072; p = 0.9).

Tabel 21. Overzicht van vegetatietype-identificaties voor dotterbloem-verbonden in vlakdekkende opnames en opnames binnen PQ’s. Per opname wordt weergegeven of een zuiver dotterbloemverbond, een mengtype, of al dan niet een indicatie of dus potentie voor het doelty-pe werd aangetroffen. (nvt = niet van toepassing)

Proefvlak Vlakdekkend PQ1 PQ2 PQ3 AM1 potentie geen geen geen

AM2 mengvorm mengvorm potentie nvt

GK11 mengvorm nvt nvt nvt

GK8 potentie potentie potentie potentie

MB2 mengvorm potentie mengvorm geen

MB4 mengvorm zuiver potentie zuiver

RB1 zuiver potentie mengvorm potentie

RL10 mengvorm potentie geen potentie

RL1 zuiver zuiver nvt zuiver

RL7 zuiver potentie mengvorm zuiver

WB1 mengvorm zuiver zuiver nvt

YB1 potentie geen geen geen

YB5 potentie geen geen geen

Merk op dat de proefvlakken die vlakdekkend of in PQ’s beter ontwikkelde dotterverbonden opleveren, ook de beste resultaten geven wat betreft de kenmerkendheid- en trouwheidsco-res.

Uit deze analyse kunnen we ook afleiden wat er eventueel schort of hoe het anders kan om te komen tot de doelvegetatie:

Welk beheer is er nodig om te komen tot een beter ontwikkelde soortensamenstel-ling van de vegetatie?

→ Nood aan verdergezet verschralingsbeheer (= zomermaaibeheer) voor verruigde si-tuaties (toestanden met rompgemeenschappen, moerasspiraearuigten, verbond van Scherpe zegge):

o AM1, GK8, RB1, RL10

→ Nood aan kappen bij verboste en verstruweelde situaties (elzenbroek, wilgen-broekstruwelen + rompgemeenschap van Hennegras die hier een zoom vormt):

o MB2, WB1 (tenzij hier een mantel-zoom werd gewenst want PQ-opnames zijn uitstekend)

→ Rompgemeenschap van Gestreepte witbol en Engels raaigras: treedt dikwijls op in graslanden die sinds kort minder intensief begraasd/gemaaid en bemest worden, bij-voorbeeld waar intensief beheerde landbouwgronden als natuurreservaat zijn aange-wezen

o RB1

→ Rompgemeenschap van Tweerijige zegge: zwakke verbondskensoort van het dotter-verbond, die op allerlei vochtige, voedsel- en basenrijke standplaatsen tot dominan-tie kan komen en soortenarme gemeenschappen vormt. Vaak betreft het overgangs-zones tussen vochtig grasland en oever-, verlandings- of andere moerasvegetaties; zo langs slootkanten, langs kanalen op de grens tussen ruigte en grazige bermen, maar bijvoorbeeld ook in de oeverzone van zwaar bemeste percelen

o RB1

→ Verderzetting van het instandhoudingsbeheer: de situatie is goed tot zeer goed: o RL1, RL7, WB1

Zijn er problemen met de abiotiek?

→ Eventueel nood aan vernatting bij situaties met kamgrasgrasland o RL10 (algemeen vlakdekkend)

→ Eventueel nood aan ontwatering, verdroging of kortere overstroomde periode in de winter bij situaties met het Verbond van Grote vossestaart, Associaties van Geknikte vossestaart, een Blaaszegge-associatie of rompgemeenschap van Hennegras

o AM1, MB2 (lokaal: PQ1), RB1 (lokaal: PQ2, PQ3), RL10 (lokaal: PQ2), YB1, YB5

Werd beter een ander doeltype gedefinieerd?

→ AM1, YB1 en YB5 vertonen eerder gemeenschappen van Grote vossestaart of andere vegetatietypen van vernatte situaties. Vlakdekkend vertonen YB1 en YB5 wel een as-pect van de Rompgemeenschap van Tweerijige zegge, een zwakke verbondskensoort voor dotterbloemgrasland die mogelijk wijst op een potentie voor dotterbloemver-bond, naast de aanwezigheid van andere kensoorten. De abiotische condities voor AM1 kunnen eventueel vebeterd worden via waterhuishoudingsbeheer door controle over de waterstanden van de begeleidende beek (Sint-Trudoleken) en het herinvoe-ren van het laantjespatroon in combinatie met een omzetting naar zuiver hooibe-heer. Voor YB1 en YB5 ligt de controle over de waterhuishouding moeilijker omdat deze percelen ’s winters overstroomd worden door de IJzer. Eventueel kan een ver-dergezet maaibeheer toch leiden naar een meer uitgesproken dotterbloemaspect, of er kan beslist worden om het Verbond van Grote vossestaart als doeltype te nemen.

Op basis van de gevonden vegetatietypes behorend tot het Dotterverbond (Tabel 19 en Tabel 20) en de schema’s met toelichtingen per vegetatietype (Tabel 39, Tabel 40 en Figuur 33), kan in nog meer detail opgezocht worden welk beheer het meest geschikt zou zijn per beheereenheid.