• No results found

3. De Nederlandse begrenzing van de vrijheid van meningsuiting van politici

3.2 De strafrechtelijke begrenzing

De strafrechtelijke begrenzing valt grotendeels uiteen in individuele (art. 261-271 WvSr) en collectieve bescherming (137c-h WvSr). Art. 131 en 132 WvSr zijn, met de strafbaarstelling van het opruien tot geweld en het plegen van strafbare feiten, op het handhaven van de openbare orde gericht. Voor alle vormen van strafrechtelijke begrenzing die in dit hoofdstuk worden besproken is opzet vereist. De dader moet willens en wetens met zijn uitlating beledigen, met voorwaardelijke opzet als ondergrens. Hiervoor moet er een aanmerkelijke kans bestaan dat het slachtoffer zich door de uitlating beledigd voelt, de dader moet wetenschap hebben van deze aanmerkelijke kans en deze bewust aanvaarden.176

Smaad en eenvoudige belediging vormen de hoofdvormen binnen de individuele bescherming van het WvSr. Dit zijn, m.u.v. het eerste en tweede lid van art. 267 WvSr, zogeheten ‘klachtdelicten’, waar voor vervolging ingevolge art. 269 WvSr een klacht van het slachtoffer is vereist. Evenals bij de civielrechtelijke procedures moeten de slachtoffers zelf het initiatief nemen voor gerechtelijke stappen. Smaad valt uiteen in de opzettelijke aanranding van iemands eer of goede naam conform art. 261 WvSr en de strafverzwarende vorm van laster waarbij de dader conform art. 262 WvSr wetenschap heeft dat zijn uitlating in strijd is met de waarheid. Voor smaad moet er sprake zijn van “het bij het publiek in het kwaad daglicht stellen”, de uitlating moet in staat zijn om iemands integriteit aan te tasten en de dader moet de intentie hebben de uitlating te verspreiden onder een bredere kring van relatief willekeurige derden.177 Wanneer de dader wetenschap heeft dat zijn uitlating in strijd is met de waarheid is er sprake

173 HR 17-11-1967, ECLI:NL:HR:1967:AC4789, inmiddels gecodificeerd in art. 6:103 BW. 174 Spoor, Verkade & Visser, Auteursrecht, 507-508.

175 Ibidem, 533-535.

176 Jong, D.H. de, & G. Knigge, Ons strafrecht. Deel 1 Het materiële strafrecht, 14e ed., Kluwer 2003, 107-108. 177 Zie Hof Den Haag 14-06-2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2567; Nieuwenhuis, A.J. & A.F.J. Janssens,

37

van laster, een gekwalificeerde specialis van smaad. Voorwaardelijke opzet is in dit geval niet voldoende.178 De punitieve sanctiemogelijkheden zijn o.g.v. art. 261 WvSr bij smaad een gevangenisstraf

variërend van maximaal een half jaar tot een jaar of een geldboete van maximaal €8.200. O.g.v. art. 262 jo 28 lid 1 WvSr is het bij laster mogelijk dat de dader tot maximaal twee jaar gevangenisstraf wordt veroordeeld, een geldboete van maximaal €20.500 krijgt of ontzet wordt uit bepaalde ambten. Het is echter niet mogelijk politici hun lidmaatschap van een vertegenwoordigend lichaam te ontzeggen of te verbieden o.g.v. deze bepalingen. Elke opzettelijke belediging die niet als smaad of laster valt te kwalificeren valt onder art. 266 WvSr. Uitlatingen die het openbaar belang dienen en niet onnodig grievend zijn vallen hier o.g.v. lid 2 niet onder. Voor een veroordeling is allereerst vereist dat de uitlating op zichzelf beledigend kan zijn, gebaseerd op de geschiktheid en de strekking om te beledigen.179 Dit

geeft deze bepaling een ruim bereik. Daarnaast beoordeeld de rechter of de uitlating in haar context conform het tweede lid het openbaar belang dient én of er voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.180 De Hoge Raad volgde m.b.t. de vraag wanneer er sprake is van een openbaar belang

expliciet de lijnen die door het EHRM zijn uitgezet.181 O.g.v. het eerste lid kan een maximale

gevangenisstraf van drie maanden of een geldboete van maximaal €4.100 volgen.

De huidige wetstekst m.b.t. de collectieve bescherming in art.137c-h WvSr werd in 1971 opgesteld, met als doel het uitbannen van het krenken van “de eer en waardigheid” van specifieke groepen vanwege specifieke kenmerken.182 Voor deze delicten is een klacht van het slachtoffer niet

nodig en kan het OM op eigen initiatief overgaan tot vervolging. Het OM kan echter in alle gevallen o.g.v. art. 167 lid 2 jo 242 lid 2 Wetboek van Strafvordering (hierna: WvSv) afzien van verdere vervolging “op gronden aan het algemeen belang ontleend”, het zogeheten opportuniteitsbeginsel. Rechtstreeks belanghebbenden kunnen daarover schriftelijk beklag doen bij het gerechtshof o.g.v. art. 12 WvSv, waarna het Hof verdere vervolging kan bevelen.183 O.g.v. art. 137c WvSr lid 1 is het opzettelijk beledigen

van “een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap” verboden. Het moet gaan om een afgebakende groep bestaande uit meerdere personen of een individu die als vertegenwoordiger van een groep kan worden gezien en er moet een causaal verband zijn tussen de

178 HR 02-12-2014, ECLI:NL:HR:2014:3498, r.o. 2.4.

179 Zie HR 14-01-2003, ECLI:NL:HR:2014:AE7632, r.o. 3.4.1; Nieuwenhuis &Janssens, Uitingsdelicten, 100-108. 180 HR 14-01-2003, ECLI:NL:HR:2014:AE7632, r.o. 3.4.1.

181 Ibidem.

182 Kamerstukken II 1969/70, 9724, nr. 6, 5. Dit gebeurde n.a.v. de verplichtingen die voortvloeien uit het Internationaal Verdrag inzake de Uitbanning van alle vormen van Rassendiscriminatie (IVURD) in 1966.

38

belediging en de genoemde eigenschappen.184 Onder ras moet in de context van art. 137c WvSr vooral

etniciteit worden begrepen aldus de Hoge Raad.185 Hoewel het beledigen van een groep wegens hun

geloof strafbaar is, valt een kritische of beledigende uitlating over een godsdienst zelf buiten de reikwijdte van art. 137c WvSr.186 Art. 137d WvSr stelt het aanzetten tot haat tegen, discriminatie van of

gewelddadig optreden tegen (een goed van) mensen wegens de reeds in art. 137c WvSr opgesomde eigenschappen strafbaar, met als extra toevoeging geslacht. De rechter dient te beoordelen of de uitlating in haar context geschikt is aan te zetten tot haat of daartoe strekt, waarbij het begrip haat overeenkomt met rassendiscriminatie in art. 4 IVURD en discriminatie o.g.v. art. 90quater WvSr elke vorm van onderscheid, uitsluiting, beperking of voorkeur die als doel of gevolg heeft dat de gelijkwaardige positie van mensen in het maatschappelijk leven wordt aangetast omvat. Ook hier geldt dat uitlatingen die een bijdragen vormen aan het maatschappelijke debat niet onder de reikwijdte vallen, tenzij de uitlating een onnodig kwetsend is en mensen in hun waardigheid aantast.187 Het Hof

Amsterdam benadrukte daarbij de “politieke achtergrond” van art. 137d WvSr, omdat “juist scheldpartijen en haatcampagnes van politieke groeperingen tegen andersdenkenden” in de jaren dertig van de 20e eeuw de directe aanleiding voor dit artikel vormden. De politieke context van een uitlating

kan volgens het Hof dan ook niet bij voorbaat een rechtvaardiging opleveren.188 Voor beide bepalingen

geldt een maximale gevangenisstraf van een jaar of een geldboete van €8.200.