• No results found

taakopdracht commissie toekomstbestendigheid aanvullende pensioenregelingen aanvullende pensioenregelingen

Appendix bij hoofdstuk 7: contracten met andere onzekerheid

Bijlage 1: taakopdracht commissie toekomstbestendigheid aanvullende pensioenregelingen aanvullende pensioenregelingen

1. Inleiding

Het onderzoek dat de commissie gaat verrichten heeft tot doel de toekomstbestendigheid van het Nederlandse aanvullend pensioenstelsel te analyseren. De huidige crisis heeft aangetoond dat het stelsel van aanvullende pensioenen, zoals dat momenteel is vormgegeven, gevoeliger is voor financiële schokken dan tot nu toe werd gedacht. De hoofdvraag is daarom of het huidige stelsel toekomstbestendig is - en zo niet - welke oplossingsrichtingen denkbaar zijn om het stelsel beter bestand te maken tegen financiële schokken in het licht van de vergrijzing. Door de vergrijzing zullen de mogelijkheden om eventuele tekorten in pensioenfondsen aan te vullen in beginsel immers verder afnemen. Het onderzoek zal zich richten op het hart van de tweede pijler: “het pensioencontract”. Dit contract bepaalt de geambieerde en gecommuniceerde hoogte van de uitkering, de prijs die daarvoor betaald wordt, de risico’s die daarbij worden gelopen en de wijze waarop deze risico’s over gepensioneerden, werkenden, toekomstige deelnemers en de werkgevers worden verdeeld.

2. Taakopdracht

De commissie heeft tot taak:

1. Het analyseren van de toekomst- en schokbestendigheid van de huidige

pensioencontracten naar aanleiding van de huidige financiële en economische crisis en rekening houdend met de vergrijzing in de komende decennia. Bij deze analyse speelt de afruil tussen zekerheid en betaalbaarheid, plus de wijze waarop risico’s tussen

belanghebbenden worden verdeeld, steeds een centrale rol. Een belangrijke vraag in dat kader is in hoeverre collectieve “defined benefit”- regelingen houdbaar zijn, gegeven het feit dat de financiële risico’s in dergelijke regelingen op een evenwichtige en solidaire wijze over de deelnemers kunnen worden gespreid. Dit in tegenstelling tot individuele “defined

contribution”-regelingen.

De volgende aspecten worden in het onderzoek betrokken:

• Invloed van de vergrijzing op de kosten en de schokbestendigheid van huidige pensioencontracten op de lange termijn;

• Verschillen tussen door deelnemers ervaren zekerheid en feitelijk geboden zekerheid in huidige contracten (incomplete contracten, management van verwachtingen en

communicatie, reële wensen vs. nominale aanspraken);

• Belang van indexatie voor pensioenopbouw van actieven en koopkracht gepensioneerden;

• Communicatie over pensioenzekerheid in relatie tot soorten pensioenovereenkomsten; • Gevolgen vergrijzing voor solidariteit en risicodeling (effect doorsneepremie);

• De verhouding tussen de risico’s in de financiële opzet en de het risicodragende vermogen van pensioenfondsen: hoe kunnen risico’s worden verminderd of het risicodragende vermogen worden vergroot door een andere risicotoedeling?;

• Rol van de werkgever, werknemers en zelfstandige beroepsbeoefenaren bij de inhoud en financiering van pensioencontracten;

• De invloed van internationale ontwikkelingen, zoals de International Financial Reporting Standards (IFRS) op de inhoud van pensioencontracten;

• Het functioneren van het stelsel van aanvullende pensioen in relatie tot het functioneren van het financieel toetsingskader nu en in de toekomst.

2. Indien uit de bovengenoemde analyse zou blijken dat (een deel van) de huidige pensioencontracten aan heroverweging toe is, is het de taak van de commissie om de omvang van de problematiek te schetsen en daarvoor oplossingsrichtingen aan te geven. Randvoorwaarde daarbij is om een op collectiviteit en solidariteit gebaseerd systeem in de tweede pijler van het pensioenstelsel te behouden. Deze oplossingsrichtingen moeten kunnen rekenen op een breed draagvlak in de samenleving, waarbij ook het aspect van de solidariteit tussen verschillende inkomens- en leeftijdsgroepen betrokken moet worden. 3. Daarnaast dient de commissie de eventuele overgangsproblematiek te analyseren.

Bepaalde oplossingsrichtingen kunnen wellicht pas geleidelijk worden doorgevoerd, omdat rekening moet worden gehouden met het respecteren van toezeggingen uit het verleden. Vraag is in dat kader hoe dergelijke overgangsproblematiek ´fair´ kan worden

vormgegeven?

3. Samenstelling commissie De commissie bestaat uit:

- Prof. Dr. K.P. Goudswaard (voorzitter); - Prof. Dr. R.M.W.J. Beetsma;

- Prof. Dr. T.E. Nijman; - Prof. Dr. P. Schnabel

De commissie wordt ondersteund door een secretariaat. Het secretariaat wordt verzorgd door het Ministerie van SZW.

4. Looptijd

De commissie brengt voor 31 december 2009 haar advies uit aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Achtergrondschets problematiek

• Naast de onzekere ontwikkeling van de economie en de financiële markten in de komende jaren, waarvan veel pensioenfondsen de afgelopen jaren in toenemende mate afhankelijk zijn geworden, is nu al voorspelbaar dat de vergrijzing de komende decennia extra druk op de financiële houdbaarheid van het pensioenstelsel leggen. Bovendien is de vraag in hoeverre de vergrijzing invloed heeft op de financiële schokbestendigheid van de kapitaalgedekte aanvullende pensioenregelingen. Niet alleen de AOW, maar ook de tweede pijler blijkt gevoelig te zijn voor de vergrijzing, bijvoorbeeld omdat het aantal premiebetalers ten opzichte van het pensioenvermogen zal afnemen. Het is inmiddels al niet ongebruikelijk dat het pensioenvermogen vele malen de winst van de bijdragende onderneming of bedrijfstak overstijgt. Op dit moment moet gemiddeld ongeveer 80% van de inkomsten van een pensioenfonds uit beleggingen komen en komt nog slechts 20% uit premies. Die verhouding zal onder druk van de vergrijzing de komende jaren nog schever worden.

• Een verhoging van de pensioenpremies, indien al mogelijk, heeft dus in steeds mindere mate invloed op de het herstel van de dekkingsgraden, terwijl de negatieve effecten

daarvan op de loonkosten en daarmee de concurrentiepositie substantieel zijn. Om die reden wordt het huidige niveau van de pensioenpremies in veel bedrijven en sectoren reeds als het maximaal haalbare beschouwd, waardoor dit sturingsinstrument in toenemende mate ineffectief wordt. Het meest duidelijk komt dit fenomeen naar voren toe in de zogenaamde Collectieve Defined Contribution-regelingen (CDC), waarbij de werkgever een vaste premie voor een langdurige periode afspreekt en daarmee iedere verplichting tot bijstorting in het pensioenfonds uitsluit.

• Tegelijkertijd moet geconstateerd worden dat pensioenfondsen de afgelopen decennia meer beleggingsrisico’s zijn gaan nemen, met als doel om met het gehoopte extra

rendement de ambities, en met name de indexatie, betaalbaar te houden. Hierbij worden positieve rendementen direct omgezet in indexatie, terwijl negatieve rendementen over een langdurig herstelpad kunnen worden uitgesmeerd. Zoals op dit moment is gebleken, zijn pensioenfondsen hierdoor kwetsbaar geworden voor onvoorspelbare bewegingen op de financiële markten. Overigens zijn pensioenfondsen ook steeds meer risico’s gaan diversifiëren, maar naar nu blijkt zijn die diversificatievoordelen ten tijde van stress beperkt. Door de toenemende ineffectiviteit van de premies als sturingsinstrument voor de dekkingsgraad, zijn de enige sturingsinstrumenten die voor pensioenfondsen zijn overgebleven, het korten op de indexatie, waarvan op dit moment op grote schaal

gebruik wordt gemaakt, en als uiterste redmiddel het korten van pensioenaanspraken en -uitkeringen. Door toepassing van deze instrumenten wordt echter getornd aan de hoogte van de aanvankelijk geambieerde (toekomstige) pensioenuitkeringen.

• Naast het feit dat vergrijzing voor een toenemende onbalans in de verhouding tussen het premievolume en het risicodragend pensioenvermogen zorgt, waardoor de

schokbestendigheid van pensioenfondsen afneemt, doet de vraag zich voor of ook andere elementen in de tweede pijler worden beïnvloed voor de vergrijzing. In dat verband kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de systematiek van doorsneepremies of de stijgende levensverwachting.

• Het is van belang om de rekening van aanvullende pensioenregelingen de komende decennia niet zodanig te laten oplopen dat de bereidheid van bepaalde partijen om te blijven bijdragen aan het stelsel zou wegvallen. De voordelen van een op collectiviteit en solidariteit gestoeld kapitaalgedekt pensioenstelsel zijn immers evident ten opzichte van pensioensystemen, waarbij alle verantwoordelijkheden en risico’s bij individuele

deelnemers worden gelegd. In het licht van de moeilijke financiële omstandigheden waarin pensioenfondsen op dit moment verkeren en de trends op de langere termijn, is het daarom de uitdaging om bovengenoemde problemen te analyseren en, daar waar nodig, aan te pakken.