• No results found

160 wat ze aan elke kant zouden geven. 161 Nu bezit hij huis en schuur

162 en zijn kinderen overstijgen iedereen.

6

163 Orck, mijn zoon, wil je gedijen, 164 kom niet aanlopen als een mol. 165 Laat geld en raad met jou vrijen. 166 Kind, dan gaan jouw zaken wel, 167 dan zal de hemel over jouw doen, 168 geluk en milde zegen geven. (zoals in Breuker e.a. (2003))

Psychoanalytisch lezen

“Bijgevolg zouden wij nauwelijks iets beters kunnen doen dan de draad van het verhaal te blijven volgen en het verhaal doorlopend van onze kant-tekeningen te voorzien.”

sigmund freud

“Later in life, a person’s ego may scan back over unconscious memory tra-ces of early fusion states. Unconsciously reliving these memories of dis-solving and reforming early ego boundaries is an attempt at mastering the potential traumas of the original situation. It is often accompanied by un-conscious birth fantasies. They signify the re-establishment (rebirth) of ego boundaries from the fusion of primary narcissism. The re-emergence from narcissistic fusion and the re-establishment of ego boundaries carry the possibility of altered, perhaps even innovative, arrangements of the building blocks of reality”

(rose, 1980, p. 70).

Tijdens het onderzoek is gebleken dat het handig is om delen van het gedicht een naam te geven. Zo is de volgende indeling tot stand gekomen. Het deel dat over de huwelijksreceptie gaat vindt plaats in het heden en wordt Heden ge-noemd.

Het heeft een episch karakter en is in de tegenwoordige tijd geschreven. Het laat de lezer als het ware over de schouder van Tjerne meekijken. Heden bestaat uit twee delen, hiertussen is Verleden geplaatst.

Geredeneerd vanuit Heden biedt Verleden een tafereel dat zich in het verle-den moet hebben afgespeeld. Het is een beurtzang, een lyrisch gedeelte. Het heeft een wenskarakter waarin de liefde tussen Tjerne en Yntske zou zijn be-klonken met een verloving. Verleden verhult en onthult materiaal op een andere wijze dan Heden, waarin de onmogelijkheid die wens te vervullen wordt ver-haald. Na Verleden komt de “To-hæcke”, ‘Toegift’. Ik heb dit geïnterpreteerd als een verwijzing naar de toekomst en het Toekomst genoemd. In Toekomst wordt door voorbeelden voorgehouden hoe Tjerne zich zou moeten gedragen, wil hij een vrouw aan zich binden en welstand verkrijgen47,48.

De Friesche Tjerne met Heden, Verleden en Toekomst wordt in de uitgave van 1640 voorafgegaan door een subtitel.

eerste deel van heden “Friessche TJERNE

Ofte Bortlijcke Rijmlerye

Trogh ien / ijn-fierd / aad / sljoecht / ien-faadigh Huwz-Man / di on-forsjoens ijn de Gear-Jefte fen sijn Laan-Here koom.

æf

Een Friesche Brullofts-Praet, Fen Huwz-Man Tjerne-Maet”

‘Friese Tjerne

Oftewel een speels gedicht

door een ingetogen, oude, gewone, eenvoudige

psychoanalytisch lezen | 89

of

Een Fries bruiloftspraatje van boer/huisman Tjerne’

Gysbert Japix laat de oude huisman of boer het doek opentrekken voor een ge-schiedenis uit zijn leven. Tjerne wordt met “sljoecht” aangeduid, in de zin van iemand die de oneffenheden in zijn leven heeft geslecht. “Rjoecht en Sljoecht” was Gysbert Japix’ lijfspreuk. “Sljoecht” geeft een verwantschap aan tussen de dichter en Tjerne.

Binnen de Friesche Tjerne zijn twee gedichten ondergebracht: de beurtzang,

Verleden en “To-hæcke”, Toekomst. De Friesche Tjerne omvat daarmee drie

la-gen, namelijk: lyrische poëzie tussen meer verhalende poëzie, in een terugblik. Het gedicht bevat ook drie duidelijk te onderscheiden stijlen.

Tevens is een spanning ingebracht tussen het boertige en het meer serieuze karakter van een terugblik van een oude man.

Kalma zegt dat er veel goeds en moois over de Friesche Tjerne is gezegd, maar er zou veel meer over gezegd kunnen worden (Kalma, 1940).

Waarom rond de identiteit* van Tjerne, het eerste literaire personage van formaat in de Friese literatuur, tot dusver zo weinig duidelijk is geworden, kan te maken hebben met de geschiedenis van de subtitel (zie hierboven), in de eer-ste uitgave door Claude Fonteyne in 1640. In 1668, twee jaar na de dood van Gysbert Japix, verschijnt de Friesche Tjerne in het verzamelwerk Friesche

Rym-lerye bij Samuel van Haringhouck te Bolsward. De ondertitel is dan

weggela-ten en heeft plaats gemaakt voor “Ljeafd in Bortlijcke”, ‘Liefde en speelsheid’. Dat suggereert een vrolijk liefdesspel wat past in de traditie van de destijds populaire huwelijksgedichten. Commercieel belang stond bij de uitgever mo-gelijk boven het belang van het weergeven van een persoonlijke geschiedenis. Gysbert Japix heeft de subtitel van 1640 met een vertaling letterlijk onder-schreven. Ik betwijfel of hij ook met de verandering in de tweede druk akkoord gegaan zou zijn. De oude ingetogen man die onverwacht op de “Gear-Jefte”, ‘ontvangst’ van de Landheer komt en terugblikt, is dan verdwenen.

De ondertitel bij de eerste uitgave is juist het kader waarin het verhaal zich ontrolt. Het verdwijnen van dit richtinggevende deel van de titel in de eerste uitgave van het verzameld werk in 1668, kan verklaren waarom het gedicht meer vanuit de traditie van het huwelijksgedicht gezien bleef dan vanuit een persoonlijke geschiedenis.

Regel

1 “Ick winsck Lân-Here lock, mey uwz nije Lân-Frou,” ‘Ik wens Landheer geluk met onze nieuwe Landvrouw.’

Tjerne begint niet met een eerbetoon aan de gastheer, maar met “Ick”, ‘ik’, met zichzelf. Door zichzelf als een eenvoudige man af te schilderen die zich op de voorgrond plaatst, wordt een spanning opgebouwd die later met humor ontla-den kan worontla-den.

Eerst wenst hij de Landheer geluk met zijn nieuwe vrouw. Geeft dat aan dat de Landheer ook een oude of eerste vrouw had? Is hij gescheiden of overleed zijn andere/eerste/oude vrouw? Tjerne eigent zich de Landheer niet toe via een bezittelijk voornaamwoord zoals hij dat bij de Landvrouw wel doet. Is de vrouw evenveel van Tjerne als van de Landheer? Op wie slaat ‘onze’, de Land-vrouw, de bezoekers of de Landheer en Tjerne samen? Men zou eerder ver-wachten dat de Landheer met ons werd aangeduid, aangezien de Landheer in functie is en derhalve ook bekend moet zijn, terwijl de Landvrouw er door het huwelijk pas bij komt. Het verschil in aanduiding werpt een vraag op die pas la-ter beantwoord kan worden wanneer duidelijk is geworden welke rol de Land-heer en Landvrouw in dit gedicht gaan spelen. Hier wenst Tjerne de LandLand-heer geluk, het paar samen nog niet en de vrouw dus ook nog niet.

2 “Dat ljeafde jiemme bijn, in nimmer naet bejou.” ‘Dat liefde jullie moge binden en nimmer niet begeeft.’

De tweede regel klinkt zowel als een bezwering als een wensbede. Tjerne sluit nu bruidegom en bruid in één en dezelfde wens in. Toch is het geen onverdeeld genoegen om op je bruiloft de wens te horen dat de huwelijksband het niet mo-ge bemo-geven. Vermo-gelijk het met het kopen van een auto en je beste vriend zou zeggen: ik hoop dat hij het doet. Het is een domper op een verwachting dat het geluk zal voortduren, een illusie die men zeker op de huwelijksdag wil koeste-ren.

3 “Lock moat y habbe, Tzjerl, Lân-frou in Y to gearre” ‘Geluk moet u hebben, kerel, Landvrouw en u samen’

Misschien betreft het hier een gearrangeerd huwelijk en kennen beide kandi-daten elkaar nog niet goed en moet de binding nog komen. De wens houdt dan in dat er een band door liefde ontstaat, die niet zal begeven. Liefde kan

dood-psychoanalytisch lezen | 91

bloeden of slijten. Het zijn allemaal uitdrukkingen waarbij de liefde passief aan inhoud verliest. Bij begeven moet een uitwendige kracht op de relatie in-werken, die dan stand houdt of het begeeft. De dichter brengt hier naar voren dat de band als gevolg van inwerkende krachten het zou kunnen begeven. Een liefdesband moet een tegenslag kunnen opvangen. Met de wens die Tjerne hier uitspreekt wordt de mogelijkheid van verbreken van de liefdesband verhuld geïntroduceerd. Die mogelijkheid kan een onbewuste* wens inhou-den: zie rivaliteit in de paragraaf over het oedipuscomplex*. Tegelijkertijd kan het Tjernes zorgen over zijn eigen relatie weergeven.

Regel (3) is een derde aanwijzing voor Tjernes mening dat het paar nog niet gelukkig is.

Het geluk van de vrouw dat voor het bereiken van het resultaat ook nodig is, wordt niet apart genoemd. De bruid wordt nu voor het eerst toegesproken en niet als een aanhangsel behandeld. Zij wordt hier opgewaardeerd. Er zijn nog geen aanwijzingen om achter de gelukwens een vijandigheid aan te nemen. Die zou dan eventueel door het afweermechanisme omkering* uit het bewust-zijn worden geweerd. Wel hangt er iets in de lucht wat aangeeft dat het geluk niet zomaar bereikt wordt en zal blijven voortbestaan.

Tjerne spreekt de Landheer hier aan met “Tzjerl”, wat ik vertaald heb met ‘kerel’ in de zin die Brouwer (1966, p. 6) eraan geeft, namelijk “Freon, maet”, ‘vriend, maat’. Het is geen plechtig taalgebruik dat bij een officiële toespraak verwacht zou worden, maar een informeel ‘ons kent ons’-taalgebruik.

4 “Trog yerdsche’ in yv’ge seyne’, al fen uwz ljeave here.” ‘door aardse en eeuwige zegen, alles van Onze Lieve Heer.’

De eeuwige zegen moet wel van God komen, dat is dan een vorm van genade of beloning voor goede daden op aarde. De aardse zegen verwijst eerder naar een beloning door inspanning in de trant van wie zaait zal oogsten. Wie toe-vallig geboren is op vruchtbare grond heeft meer genade of geluk dan iemand die zaait op onvruchtbare grond. Is de aardse zegen ook niet gewoon geluk of genade?

Tjerne vindt dat beide vormen van geluk van Onze Lieve Heer komen. Aan ‘s Heren zege is het al gelegen. De menselijke factor wordt niet hoog ingeschat. De eerste vier regels worden door Tjerne aan de Landheer gericht, niet aan de Landvrouw die naast de Landheer zal staan. Het zal in overeenstemming zijn met de conventies van die tijd. Je richt je woord tot de persoon die je al kent en die de belangrijkste figuur van de twee is. De huidige lezer wordt een rol

opgedrongen waarin hij akkoord gaat met de visie dat de rol van de vrouw be-perkt is. In de toespraak van Tjerne zitten wel enkele addertjes onder het gras. Het bruidspaar moet geluk hebben, de liefde moet nog binden en kan het bege-ven. Geluk komt van Onze Lieve Heer en kennelijk niet door eigen inspannin-gen.

Tjerne komt “on-forsjoens”, ‘onverwacht’ op het feest. Hij is geen geleerde maar een eenvoudige boer die onvoorbereid een speech begint. Hij begint niet plechtig met: hooggeachte Landheer, sta mij toe u en uw vrouw te feliciteren met deze feestelijke dag waarin uw liefde etc. etc. Nee, Tjerne begint met “ick”, ‘ik’. Schendt Tjerne hiermee een goede gewoonte? Mocht Gysbert Japix Tjer-ne bewust opvoeren als een man die zich op de voorgrond dringt, dan zal die karaktertrek ongetwijfeld later in het gedicht nog eens terug komen. Mogelijk is een zekere disharmonie tussen “ick”, ‘ik’ en de ander, hier de Landheer, een vertrekpunt voor een dramatische ontwikkeling. De felicitaties doen mij wei-nig doorvoeld aan. Het uitspreken van de wens en het vragen om zegen zijn het begin van een officiële toespraak, het luchtige gedeelte kan nu beginnen. In de huidige tijd volgen dan leuke anekdotes over bruid en bruidegom.

5 “Da ’k ijnne Koackne koam, ho! dear wier socken rid”

‘Toen ik in de keuken kwam, ho!, daar was zo’n drukte/toeloop’

Zo’n anekdote volgt niet want Tjerne zegt: ‘Toen ik in de keuken kwam’. Dat mag natuurlijk in een gedicht, daar wordt veel van het verhaal weggelaten en daardoor ook veel gesuggereerd. Tjerne geeft zo niet de indruk dat hij erg met het huwelijksfeest bezig is, hij plaatst zichzelf in het middelpunt. In vier re-gels wordt tweemaal ‘ik’ gebruikt en tweemaal ‘mij’. Hij heeft aandacht aan het bruidspaar geschonken in de vorm van een wens en een zegen en richt nu snel de aandacht op zichzelf. Veroorzaakt ‘aandacht aan anderen geven’ een ‘innerlijke leegte’? Put dat de gever zodanig uit dat de leegte direct weer met aandacht voor zichzelf moet worden opgevuld? Dat lijkt verder te gebeuren met eten en contacten met allerlei mensen.

Het “ick” (5) is ook weer terug. Het “ick” suggereert zowel een klacht, als verbazing over zoveel drukte. Tjerne had overigens geen recht van spreken, hij kwam immers onverwacht, dan zou je moeten accepteren wat je aantreft. Richtte Tjerne in (1-4) actief het woord tot de Landheer, hier overvalt hem de drukte. Het betreft een overgang van actief zelf structureren van zijn hande-lingen naar dreigen onder te gaan in het feestgewoel. Adaptatiemechanismen moeten bijgesteld worden om libidineuze en agressieve impulsen en

strevin-psychoanalytisch lezen | 93

gen in goede banen te leiden. Tjerne komt in een groep mensen terecht waar wetmatigheden van een groep gelden. Hij verlaat de positie van de derde in een potentieel oedipale driehoek (Paul, 1996, pp. 17-36) en kan in een regressieve beweging terecht komen, waarbij het metaforische veld verlaten wordt voor het metonymische (Hillenaar & Schönau, 2004, pp. 131-147). Het feest kan her-inneringen losmaken aan andere feestelijkheden, zoals door Haesler (1987) is beschreven in zijn artikel over verjaardagsreacties; zie ook Groen (1974, pp. 99-109) die over de betekenis van feesten schreef.

6 “Fen Feynten, Famnen, Bern: ‘k tocht dit reyts ick ijn ’t lid,” ‘van jongemannen/knechten, meiden/dienstmeiden, kind(eren), ik dacht: dit raak ik wel in het (ge)lid/dit tref ik goed.’

De overgang van (4) naar (5) is er een van het metaforische naar het metony-mische domein, van buitenwereld naar binnenwereld. Tjerne begint bij (5) een ‘monologue intérieur’ en de volgende regels hebben een samenhang die versterkt wordt door driemaal ‘ik’ te gebruiken. Zoals steeds bij toename van de ik-dichtheid wijst die toename op ik-functies. In (5) staat “ho!”, ‘ho!’, een woord dat wijst op het willen temperen van de drukte.

Lid verwijst zowel naar lid, geleding als naar gewricht en zelfs naar bedekken (ooglid). De slager die het lid treft, heeft het gewricht getroffen en heeft dus doel getroffen. In die zin, zeker met de vorige erbij, betekent (6) in ieder geval ‘ik sla mijn slag’ of ‘ik tref hier doel’, wat vervolgens te interpreteren is als ‘tref ik het even’. Dat zal niet op een wens tot contact met de jongeren slaan want zoals later zal blijken, spreekt hij die niet aan, hij blijft een toeschouwer. Tjerne treft het want hij ziet de mogelijkheid om zich te goed te doen aan eten en drin-ken. Hij wil echter ook de drukte de baas worden wat hem niet lukt en Tjerne gaat vervolgens over op zijn behoeftebevrediging, namelijk eten en drinken en preludeert bovendien op een seksueel thema. “Lid” vertalen met ‘lid’ kan mijns inziens niet, dat verwijst te direct naar het mannelijk geslachtsdeel. Tamminga kiest dan voor ‘hier tref ik doel’ en laat in tegenstelling tot Bruinsma de verwij-zing naar het seksuele liggen. Mijn vertaling ‘gelid’ behoudt qua klank de ver-wijzing naar het erotische en naar ‘geleding’ c.q. ‘gewricht’. Het nuttigen van eten en drinken komt in de volgende regels voldoende naar voren en laat ik lig-gen. Zie verder Epkema, (1824, p. 267) en Frysk Wurdboek (1971, p. 257). In Van der Kuip (2004, p. 35) heeft “dat reitsje ik priesys op it goede plak”, ‘dat raak ik precies op de goede plek’, een verwantschap met P.C. Hoofts zin uit een brief “ende kunnen toeleg in ’t lidt te treffen” (lees: haar plan precies uit te voeren).

Het is niet ver gezocht om na (5) in de (6)de regel een driedubbele lading te zien met doel treffen, erotiek en ordenen (Abraham, 1923, p. 401).

Het is niet meteen duidelijk waardoor onrust of opwinding is ontstaan. Er kan een spanning tussen beide seksen in de lucht hangen door fantasieën van de aanwezigen over de aanstaande eerste huwelijksnacht van het bruidspaar. In (5) en (6) wordt driemaal naar “ick” verwezen. Het “ick” wil de regie in handen nemen. De psychische ontregeling die Tjerne kan ervaren, door de plotselinge overgang van overzicht in het metaforisch domein naar chaos en nabijheid behorend bij het metonymisch domein, impliceert verlies van con-trole over ik-functies met gevaar voor desintegreren dat afgeweerd moet wor-den door ‘wor-denken’ en ‘in het gelid brengen’, waarmee de orde weer hersteld zou zijn. In feite is er nog niets gebeurd en Tjernes reactie lijkt voorbarig.

Maar Tjerne kent zichzelf beter dan wij hem kennen. De lezer kent Tjerne al wel als iemand die het niet zo nauw neemt met formaliteiten, één die de gast-heer met een dubbele bodem toespreekt en niet zonder meer gelooft in een goede huwelijksrelatie. De lezer voelt ook enige rivaliteit van Tjerne met de Landheer, mede door Tjernes gedeeltelijke toe-eigening van de Landvrouw met het woordje “uwz”, ‘onze’. Tjerne zit wat losjes in elkaar wat de reden kan zijn dat Tjerne uit zelfbehoud orde wil scheppen. Later wordt dat nog duidelijk (61).

Door de overdracht* op het bruidspaar kunnen door afweer verminkte brokstukken van een vroeger meegemaakt trauma in het bewustzijn terugge-bracht worden (Mooy, 1990, Ietswaart, 1990, Schoenhals, 1995)49. Stolorow (2007) heeft het over “the scattering of one’s experimental world” wat door synthese van de brokstukken op symbolisch niveau (zie Verleden) weer wordt hersteld. Het hoeft niet te gaan om trauma’s die in de kindertijd als zodanig zijn ervaren, het kunnen oerfantasieën zijn die door ‘nachträgliche’ seksualise-ring traumatisch worden. Een kleuter die de oerscène* heeft gezien, gebruikt geen woorden als ‘lid’, de volwassene wel. Het werkelijke trauma uit de vroege kindertijd is de angst één of beide reële of geïnternaliseerde ouderfiguren kwijt te raken.

7 “Az ’t Wijv de Wirttel die, dit schoe my eack wol flije,”

‘Zoals de vrouw de wortel behandelde, dat zou mij ook wel gelegen komen.’

Maakt Gysbert Japix hier een erotische toespeling? Tjerne is op de vooravond van de eerste huwelijksnacht opgewonden geraakt. Mijn eigen associatie bij lid

psychoanalytisch lezen | 95

en wortel is het mannelijk geslachtsdeel. Het tafereel speelt zich af in de keu-ken, het domein van de vrouw. In de tekst tekent zich een situatie af waarbij de vrouw de wortel schraapt en in orde brengt voor het koken.

Het symbolisch voorstellen van een penis als wortel, is een uiting van een fallische* fantasie en heeft voor de man een denigrerende betekenis (Stufkens, 1987, pp. 48-50). In de eerste vier regels werd de vrouw gedevalueerd, nu de man. Er is een verschuiving* te zien van genitale naar orale symboliek en dit impliceert regressie. Tamminga pakt die link op met de vertaling ‘bekken’. De wortel verwijst via schrapen, ook naar aantasting van het lid en dus naar een vorm van castratie. In ieder geval is het een behandeling van de wortel door de vrouw, zoals Tjerne de aanwezige jongens en meisjes behandelt door ze in het gelid, in een ordelijke rechte lijn te willen krijgen. Hiermee kan men een erectie