• No results found

Het vermoeden van onschuld op de Europese agenda

3. EUROPESE INITIATIEVEN EN PUBLICATIES

3.2. EUROPESE UNIE: EERSTE STAPPEN

3.2.3. Het vermoeden van onschuld op de Europese agenda

over een beroep dat werd ingesteld in het kader van deze procedures”.112 Eerder werd reeds

duidelijk dat de gids en het handboek in kader van de Raad van Europa de toepasselijkheid in hoger beroep na een veroordeling in eerste aanleg principieel bevestigen.

44. Elf lidstaten hebben op de raadpleging gereageerd en onafhankelijke deskundigen en professionals hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt om erop te wijzen dat het beginsel van het vermoeden van onschuld wordt uitgehold. Tevens werd onderstreept dat, met name bij onderzoeken tegen buitenlanders of niet-ingezetenen, het beginsel van het vermoeden van schuld in de nationale systemen in toenemende mate lijkt te worden geduld.113`

3.2.3. Het vermoeden van onschuld op de Europese agenda

45. Enkele jaren na het uitgebrachte groenboek vaardigt de Raad van Ministers een resolutie uit. Vooreerst is het niet onbelangrijk het niet juridisch-bindend karakter van dit instrument in herinnering te brengen. Met een resolutie tracht de Raad enkel politieke toezeggingen of standpunten te verwoorden.114 Vergelijkbaar met het groenboek, maar dan op niveau van een

andere Europese instantie. De Resolutie van de Raad van 30 november 2009 over een routekaart

ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures115

behandelt evenwel een meer algemeen kader.

Analoog aan de vorige twee instrumenten, wordt ook hier vertrokken van het principe van wederzijdse erkenning. De moderne, rondreizende Unieburger moet erop kunnen vertrouwen dat zijn of haar recht op een eerlijk proces en procedurele rechten in de andere lidstaten van de Unie gewaarborgd zullen worden. Onder deskundigen werd reeds een brede steun vastgesteld om in de EU op vlak van procedurele rechten meer actie te ondernemen.116 Ongeacht waar de unieburger

zich bevindt in de Unie, fundamentele proceswaarborgen moeten beschermd blijven. De Raad

112 Voorstel (Comm.) voor een kaderbesluit van de Raad over bepaalde procedurele rechten in strafprocedures binnen de gehele Europese Unie, 28 april 2004, COM(2004)328 def., 14.

113 Voorstel (Comm.) voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij het proces aanwezig te zijn, 27 november 2013, COM(2013)821 def., 5.

114 X, Conclusies en resoluties van de Raad, https://www.consilium.europa.eu/nl/council-eu/conclusions- resolutions/.

115 Resolutie over een routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures van de Raad van de Europese Unie (30 november 2009), Pb.C. C 295 (2009).

29 benadrukt ook uitdrukkelijk dat nieuwe wetgevingsbesluiten in dit kader moeten stroken met de minimumvoorschriften van het EVRM. Opnieuw een indicatie van de volgzaamheid van de Unie ten aanzien van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

46. Met dit instrument wordt aangedrongen, nogmaals, te handelen in het kader van procedurele rechten. De routekaart bevat dan ook een stapsgewijze aanpak op weg naar een geheel aan procedurele rechten die verdachten en beklaagden genieten in strafprocedures.117 Als

bijlage bij de resolutie gevoegd, moet de routekaart als basis dienen en brengt zij de meest fundamentele rechten in kaart. Aanvulling wordt weliswaar niet uitgesloten. Zonder het vermoeden van onschuld hierbij uitdrukkelijk te vermelden, somt ze indicatief een aantal maatregelen op waarbij de onschuldpresumptie ongetwijfeld een belangrijke rol kan spelen. Zo wijst een bepaling op de buitensporige lange perioden van voorlopige hechtenis, wat meteen in verband kan gebracht worden met het vermoeden van onschuld.118 Meermaals wordt de nadruk gelegd op een eerlijk

verloop van de procedure. Het verbaast niet dat ook de routekaart een van de aanleidingen vormt tot de maatregel in 2016 omtrent het vermoeden van onschuld. Op basis van deze routekaart werden in de jaren vóór 2016 reeds drie maatregelen aangenomen: Richtlijn

2010/64/EU betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures, Richtlijn 2012/13/EU betreffende het recht op informatie in strafprocedures en Richtlijn

2013/48/EU betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming.119 Geen van deze drie uiteindelijke instrumenten legt

inhoudelijke maatstaven vast met betrekking tot de onschuldpresumptie.

47. De Europese Raad heeft de routekaart tot onderdeel gemaakt van het Programma van

Stockholm bij de behandeling van individuele rechten in strafprocedures120, waarin op haar beurt

wel expliciet wordt gewezen op de nood voor een maatregel betreffende het vermoeden van 117 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, EU versterkt het recht op het vermoeden van onschuld, 12 februari 2016, https://www.consilium.europa.eu/nl/press/press-releases/2016/02/12/eu-strengthens-right-to- presumption-of-innocence/.

118 Resolutie over een routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures van de Raad van de Europese Unie (30 november 2009), Pb.C. C 295 (2009), 3.

119 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, EU versterkt het recht op het vermoeden van onschuld, 12 februari 2016, https://www.consilium.europa.eu/nl/press/press-releases/2016/02/12/eu-strengthens-right-to- presumption-of-innocence/.

120 Programma van Stockholm – een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger van de Europese Raad (4 mei 2010), Pb.C. C 115 (2010).

30 onschuld. Het Stockholmprogramma is een vijfjarig Europees beleidsprogramma op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken en vormt de opvolger van het Haags Programma dat eind 2009 afliep.121 Door de routekaart hierin op te nemen en ditmaal nadrukkelijk te verwijzen naar een

maatregel toegespitst op het vermoeden van onschuld, kwam de Europese Unie opnieuw een stap dichter bij het uitvaardigen van richtlijn 2016/343. In het onderdeel ‘De rechten van personen in

strafzaken’ wordt de Europese Commissie aangewezen de routekaart snel te implementeren en

de voorstellen in te dienen.122 De Europese Raad verzoekt vervolgens de Commissie “te

onderzoeken welke minimale procedurele rechten verdachten en beklaagden verder kunnen worden toegekend, en uit te maken of andere vraagstukken, zoals het vermoeden van onschuld, moeten worden aangepakt om op dit gebied tot een betere samenwerking te komen.”

In het deel gewijd aan ‘Gemeenschappelijke minimumvoorschriften vaststellen’ wordt nogmaals het belang van harmonisatie en wederzijds erkennen en vertrouwen duidelijk gemaakt: “De Europese Raad is van mening dat een zekere mate van onderlinge aanpassing der wetgevingen noodzakelijk is om een gemeenschappelijke visie op strafrechtelijke vraagstukken onder rechters en openbare aanklagers te bevorderen en de correcte toepassing van het beginsel wederzijdse erkenning mogelijk te maken, rekening houdend met de verschillen tussen de rechtsstelsels en rechtstradities van de lidstaten.”123

121 X, Wat houdt het Stockholmprogramma in voor decentrale overheden?,

https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/wat-houdt-het-stockholm-programma-in-voor-decentrale- overheden/.

122 Programma van Stockholm – een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger van de Europese Raad (4 mei 2010), Pb.C. C 115 (2010), 10.

31

4. HET VERMOEDEN VAN ONSCHULD IN DE