• No results found

Stap achteruit ten aanzien van het oorspronkelijke voorstel?

4. HET VERMOEDEN VAN ONSCHULD IN DE EUROPESE RECHTSPRAAK

5.2. EVALUATIE VAN DE RICHTLIJN

5.2.10. Stap achteruit ten aanzien van het oorspronkelijke voorstel?

162. De voorbereidende werkzaamheden gaven terloops een eerste idee van al dan niet doorgevoerde wijzigingen aan het voorstel. Rechtsgeleerden wijzen dan ook in eerste instantie op de achteruitgang in bescherming ten aanzien van het oorspronkelijk voorstel uit 2013. Een samenvatting van enkele van de voornaamste verschilpunten tussen de uiteindelijke richtlijn en dit eerste document kan de kritieken staven.

163. In het voorstel is naast een recht om zichzelf niet te belasten en een zwijgrecht, tevens een

“recht om niet mee te werken” te vinden. Deze werd samengenomen met het nemo tenetur-

beginsel in een afgescheiden artikel.514 De betekenis van deze toevoeging werd van bij begin door

511 Overw. 44 Richtl. 2016/343. 512 Ibid., art. 4, tweede lid.

513 J.S. NAN, “Richtlijn 2016/343, betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld; iets nieuws onder de zon?”, DD 2016, 64.

105 de lidstaten in twijfel getrokken daar dit recht niet bestaat in het EVRM en bijgevolg niet geïnterpreteerd is in EHRM rechtspraak. “Het recht om niet mee te werken” werd dan ook al snel weggelaten in de ‘general approach’ van de Raad, waarin ook het zwijgrecht en het recht om zichzelf niet te belasten in één artikel werden samengevoegd.515 Het recht werd effectief geschrapt

tijden de triloog-onderhandelingen op grond van het aangehaald argument van de lidstaten.516

Weliswaar had behoud van dit recht mogelijks voor meer moeilijkheden gezorgd, daar ook een eigen betekenis in het voorstel ontbreekt.

164. De Europese Commissie neemt verder duidelijk de in kennis stelling van het zwijgrecht van de betrokkene hoog in het vaandel door een verplichting hiertoe voor de lidstaten in het artikel op te nemen met de bewoording “informeren de verdachten of beklaagden onverwijld.”517 In de

uitgevaardigde richtlijn wordt dit slechts aan de hand van een middelenverbintenis naar voor geschoven in de inleidende overwegingen.518 Niettegenstaande de Richtlijn

2012/13/EU betreffende het recht op informatie in strafprocedures dergelijk recht waarborgt, was

behoud van de nadruk op informatie omtrent het zwijgrecht en het recht om zichzelf niet te belasten in de voorschriften van de richtlijn wenselijk geweest.

Bovendien, zoals voorheen aangehaald, wordt in de huidige richtlijn stilgezwegen over afstand van rechten. Artikel 7 lid 2 van voorstel schrijft bij de informatieplicht in kader van het zwijgrecht tevens informatie over de gevolgen van het afzien van het zwijgrecht voor.

165. Een volgend opmerkelijk verschil in het kader van het zwijgrecht en het non- incriminatiebeginsel betreft de gevolgtrekking bij het gebruikmaken van de rechten door verdachten of beklaagden. De Europese Commissie had voor ogen geen enkele gevolgtrekking toe te staan.519

De verdachte zou immers niet mogen vrezen deze rechten uit te oefenen. Het voorschrift uit de richtlijn in 2016 daarentegen laat een interpretatie toe waarbij de rechter met deze proceshouding

515 General approach (Raad) Proposal for a Directive of the European Parliament and of the Council on the strengthening of certain aspects of the presumption of innocence and of the right to be present at trial in criminal proceedings, 4 december 2014, nr. 16531/14.

516 S. CRAS en A. ERBEZNIK, “The Directive on the Presumption of Innocence and the Right to Be Present at Trial. Genesis and Description of the New EU-Measure”, eucrim 2016/1, (25) 31.

517 Artikel 7 lid 2 Voorstel (Comm.) voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij het proces aanwezig te zijn, 27 november 2013, COM(2013)821 def.

518 Overw. 31 en 31 Richtl. 2016/343. 519 Voorstel COM(2013)821 def., 8.

106 van de betrokkene rekening kan en mag houden bij de bewijsbeoordeling. Dit is ingegeven door de invulling van de rechten door het EHRM.

Overigens schuift de Commissie als specifiek rechtsmiddel een standvaste onontvankelijkheid naar voor van bewijs verkregen in strijd met de beide paramaters van de onschuldpresumptie, tenzij “het gebruik ervan geen afbreuk doet aan het algehele eerlijke verloop van de procedure.”520 Voor de

richtlijn werd voor andere insteek gekozen die geen expliciete onontvankelijkheid weerhoudt, doch louter voorschrijft dat rechtbanken bij het beoordelen van de toelaatbaarheid de rechten van verdediging en het eerlijk verloop van de procedure in acht moeten nemen, rekening houdend met de rechtspraak van het EHRM.521

166. Ook het regelmatig terugvallen door het voorstel op de quasi letterlijke bewoordingen uit vaste rechtspraak van het EHRM is noemenswaardig. In geval van uitoefenen van dwang op de verdachten of beklaagden, zou geoordeeld dienen te worden “in het licht van de omstandigheden van de zaak rekening gehouden worden met de aard en de mate van dwang om het bewijs te verkrijgen, het gewicht van het algemeen belang in het onderzoek naar en de bestraffing van het betrokken strafbare feit, het bestaan van relevante waarborgen in de procedure en het gebruik waarvoor het op die manier verkregen bewijs is bestemd.”522 Bovendien mag deze dwang nooit

de essentie aantasten van de rechten, zelfs niet om redenen van veiligheid en openbare orde.523

Op die oorspronkelijke overweging in het voorstel kwam kritiek van het Europees Parlement gezien de betreurenswaardige formulering dat “elke dwang die op verdachten of beklaagden wordt uitgeoefend om hen informatie te doen verstrekken, moet beperkt blijven.”524 Vandaar dat

ingevolge schrapping van deze zinsnede meteen ook bovenstaande transplantatie uit de rechtspraak volledig spoorloos is in de richtlijn, die weliswaar nog stelt dat “bij de beoordeling of sprake is van schending van het recht om te zwijgen of het recht om zichzelf niet te belasten moet rekening worden gehouden met de uitleg die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geeft aan het recht op een eerlijk proces uit hoofde van het EVRM.”525

520 Art. 6, vierde lid en art. 7, vierde lid Voorstel COM(2013)821 def. 521 Overw. 45 Richtl. 2016/343.

522 Voorstel COM(2013)821 def., 14. 523 Ibid.

524 S. CRAS en A. ERBEZNIK, “The Directive on the Presumption of Innocence and the Right to Be Present at Trial. Genesis and Description of the New EU-Measure”, eucrim 2016/1, (25) 32; Voorstel COM(2013)821 def., 14.

107 167. Doch alles moet gezegd en de vergelijking dient in haar volledigheid beoordeeld te worden; in het oorspronkelijke voorstel ontbrak elke bepaling rond de pers, en rond de voorstelling van de verdachte of beklaagde.