• No results found

sche Tjerne nog sterker valt te bespeuren. Het nieuwe van Gysbert Japix is dat

hij een extra dimensie toevoegt. Bij Tjerne gaat de opwinding gepaard met een onderzoek naar zijn innerlijke beleving en psychoseksuele ontwikkeling; een persoonlijke geschiedenis en ontwikkeling worden als het ware opgehangen aan de vertrouwde formule van het huwelijksgedicht. De eerste laag van de

Friesche Tjerne is verwant aan een huwelijkslied, de tweede laag gaat over een

psychologische ontwikkeling met liefde, wanhoop en hervinding van eigen identiteit*22.

Deze twee lagen zijn niet eerder met elkaar in begrijpelijke samenhang ge-bracht, waardoor het gedicht en vooral de figuur Tjerne nooit helemaal is be-grepen.

Ik ga ervan uit dat poëzie autofictioneel is23, wat niet betekent dat de inhoud alleen biografisch bepaald is en Tjerne geheel overeenkomt met Gysbert Japix. In dit onderzoek gaat het over de identiteit van het hoofdpersonage Tjerne en is het analyseren van Gysbert Japix niet het doel. Het resultaat van de studie levert wel thema’s op die bij Gysbert Japix kunnen horen. (Zie paragraaf: Re-sultaten van de Analyse.)

Studies over de Friesche Tjerne

Het meest recente onderzoek naar het werk van Gysbert Japix is de dissertatie van Ph.H. Breuker uit 1989. In de periode daarvoor zijn elf andere uitgaven van de Friesche Tjerne verschenen en vier proefschriften24 over dit gedicht uitge-bracht. Het analysemodel dat Breuker gebruikt bestaat uit zes onderdelen; één daarvan betreft de interpretatie.

Breuker (1989, p. 497) verstaat onder interpretatie:

“Een adequate verklaring van de betekenis van een tekst, zoals die uit de tekst zelf af te leiden is. Adequaat is die verklaring, als er geen elementen in de tekst mee in strijd lijken. Analyse op grond van de tekst sluit gebruik van externe gegevens niet uit, maar betekent wel dat aannemelijk moet worden gemaakt, dat ze tot de mogelijke betekeniselementen van de tekst behoren. Niet tot de interpretatie reken ik de resultaten van het onder-zoek naar de betrekkingen die de tekst heeft met voorbeeld(en), met leven en opvattingen van de schrijver of met de maatschappij, tenzij die in de tekst aantoonbaar aanwezig zijn.”

Breuker is het ook opgevallen dat de subtitel van de publicatie van 1640 is verdwenen in de uitgave van 1668, net als “mediterret”, ‘mediterend’ voor “To-hæcke”, ‘Toegift’. Het terugblikken van de oudere man die mediteert over zijn eigen geschiedenis, houdt een psychologische manier van doen in. Deson-danks zegt Breuker: “Utering fan eigen, persoanlik libbensfielen fan Gysbert Japix lyk as Kalma 1938, kin ik net yn Tjerne sjen” (p. 312), ‘Uiting van eigen per-soonlijk levensgevoel van Gysbert Japix’ zoals Kalma (1938) vond, kan ik in Tjer-ne niet zien’. Breuker komt daardoor ook niet tot een omschrijving van TjerTjer-nes identiteit*. Juist die persoonlijke geschiedenis van de oude man, het lyrisch- subject Tjerne, blijkt geschikt te zijn voor een psychoanalytische interpretatie. Halbertsma (1840) komt wel met een zekere omschrijving van Tjerne. De-ze wordt door Halbertsma neergeDe-zet als een persoon die nauwelijks voor een edelman onderdoet. Er bestaat volgens hem tussen de boer en de edelman een wederzijdse afhankelijkheid. Halbertsma beweert dat Tjerne door een erfenis niet onbemiddeld was (p. 98) en tegen de rijken had kunnen zeggen: ‘Ik heb “Uwz” niet nodig’, ‘Ik heb U niet nodig’. Deze bewering wordt echter in de

Frie-sche Tjerne niet onderbouwd. Het omgekeerde lijkt eerder het geval, Tjerne en

Yntske hebben geen geld en moeten juist bij haar familie langs om huisraad te vragen. Halbertsma beschrijft Tjernes trots, fierheid, zijn verhevenheid boven alle laagheid, bescheidenheid, hartelijkheid en vrijmoedigheid (pp. 99-100). Wanneer Tjerne van de hak op de tak springt, noemt Halbertsma het geestver-voering. Wanneer Tjerne dronken afscheid van de Landheer neemt, wordt in zijn vertaling “Faer”, ‘vader’ niet genoemd. Tjerne keert bij Halbertsma naar zijn huis bij Yntske terug, wat in het gedicht niet staat vermeld. Samenvattend worden Tjernes eigenschappen nogal van de positieve zijde belicht, andere ei-genschappen worden versluierd. Doet Halbertsma dat vanuit het ‘heersend ge-bruik’ van zijn politieke opvatting om sociale verschillen te nivelleren of vanuit een idealiserende overdracht* op Gysbert Japix en Tjerne? Het geeft in ieder geval een glimp van de problematische kant van Tjerne weer. Wel is bij Hal-bertsma Tjerne een oudere man die terugblikt:

“Ziedaar het onderwerp van dit stuk. De lezer bemerkt, het is een drama, waarin slechts één persoon optreedt. Levendigheid en beweging zou men er dus niet in verwachten; ik laat gerust aan het oordeel van anderen over, of zij er werkelijk in zijn (p. 104).”

Met het noemen van drama, waar slechts één persoon in optreedt, wordt ruim-te gelaruim-ten voor de visie dat Tjerne een innerlijke ontwikkeling doormaakt.

studies over de friesche tjerne | 53

Halbertsma heeft geen probleem met een ander oordeel dan waar hij zelf mee kwam, wat ik opvat als een aanmoediging voor deze studie met een methode die in zijn tijd nog niet bestond.

Haantjes concludeert in zijn onderzoek Gysbert Japix, Fries dichter in de

zeven-tiende eeuw (1929, p. 196) dat er een omslag plaatsvindt van volkskunst naar

een barokke stijl, een omslag die bij Gysbert Japix binnen enkele jaren werd voltrokken en daarom een spanning, wellicht ook in het subject*, met zich meebracht.

Voor mijn onderzoek is relevant welke kenmerken Haantjes aan Tjerne toe-schrijft en hoe zijn interpretatie van het gedicht luidt. Hij heeft er geen moei-te mee Gysbert Japix en Tjerne op één lijn moei-te zetmoei-ten (Haantjes, 1929, p. 86). Haantjes citeert Wassenberghs (1802, 1806) beschrijving van Gysbert Japix als volgt: oprechtheid, eenvoud, zedigheid, hoogachting voor anderen, vaderland-sliefde, matiging, eerbied voor deugd en goede zeden en oprechte christelijke godsdienst. Hij vindt al die roem wat oppervlakkig. Haantjes onderschrijft de hulde die Halbertsma Gysbert Japix toezwaait; hier staat hij dus wel achter. Haantjes vindt dat Kalma dieper doordringt in het wezen van Gysbert Japix dan Buitenrust Hettema en hij “kan dit doen, omdat hij de enige weg volgt die daartoe leidt, de esthetische. Want de mens Gysbert Japix is slechts te bereiken via de dichter”.

Het was eerder ook al een uitdaging om Tjerne als persoon te doorgronden. Buitenrust Hettema25 heeft een poging gedaan, het werd in Haantjes’ (1929) ogen geen succes. Citaat:

“Ik bewonder Buitenrust Hettema’s speurijver, ik waardeer zijn poging om een nieuwe literatuurmethode aan de Gysbert Japix-studie dienstbaar te maken, maar toch geloof ik dat, als een nieuwe samenvatting, Hette-ma’s werk niet voldoet. Zijn geest was daarvoor niet geproportioneerd genoeg. Zijn conclusies zijn ten dele te gewaagd, te veel naar één richting gewrongen.”

Haantjes geeft een waarschuwing tegen een eenzijdige psychologische inter-pretatie. Hier volgt de samenvatting van zijn interpretatie van de Friesche Tjerne. “De Friesche Tjerne is een bruiloftsgedicht. Een landedelman zit met zijn bruid reeds aan het feestmaal, als Tjerne ten tonele verschijnt. Tjerne is de pachter die de verschuldigde huur brengt. Hij komt door de keuken naar

binnen en vindt daar reeds een goed onthaal. Vooral de wijnfles doet hij alle eer aan. Daarna dringt hij door tot in de feestzaal. Hij raakt niet uit-gepraat over de goede gaven die hem in de keuken ten deel vielen. Het leek wel, zo zegt hij, alsof er een nieuwe grietman gekozen moest worden. Dan valt zijn oog op de weelde en de pracht die hier, in de feestzaal, worden ten toon gespreid. Hoe anders was het, toen hijzelf trouwde! En toch, hoe gelukkig was deze tijd! Hij heeft er een liedje over gemaakt dat hij voor de gasten zingen wil.”

“Neen, zo mooi als deze bruid was zijn Yntske niet, maar toch, wat voel-de hij zich rijk! Minstens even rijk als voel-de bruivoel-degom hier voor hem. Hoe genoten ze van dit eerste jaar! Als ze er op uittrokken naar hun familie toe. Als hij zijn jonge vrouw in de armen nam. Steeds losser wordt nu de toon. De wijn begint te werken. Maar dan bezint Tjerne zich plotseling. Hij moet gaan. Zijn benen weigeren hem al haast de dienst. Met een enke-le groet verlaat hij plotseling het toneel” (Haantjes, 1929, pp. 80-81).

Haantjes ontkent een dubbelzinnige betekenis van woorden als “Bed-lehim”. Hij meent dat Gysbert Japix het tafereel heeft uitgebreid met de intrede van Jezus in Jeruzalem en ontkent dat die uitbreiding ook een seksuele betekenis kan hebben. “Zou hij, de dichter der Friese psalmen, dit ooit gedaan hebben, zo hij in deze woordspeling Bedlehim ook maar de minste, de allerminste on-zuiverheid had gevoeld?”

Dit is een voorbeeld van hoe een zuiver beeld van Tjernes persoonlijkheid gemaakt wordt vanuit een mening over de persoon Gysbert Japix. Ook de woorden “’t lid”, ‘het lid’ en “Wirttel” ‘wortel’, worden van symbolische bete-kenis ontdaan. “Blijkbaar begreep Gysbert hier zelf de oorspronkelijke beteke-nis van deze uitdrukking niet,” aldus Haantjes.

Het lijkt mij onwaarschijnlijk dat Gysbert Japix in aanloop tot de huwelijks-nacht het woord lid, bed en wortel zonder bijbedoeling gebruikt. Hier maakt Haantjes (1929, p. 86) zich schuldig aan de werkwijze van Buitenrust Hettema waar hij kritiek op had. Dit terwijl hij wist dat Gysbert Japix nogal “sinnelijk” ‘zinnelijk’ was. “Soms zelfs zo, dat hij het niet raadzaam vond ze (zinnelijke gedichten) onder ieders ogen te brengen.”

Gysbert Japix was dus een “minske fan utersten”, ‘een mens van uitersten’, maar daarbinnen bestond geen kloof, wel een spanning. Met het constateren van spanning is maar een klein zetje nodig om een psychologisch onderzoek te rechtvaardigen.

studies over de friesche tjerne | 55

Samenvattend ziet ook Haantjes Gysbert Japix en daarmee Tjerne door de bril van een idealiserende overdracht*, maar desondanks ziet hij een intraper-soonlijke spanning.

Ook Sipma (1932, p. 7) vindt de Friesche Tjerne meer dan een huwelijksgedicht en vindt dat het gedicht een persoonlijk karakter heeft (p. 10). De verschillen tussen de diverse edities en die van 2003 (Breuker e.a.) kunnen tot andere nuan ces leiden. Zo heb ik in mijn onderzoek betekenis gegeven aan het ontbre-ken van hoofdletters bij het ‘hemels hoofd’ (36) terwijl in de uitgave van Sipma wel hoofdletters worden gebruikt. Sipma vindt dat men bij “lid” (8) niet aan de oorspronkelijke betekenis moet denken, wat impliceert dat hij de oorspronke-lijke betekenis wel weet. Bij Sipma staat vervolgens bij “To-hæcke”, ‘Toegift’ “...en begint om de tijd te korten te zingen”, wat betekent dat Tjerne het lied al gekend moet hebben, waarmee Sipma mijn bewering ondersteunt. Zo is ook het aantal “O’s” verschillend. In (89) staat bij Sipma “Swietste Laem;, ‘zoet-ste’ kan in tegenstelling tot ‘zoete’ ook slaan op het verschil tussen Rinsen en Ynts ke. De grote lijnen van mijn interpretatie worden door deze nuances even-wel niet aangetast.

Kalma’s titel luidt: Gysbert Japiks, In stúdzje yn dichterskip (1938). Hij promo-veerde op de poëzie van Gysbert Japix en vroeg zich af waarom we deze Friese huisman of boer zo bewonderen. Kalma (1938, pp. 34-35, p. 100) stelt dat de huwelijksmoraal leidde tot een libidostuwing* en ziet een probleem: “De ver-zen in het eerste gedeelte van Rymlerye getuigen zeker van een mooie sterke drang in het erotische. Hij moet voor zijn huwelijk een op dit deel onbevredigd leven geleden hebben.”

Hiermee laat Kalma een nieuw geluid horen. De psychologische manier van zien en interpreteren wordt voor het eerst genoemd en de begrippen onbe-wust*en bewust* komen naar voren.

Hij ziet in Tjerne een bewonderenswaardig mens die geniet van eten en drinken, van muziek, eigenlijk van alles wat de schepping te bieden heeft. Hij prijst alles wat er te prijzen valt. In Tjernes hoofd is geen ruimte voor muize-nissen en vrij als hij is, zou Tjerne wel een ander meisje vinden in geval Yntske de “knotte”, ‘knoop’ niet aanneemt.

Mijn analyse zal een andere Tjerne laten zien, een die wel kan tobben en ver-twijfeld kan raken, wat overigens de positieve instelling van Tjerne niet tegen-spreekt. Alleen het positieve benoemen geeft echter een eenzijdig beeld van

Tjerne en doet geen recht aan de strijd die nodig is voor een ‘dramatische’ ont-wikkeling. Kalma weet aan de andere kant ook wel, dat de wereld geen para-dijs is, en hij vindt het ook niet nodig de harmonie in dit leven te hebben. De harmonie is in de hemel en die is op aarde in de kunst aanwezig, dus ook in de

Friesche Tjerne.

Kalma raakt religieus bevlogen door het gedicht te zien vanuit een idealise-rende overdracht*, al stipt hij de moeilijke kant van het bestaan aan door chaos en dood te noemen. Tjerne weet ook dat de glans van het eerste gouden jaar met Yntske afnam, maar Tjerne kan al die levensproblemen aan. Mocht Kalma al een innerlijke strijd bij Tjerne ontdekken dan wordt die strijd ruimschoots gewonnen door de nimmer aflatende positiviteit van Tjerne.

Mijn onderzoek gaat dieper in op de innerlijke belevingswereld van Tjerne. Graag beschouw ik Kalma’s woorden als een ondersteuning voor dit onder-zoek; hij stelt dat de dichterlijke schepping allereerst begrepen moet worden als een daad van zelfbevrijding (Kalma, 1938, p. 100) en propageert nieuw en gedetailleerd onderzoek.

“Bij de dichter dwingt het diepere leven om uiting, en het zoekt een volle-dige uiting, omdat het zonder dat niet goed geuit is. Maar terwijl het on-bewuste* zich uit, gaat het door de sfeer van het bewuste heen, en ook al komt de diepste drift en sterkste kracht niet van het laatste, dit is ver van lijdzaam: het overweegt, doet aannames, wijst af, vervormt. Zodra zijn werkzaamheid gaat overwegen op het onbewuste verliest de schepping aan oorspronkelijkheid en gloed.”

Kalma lijkt met zijn sensitiviteit voor psychologische processen als libidostu-wing* en het onbewuste aan te voelen dat er meer van de tekst valt te begrijpen. Ook Visser (1982) vraagt zich af waarom het erotische of obscene niet in het commentaar op de Friesche Tjerne vrijuit wordt gezegd.

Piebenga (1960) stelt dat Tjerne weet dat het geluk bestaat uit het samenko-men van aardse en eeuwige zegen, hij kan de profane en de heilige geschiedenis slecht scheiden. Tjerne voelt én de levensvreugde door zijn aderen stromen én weet dat de hemel alleen milde zegeningen geeft bij een ingetogen levensstijl. Tjerne is: “los, frij, gjin hannebiners, altyd iepen foar it aventûr fan de nije dei”, ‘los, vrij, wil niet (door kinderen) ingeperkt zijn, altijd open voor het avon-tuur van de nieuwe dag’. Vrij vertaald naar psychologische bewoording ‘een enorme levensdrift en vermogen tot beteugeling’ of een strijd tussen wezen

studies over de friesche tjerne | 57

en roeping. Deze mening gaat uit van een mogelijke innerlijke tegenstelling waardoor intrapsychische conflicten kunnen ontstaan. Welke dat zijn wordt niet door Piebenga aangegeven.

In In wurdke oer de ‘Friesche Tjerne’, ‘Een woordje over de Friesche Tjerne’ be-schrijft Visser (1988) een sociale verandering. Konden de edellieden in het feo dale tijdperk nog neerzien op boeren, de nieuwe aristocratie, bestaande uit rijke burgers, kooplui en bestuurders keek niet zozeer neer op boeren als Tjer-ne, maar kon superieur glimlachen om zijn boertig gedrag en de beurtzang met Yntske. Visser neemt Tjerne in dit artikeltje waar door de ogen van de nieuwe aristocratie. Hij wordt dan gezien als een man met nog wat boertig gedrag te oordelen naar het overmatig eten en drinken maar ook als een opgetogen, gul, hartelijk en oprecht mens die geen onzin uitkraamt. Visser gaat er vanuit dat Tjerne en Yntske samen het duet zingen. Mijn onderzoek gaat er vanuit dat Tjerne zich uit in een ‘zelfgemaakt gedicht’. De boer Tjerne blijft deels zichzelf en past zich ook deels aan aan de nieuwe burgerij. Hij moet daardoor wel on-der spanning komen te staan door de poging twee sociale rollen met elkaar te harmoniëren.

Samenvattend kan geconcludeerd worden dat eerdere onderzoekers met hun interpretatie van de Friesche Tjerne niet tot een bevredigende beschrijving van de identiteit* van Tjerne zijn gekomen. Wel werd Tjerne door de jaren heen minder geïdealiseerd en worden innerlijke spanningen meer geaccepteerd, waarmee een psychologische studie steeds meer voor de hand is komen te lig-gen.