• No results found

sterfte was hoog en veel mensen werden getroffen door de pest. Het is tegen deze achtergrond begrijpelijk dat Gysbert Japix zich niet hield aan het protocol van huwelijksgedichten, maar persoonlijke ontwikkelingen van zijn personage in zijn poëzie liet zien, waarmee hij en emoties opriep (movere) en levensles-sen wilde bijbrengen (docere) in plaats van opleggen.

Biografische achtergrond van Gysbert Japix

De gegevens zijn ontleend aan de werken van Breuker (1989), Kalma (1938), Haantjes (1928) en (Breuker (2003).

Over Gysbert Japix is niet heel veel bekend; we komen meer te weten via zijn oeuvre en zijn vader Jacob Gysberts (1579-1653), bouwmeester en burgemees-ter van Bolsward (Breuker, 1989, pp. 191-212).

Gysbert Japix’ moeder heette Antje, ook wel Ancke genoemd. Zij was eer-der gehuwd en had een dochter Ancke uit 1601. Als weduwe nam zij haar doch-ter in het tweede huwelijk mee.

Gysbert Japix werd in 1603 geboren; er zijn geen geboorte- of doopkaarten gevonden zodat de exacte datum niet bekend is. Gysbert Japix had behalve bo-vengenoemde oudere halfzuster ook een broer. Waarschijnlijk was deze jonger dan hij, gezien de volgorde van inschrijving in 1624 van Gysbert en Pier Japix als nieuwe lidmaten van de kerk. Na Gysbert en Pier Japix zag in de periode tussen 4 november 1607 en 2 november 1608 Jancke het levenslicht. Mocht het trauma van de oerscène* in de Friesche Tjerne autobiografisch zijn, dan is dat zeker niet in tegenspraak met dit gegeven. Gysbert Japix zal ongeveer vier à vijf jaar oud zijn geweest, als hij zijn moeders buik ziet groeien en zich zal afvragen waar de kinderen vandaan komen. Het is een leeftijd om de oerscène als een trauma te kunnen beleven en tevens een leeftijd waarop een kind al voldoende fantasie heeft om van genoemde scène een eigen verhaal te maken. Mocht dit zo zijn, dan ligt het voor de hand om aan te nemen dat de zwangerschap van zijn vrouw Sijcke Salves het vroegkinderlijke trauma heeft geactiveerd en dat het verwerkt kon worden in de Friesche Tjerne16.

Het gezin woonde, behalve de eerste jaren van het huwelijk, in de Wipstraat te Bolsward. Dochter Ancke verbleef maximaal tot 1624 in het ouderlijk huis. Moeder werd door beide zonen een Holckema genoemd, wat volgens Kalma zou kunnen wijzen op een adellijke afkomst. Volgens Breuker was moeder

biografische achtergrond van gysbert japix | 43

Ancke van boerenafkomst. Die achtergrond zou de basis geweest kunnen zijn van Gysbert Japix’ liefde voor het land (Breuker, 1989, p. 192).

Van Gysbert Japix wordt aangenomen dat hij naar de Latijnse school ging, wat meestal duurde tot de leeftijd van zeventien jaar, dus ongeveer tot 1620. Hierna zou hij enige jaren bij zijn vader op kantoor gewerkt kunnen hebben. In 1624 duiken de namen Gysbert en Pier Japix voor het eerst op. Van 1625 tot 1635 is Gysbert schoolmeester in Witmarsum en vanaf 1637 in Bolsward. Bij zijn werk hoorde nu ook de functie van voorzanger, alles bij elkaar volgens Kal-ma een zware baan.

Het is maar zeer de vraag of Gysbert Japix met zijn dichterlijke geest in de klas orde kon houden. Wanneer Gysbert Japix door een poëtische inval af-dwaalde, riepen de kinderen: “Sjoch, master is wer gick” ‘Kijk, meester is weer gek’. Of dit waar gebeurd is, is niet meer na te gaan. In ieder geval is deze anek-dote in de loop van de tijd mondeling overgeleverd (Haantjes, 1929, p. 17)17. Gysbert Japix zou gefrustreerd geweest kunnen zijn, doordat zijn kennis en begaafdheid in zijn werk als schoolmeester onvoldoende tot uiting konden ko-men. Kalma vermoedt dat Jacob Gysberts, te oordelen naar de boeken die hij bezat, zijn zoon misschien op de Hogeschool had willen doen zodat hij arts kon worden18.

Aan het ene uiteinde van de Kerkstraat staat de Martinikerk waar Gysbert Japix als voorzanger optrad en aan de andere kant het stadhuis waaraan zijn vader wellicht mee bouwde. Als burgemeester en belastinginner liet zijn vader van daaruit zijn invloed gelden. Gysbert Japix was dubbel aan zijn vader ge-bonden, als zoon en als schoolmeester-voorzanger. Voordat Jacob Gysberts in 1638 burgemeester werd, bekleedde hij namelijk verschillende kerkelijke func-ties. Hij had daarmee onder andere sturing over de functie van zijn zoon die als voorzanger onder het kerkelijk bestuur viel.

De vraag hoe de relatie tussen hen was, kan niet uit de bekende biografische gegevens afgeleid worden. Het is verleidelijk om hierover uit dit onderzoek conclusies te trekken. Ik heb de indruk dat de vader het leven van zijn zoon nogal wilde bepalen. Ondanks de aanname dat patriarchale verhoudingen tussen ouders en kinderen in die tijd gebruikelijk waren, moet Gysbert Japix zich in ieder geval innerlijk tegen de dominantie van zijn vader, die een man van formaat wordt genoemd, hebben verzet. Je kon moeilijk om hem heen. Belastinginners waren niet populair. In die tijd stonden de bestuurders onder zware druk van Holland om belastinggelden af te dragen, zodat met het geld de belegeringen in de tachtigjarige oorlog bekostigd konden worden. (Zie ook

Hotso Spanninga’s (2012) werk waar Jacob Gysberts in voorkomt.) Aan zijn deur werd door een woedende burger een lever geprikt, een soort ‘hate mail’ avant la lettre. Gysbert Japix’ vader was niet alleen een ambitieuze man, maar als belastinginner dus mogelijk ook een gevreesde man. Dat is de suggestie die ook uit de Friesche Tjerne naar voren komt en dus correspondeert met wat over hem bekend is. Uiteraard heeft het achteraf invullen van het karakter van de va-der-zoonrelatie een speculatief element, maar het spreekt het resultaat van dit onderzoek in ieder geval niet tegen. De vraag hoe Gysbert Japix in zo’n maat-schappelijk probleem tussen burgers en gezagsdragers heeft gestaan kan niet worden beantwoord; hij zou een conflict gehad kunnen hebben tussen loya -liteit aan zijn vader en aan het volk dat morde en in opstand kwam tegen het gezag.

Jacob Gysberts verloor zijn vader op 14-jarige leeftijd. Het ontbreken van de vader kan de zucht naar macht en waardering door de (vaderlijke) maatschap-pij verklaren, waardoor Jacob Gysberts in zijn volwassen leven mogelijk in de problemen is gekomen19. Het vroegtijdig verlies van zijn vader kan verklaren waarom Jacob Gysberts de grenzen van maatschappelijke instanties opzocht die dan symbool staan voor het vaderlijk gezag. Het zou ook verklaren waarom hij het leven van Gysbert Japix mogelijk te veel wilde bepalen. In de tijd dat Gysbert Japix de Friesche Tjerne in 1640 liet verschijnen, was zijn vader bur-gemeester (1638-1642). De uitroep van Tjerne “’k Tocht, ijnne wijde Wrâd iz nimmen my allijck”, ‘ik dacht in de wijde wereld is niemand aan mij gelijk’ (112), kan weleens een triomfantelijke uiting van rivaliteit van Gysbert Japix geweest zijn. Vader en zoon bevonden zich op de top van hun kunnen.

Maat houden was niet de sterkste kant van Jacob Gysberts. Ondanks rede-lijk goede verdiensten, te oordelen naar “wel in religie en wandel, van rederede-lijke middelen, een collecteur en kistemacker” dreigde kort na zijn burgemeester-schap al een financiële ondergang. In 1642 gaf de kerkenraad “nootwendighe vermaninghe”. Bij een conflict tussen het werelds gezag, het stadsbestuur enerzijds en de geestelijke macht, het kerkbestuur anderzijds, werd Gysbert Japix’ vader in 1652 “eenige jaren van de heilige tafel uyt swackheit afgehou-den”. Die zwakheid zal vermoedelijk slaan op zijn gewoonte te veel alcohol te gebruiken.

Ondanks zijn maatschappelijke achteruitgang liet Jacob Gysberts in 1643 een dubbele zerk op het graf van zijn vrouw plaatsen, waaruit moge blijken dat het toen financieel nog niet zo slecht ging en dat hij zijn vrouw zeer toege-wijd was. Hoe Jacob Gysberts het overlijden van zijn vrouw heeft verwerkt, is

biografische achtergrond van gysbert japix | 45

niet bekend. Er volgt een financiële teloorgang met uitzetting uit zijn huis en in 1644 verkoop bij executie. Waarschijnlijk woonde hij tot 1647 bij een van zijn kinderen. Daarna kocht hij zich in het Sint Anthonie-Gasthuis in, waar hij op 22 januari 1653 overleed.

Gysbert Japix’ vader was naast bestuurder ook schrijnwerker en belastingin-ner. Bovendien was hij leergierig. Hij kende waarschijnlijk geen Latijn, maar hij had in 1644 achtendertig boeken in huis, wat ver boven het gemiddelde lag. Dat Jacob Gysberts zichzelf kon ontwikkelen, is een kwaliteit die ook bij Gys-bert Japix’ creatieve zelfanalyse duidelijk naar voren komt.

Het alcoholgebruik is een opvallend gegeven in de Friesche Tjerne. Uiteraard leent een huwelijksfeest zich voor onmatig alcoholgebruik, evenals politieke bijeenkomsten waar met kuiperij (stemmen kopen met drank) naar wordt verwezen. Het drinken van alcohol past in Tjernes verhaal, maar kan ook een verwijzing zijn naar Gysbert Japix’ vader. In dat geval heeft Gysbert Japix zijn vader als persona* (masker) gebruikt om achter die façade een persoonlijke ontwikkeling te beschrijven. De familie lijkt behept met een alcoholprobleem waarvan nu bekend is dat daarin een erfelijke factor mee kan spelen. Over Gysbert Japix’ zoon Salves die chirurgijn werd en schulden maakte, is gespe-culeerd dat hij ook een alcoholprobleem gehad zou kunnen hebben (Haantjes, 1929, p. 34).

Uit de periode tussen 1651 en 1680 konden in de Friese huishoudens 590 boekenlijsten gevonden worden. Slechts 23 daarvan, waaronder die van Gys-bert Japix, telden honderd boeken of meer. De intellectuele ontwikkeling van Gysbert Japix is behalve uit zijn oeuvre en via zijn vader ook uit zijn biblio-theek af te leiden. Boeken over Calvijn ontbreken waaruit opgemaakt kan wor-den dat hij weinig op had met dogma’s (Breuker, 1989, p. 218). Hoewel Gysbert Japix ook medische werken bezat, wellicht voor zijn zoon Salves, blijkt uit zijn boekenkast zonder meer de liefde voor literatuur. Bij Gysbert Japix werden voornamelijk literaire werken gevonden.

Behalve door zijn boeken, moet Gysbert Japix in intellectueel en artistiek opzicht gevoed zijn door in intellectuele en kunstenaarskringen te verkeren. Eén van de mensen die hij daar ontmoette was Petrus Baardt. Deze werd in 1618 in Bolsward conrector en schreef tot 1626 Latijnse gedichten. Baardt schreef zijn eerste Friese gedicht, Boere-Practica, in 1640. Volgens Breuker (1989, p. 304 en 2003, p. 247) was dat in navolging van Gysbert Japix, hoewel er ook een argument is voor het omgekeerde. Het is immers voorstelbaar dat de leerling zijn leermeester wilde overtreffen, wat in dat geval met “To-haecke”

qua omvang en inhoud gelukt is. In ieder geval was na de herdruk van Wouter

in Tialle van Johan van Hichtum in 1639 de tijd rijp voor een Friese publicatie

van Gysbert Japix. Hij werd daartoe waarschijnlijk aangespoord door de uitge-ver Fonteyne die de Friesche Tjerne in 1640 uitgaf. Deze heeft het uitgeven van Friese volkspoëzie bevorderd en werd een vriend van Gysbert Japix (Breuker, 1989, p. 237). Daarnaast kende Gysbert Japix de stadssecretaris Siccama, zijn vriend, de dominee Petrus Geestdorp, Frederik Stellingwerf die in 1617 over de Friese politiek schreef, de historicus tevens vriend Gabbema en de taalge-leerde Junius20.

Een bijzondere periode in zijn leven is die tussen zijn verblijf in Witmarsum van 1625 tot 1635 en zijn ‘terugkeer’ naar Bolsward in 1637. Enige weken voor het begin van de schoolvakantie, op 15 mei 1635, vertrekt Gysbert Japix plot-seling en verdwijnt hij uit zicht. Dit heeft tot allerlei speculaties geleid. In de

Friesche Tjerne wordt gerept over roddels die te maken kunnen hebben met

Tjernes belangstelling voor Rinske. Of Gysbert Japix in Witmarsum wellicht ophef heeft veroorzaakt waardoor hij weg moest, is niet bekend. Tegen een schandaal in Witmarsum pleit het onverminderd vertrouwen van de grietman Tjaert fan Aylva. Misschien spoorde een innerlijke drang Gysbert Japix aan tot intellectuele en kunstzinnige ontplooiing in Leeuwarden, waar hij behalve een stimulerend milieu, uiteindelijk zijn Sijcke Salves ontmoette. Breuker (1989, p. 226) meent overigens dat Gysbert Japix in Bolsward is blijven wonen. Mijn poging om alle betekenissen uit de tekst te interpreteren en niet re-ductionistisch uit de biografie te verklaren, laat wel toe om ná interpretatie te kijken naar mogelijke overeenkomsten tussen interpretatie en biografie. Zo zou de ‘O negen dubbel’ (121) kunnen slaan op de leeftijd van Sijcke Salves, die negentieneneenhalf was toen zij met Gysbert Japix in 1636 trouwde, maar mogelijk 18, dubbel 9, bij de eerste kennismaking. Wellicht heeft zij Gysbert Ja-pix met haar jeugd zijn vroegere vrijerijen en teleurstellingen doen verwerken. Vergeleken met zijn leeftijd was Sijcke Salves een “earm Djear jong” (30) ‘een jonge geliefde’. De reden dat Gysbert Japix pas op drieëndertigjarige leeftijd in het huwelijk trad, kan te maken hebben met een eerdere ongelukkige liefde als gevolg van het onverwerkte trauma.

In die jaren voor de eerste uitgave van de Friesche Tjerne heeft Gysbert Japix wellicht enkele liefdesgedichten in het Fries geschreven. De Beurtzang kan een dergelijk gedicht geweest zijn, dat later aangepast is voor de Friesche Tjerne zo-dat het ingelast kon worden. Hoe het werkelijk is gegaan is onbekend.

biografische achtergrond van gysbert japix | 47

Een zuster van Sijcke Salves trouwde met de schilder Matthijs Harings die Gysbert Japix op doek heeft vereeuwigd. Dit schilderij hangt in de Gysbert Ja-pixzaal van de Friese bibliotheek en het onderzoekscentrum Tresoar te Leeu-warden. Sijcke Salves had een oom die lid was van de Gedeputeerde Staten van Friesland. Deze was een rijk koopman van wie Gysbert Japix geld leende. Het echtpaar Japix liet vijf kinderen dopen: Antje op 22 oktober 1637, Salves op 30 mei 1641, Jacob op 10 januari 1644, Jacob op 1 augustus 1647 en weer een Antje op 15 april 1650. De eerste Antje en Jacob zullen jong zijn gestor-ven. Misschien zijn er meer kinderen geweest die vroegtijdig zijn overleden. Op 11 april 1656 kwam nichtje Antje, nadat zij beide ouders had verloren, op negenjarige leeftijd bij de familie Japix in huis wonen (Breuker, 1989, p. 226). Zoon Salves werkte later als chirurgijn op Ameland en in Rien, waar onenig-heid ontstond over betalingen. Hij moet in ieder geval tot 1665 verdiend en dus gepraktiseerd hebben. Haantjes (1929, p. 34) schrijft dat Salves een losbandig leven geleid heeft. Gabbema stond ook om zijn drankzucht bekend. Het zou zo maar kunnen dat die twee elkaar hebben aangestoken. In ieder geval vroeg de ongehuwde Gabbema in een brief aan zijn moeder geld voor “kannen biers, wijns en brandewijns met sucker ende beschuet”, ‘kannen bier, wijn, brande-wijn met suiker en beschuit’.

De jonge Gabbema werd als vriend belangrijk, vooral na het sterven van Fonteyne. Voor Gabbema was Gysbert Japix evenwel één van de vele uit zijn kring waar ook Margaretha en Willem de Heer, nicht en neef van de Bolswar-der dichter, deel van uit maakten. Gabbema die zelf erotische poëzie schreef (Haantjes, 1929, p. 33), zal op Gysbert Japix een verjongende invloed gehad kunnen hebben, wat evenwel geen verfrissende invloed op diens poëzie zou krijgen. Eerder begon Gysbert Japix in zijn poëzie te overdrijven waardoor zelfs getwijfeld kan worden over Gysbert Japix’ artistieke zelfstandigheid (Haantjes, 1929, p. 32). Hij moet een blinde vlek gehad hebben voor Gabbema’s oppervlakkigheid, hoewel Gysbert Japix zeker waardering gehad zal hebben voor Gabbema’s berijming van het Hooglied. Een idealisering van Gabbema zal verder bepaald zijn door het isolement waar Kalma over schreef (1938, p. 213). In 1654 stierf zijn vader Jacob Gysberts, het jaar daarna twee van zijn kinderen, Antje en Jacob, bovendien nog een zuster en een zwager (Haantjes, 1929, p. 34).

Scheiden van zijn geliefde brengt Tjerne, en bracht wellicht Gysbert Japix ook, op gedachten aan de dood. Het zou een verklaring kunnen zijn van een soort schrijversblok waar Gysbert Japix om bekritiseerd is. Hij ging immers van lyrische poëzie over naar gelegenheidsrijmpjes. Die inperking kan een

ge-volg zijn van onverwerkte rouw die het creatieve proces kan verlammen. Wat in het groot gebeurde in het oeuvre, gebeurde in het klein al in de Friesche

Tjer-ne waar de laatste zes strofen een voorbeeld zijn van lager, in ieder geval

an-der poëtisch gehalte. Kalma noemt het een “flot rymke”, ‘vlot rijmpje’ (Kalma, 1938, p. 113). Behoefte aan steun spreekt uit een gedicht gericht aan Fonteyne en brieven aan Gabbema, onder andere die van 17 januari 1655 en van 27 juni 1656 (Breuker, 2003, p. 105).

De onderstaande regels getuigen van zijn strijd tegen zijn somberheid: “So de lust ’fen mijn sillige boasck

my net dol-treauw in hurd druwcke ick schoe de holle bet op-liwcke”

‘Zo het verlangen (naar) mijn zalig huwelijk (gezin) Mij niet neerduwt en hard drukt

Ik zou mijn hoofd liever weer optrekken.’

Ook schreef hij “dear my wird myn Siongster stil”, ‘daarmee zweeg de dichter in mij’ (Uit het leven van Bolswards dichter (z.j.)). Het verlangen naar zijn volle-dig gezin waarvan vermoedelijk in 1656 drie kinderen jong overleden, heeft hem zeker neergedrukt. In een briefje bedankt hij Gabbema voor het toezen-den van boeken en andere geschriften (Breuker, 2003, p. 166), nadat deze ken-nelijk op de hoogte was gesteld van de mentale toestand van zijn vriend. Gysbert Japix moet het met het overlijden van zijn kinderen erg moeilijk ge-had hebben, temeer daar hij afhankelijk leek van dierbaren (Kalma, 1938, p. 214). Dit blijkt ook uit de Friesche Tjerne, aannemend dat de inhoud autobio-grafisch bepaald is.

Haantjes meent dat Gysbert Japix de innerlijke kloof tussen het profane en het heilige, het erotische en het religieuze, met zijn dichterschap heeft over-brugd. Hij heeft door zijn creatieve uitingen een harmonie en synthese weten te bereiken. Wat hiervoor pleit is dat Gysbert Japix de laatste jaren in zijn werk uiting gaf aan zijn somberheid en afhankelijkheid van aandacht en troost van zijn vrienden, maar wel bleef schrijven.

Gysbert Japix onderscheidt zich in dit vermogen tot synthese van Gabbe-ma die zijn vroegere gedichten wilde vernietigen. Gysbert Japix schijnt zich de laatste jaren van zijn leven in vrome godsdienstigheid van de wereld te hebben afgewend. Binnen de harmonie van een gedicht komen de uitersten aan bod, zoals in “Siel-njue”, ‘zielsverlangen’ (Breuker, 2003, p. 85) waarin de dichter de

biografische achtergrond van gysbert japix | 49

wens uit anders geleefd te hebben dan hij heeft gedaan. Dan zou hij een ‘nieuw naar Godsbeeld, vol zalig man, een weëergeboren creatuur’ zijn (vert. Dou-we Tamminga). Ook binnen het religieuze thema komt Gysbert Japix tot een synthese. De bruidegom waar Tjerne jaloers op is, wordt naar mijn interpreta-tie smalend het hemels hoofd genoemd in (36). Dit profane gebruik gaat in de

Friesche Tjerne samen met het openstaan voor de hemelse zegen (168).

De synthese tussen wereldse en religieuze thema’s komt in Gysbert Japix’ oeu-vre nog duidelijker naar voren. Tegen het einde van zijn leven neemt hij het Hooglied van Salomo tot onderwerp. Wellicht heeft dit hem, gezien enkele overeenkomsten zoals de vorm van de Beurtzang, mede geïnspireerd tot het maken van de Friesche Tjerne. De vreugde van de liefde blijft, naast wanhopi-ge wanhopi-gedachten aan de dood, in het wanhopi-gedicht bestaan. De uitersten blijven wanhopi- geïnte-greerd binnen de tekst. Gysbert Japix aanvaardt zelfs het einde in “Ontdodende

Dood”.

Het vermogen uitersten in een oeuvre, laat staan in een gedicht onder te brengen, is een teken van het vermogen conflicterende thema’s tot een oplos-sing te brengen. Kalma meent dat Gysbert Japix de laatste jaren eenzaam is geweest en weinig waardering kreeg. Hij zou maar enkele medestanders ge-kregen hebben en een ingekeerd leven geleid hebben. Desondanks heeft, vindt