• No results found

“In elke (middel)grote stad kun je buurten aanwijzen die sinds jaar en dag voor moeilijkheden zorgen. Het lijkt wel alsof de problemen daar van generatie op generatie overgaan zodat deze wijken nooit de weg omhoog vinden. [...] Het ontbreekt de bewoners ten enenmale aan het vereiste sociale, culturele en economisch kapitaal om te ontsnappen aan de achterstand” (Van den Brink,2007:59).

Stadswijken en stadsbuurten hebben altijd een prominente plaats ingenomen in zowel de beleids- als de onderzoekswereld. Maar er worden ook vraagtekens gezet bij wijkgerichte benaderingen. “Moeten we in een wereld die bol staat van globalisering en mobiliteit ons bezig houden met lokale vraagstukken?” (Van den Brink,2007:41). Al in 1955 verkondigde de socioloog Van Doorn de teloorgang van de buurt (Van Kempen & Musterd,2007:9). Met de modernisering kunnen mensen over nieuwe communicatiemiddelen beschikken, de persoonlijke mobiliteit is enorm uitgebreid en de leefwereld van stedelingen aanzienlijk verruimd. Maar al bij al is de betekenis van de buurt voor het leven van alledag zeker niet vervaagd. En de thema’s van de buurt zijn nooit helemaal uit de belangstelling geraakt. Er is sinds een aantal jaren vanuit de beleidswereld zelfs alleen maar toenemende aandacht voor de buurt. Veel partijen beschouwen de wijk als eenheid en als referentiekader voor beleid. Dit heeft geleid tot de opkomst van de wijkaanpak als dominante strategie in het sociaal beleid. En dit is niet voor niets, want zoals Healey (1998) ook zegt “neighbourhoods have always provided a useful scale for studying social relations of everyday life worlds as they combine both social and spatial dimensions” (Morrison,2003:115).

Veel aandacht is er voor de stadsbuurten waar diverse problematiek ervaren wordt en waar leefbaarheidsproblemen spelen. De problemen in deze buurten zijn zeer divers. Er kan worden gedacht aan verval en verloedering van de fysieke ruimte, onveiligheid, criminaliteit, werkloosheid en segregatie van allochtonen. Het is in deze verstedelijkte gebieden dat problemen samenkomen en waar veelal sprake is van een neerwaartse spiraal. De samenstelling van dergelijke buurten en wijken werken een geringere samenhang en minimale sociale controle in de hand. De ‘kwetsbare groepen’ die leven in deze wijken - zoals werklozen, alleenstaande moeders en ouderen en allochtone bewoners - kenmerken zich doordat zij vaak niet in staat zijn kansen voor zichzelf te creëren en zelf hun positie te verbeteren. Dit alles leidt tot een situatie die zoals we deze nu in Nederlandse steden maar ook in buitenlandse steden kennen, en als

onleefbaar wordt bestempeld. Deze buurten en wijken worden wel achterstandsbuurten of achterstandswijken genoemd.

Achterstandswijk

Uit een onderzoek naar achterstandswijken in verschillende Europese landen5 blijkt dat de onderzochte wijken een toename van sociale uitsluiting en daarmee samenhangende verschijnselen laten zien (Morrison,2003). Met betrekking tot de sociale structuur is duidelijk dat deze achterstandswijken drie kenmerken delen: het aandeel werkelozen is hoog, er zijn relatief veel jongeren en er doet zich etnische concentratie voor. Wat betreft de sociale processen blijkt er uit het onderzoek dat men in de achterstandswijken lijdt onder asociale gedragingen, er onvoldoende sociale samenhang is en dat men een sociaal isolement ten opzichte van de rest van de stad ervaart (Morrison,2003:131).

Zoals Morrison ook concludeert, zijn achterstandswijken dus over het algemeen wijken waarin de bevolking grotendeels in een sociaal-economische zwakke positie verkeert; lage inkomens, veel uitkeringen, veel etnische minderheidsgroepen. Maar daarnaast is er in achterstandswijken vaak sprake van slechte behuizing en woonomgeving. Verder zijn verpaupering, criminaliteit en de daarbij behorende overlast en onveiligheid ook kenmerkend voor achterstandswijken. Als gevolg van deze problemen trekken de meer kansrijke huishoudens vaak na enige tijd weg, waardoor de ‘kansarmen’ achterblijven. Van den Brink (2007) stelt dat de hoge mate van mobiliteit een cruciale rol speelt binnen de negatieve spiraal van achterstandswijken. Het is vaak geen goed teken als er in een wijk veel wordt verhuisd. Dit betekent vaak dat de bewoners het niet naar hun zin hebben, dus naar een andere wijk verhuizen. Maar de verhuizingen dragen ook bij aan de achteruitgang van het wijkleven. Het opbouwen van een hecht sociaal netwerk in een buurt, wat vaak belangrijk wordt geacht, duurt jaren. Mobiliteit is daarom een bedreiging voor de netwerken. Daarnaast stelt hij dat als mensen meer in anonimiteit leven, ze ook in hogere mate een gevoel van onveiligheid hebben (Van den Brink,2007:59).

Mensen die in achterstandswijken wonen hebben vaak minder kansen en mogelijkheden om te participeren in de maatschappij dan mensen in andere wijken. Van oudsher zijn achterstandswijken met name te vinden in de oude wijken in de grote steden. Maar vanaf de jaren tachtig ontstond er in Nederland een nieuw type achterstandswijk, namelijk de vroeg-naoorlogse wijk. Dit zijn snel en vol optimisme gebouwde wijken om de woningnood op te lossen, maar vijftig jaar later worden deze wijken in veel gevallen bewoond door de sociale onderklasse van de samenleving en achterstandswijken genoemd.

Onderscheid achterstandswijk en probleemwijk

Naast achterstandswijk worden ook de termen ‘probleemwijken’, ‘aandachtswijken’, ‘krachtwijken’ en ‘prachtwijken’ vaak genoemd in beleid, onderzoek en de media. Vaak wordt er gedoeld op de zelfde soort wijken, maar toch is het belangrijk een onderscheid te maken tussen achterstandswijk en probleemwijk. Achterstanden en problemen zijn namelijk niet hetzelfde. Een achterstandwijk hoeft in principe geen probleemwijk te zijn. In Nederland zijn er heel wat wijken die wat betreft werk, woonkwaliteit of leeftijdsopbouw bij het nationale gemiddelde achterblijven zonder dat ze een probleemwijk vormen. Andersom kan het net zo goed dat wijken die qua inkomen, opleiding of huurprijs boven het landelijke

5

gemiddelde zitten wel last hebben van ernstige vormen van overlast. Volgens Van den Brink is het met name van belang of er meerdere vormen van achterstand bij elkaar komen en wat het effect van hun cumulatie is (2007:46).

Ook Brouwer en Willems vinden het belangrijk om het onderscheid tussen achterstanden en problemen te maken. Er zullen altijd verschillen tussen wijken zijn en er zullen altijd achterstanden zijn. Maar in een aantal gevallen gaan deze achterstanden gepaard met problemen en pas dan is er volgens Brouwer en Willems reden tot zorg (2007:2).

Brouwer en Willems (2004) maken in hun rapport onderscheid tussen drie vormen van achterstand. Sociale achterstand waarbij het om een groot aantal personen met een lage opleiding, geringe arbeidsdeelname of een laag inkomen gaat; fysieke achterstand waarbij er in de wijk relatief veel oude, krappe of goedkope woningen zijn; en economische achterstand waarbij het gaat om een afwezigheid of tekort aan voorzieningen, zoals basisschool, huisarts of winkels. In het algemeen geldt dat een combinatie van achterstanden de situatie problematischer maakt. Het kan ook zijn dat een wijk in geen enkel opzicht last heeft van de achterstand. Door de verschillende vormen van achterstand te bekijken komen Brouwer en Willems tot de volgende indeling: 1. wijken zonder achterstand; 2. wijken met achterstand op een economisch vlak; 3. wijken met een achterstand op fysiek gebied; 4. wijken met een achterstand op sociaal gebied; 5. wijken met een combinatie van fysieke en sociale achterstand (Van den Brink,2007:46).

De bovenvermelde factoren dragen bij aan het verklaren van de problemen in wijken. Men kan dus niet zeggen dat de problematiek van de aandachtswijken vooral een fysiek of juist een sociaal probleem is, of is terug te voeren op een moeizame integratie van nieuwe bewoners. Volgens Van den Brink moet het ontstaan van probleemwijken uit een fatale combinatie van structurele en culturele achterstanden worden verklaard (2007:45). Dat maakt het zoeken naar oplossingen extra moeilijk (Brouwer en Willems,2007:6), zoals we ook in de rest van dit hoofdstuk zullen zien.

Probleemwijken

Probleemwijken zijn een actueel onderwerp, niet alleen in Nederland, maar bijvoorbeeld ook in Frankrijk. De heftige rellen die in Frankrijk hebben plaatsgevonden laten een situatie zien die niet vergelijkbaar is met Nederland. Toch zijn er in Nederland ook een aantal echte probleemwijken die aandacht vragen. Het vraagstuk van probleemwijken heeft een prominente plaats gekregen bij de plannen van het nieuwe kabinet dat begin 2007 gevormd werd. De urgentie van het thema werd duidelijk toen in de Utrechtse wijk Ondiep de ME na chaotische toestanden een aantal dagen de wijk afgrendelde6.

Het plan van het nieuwe kabinet (met een belangrijke rol voor minster Ella Vogelaar) is om van de probleemwijken prachtwijken te maken. Deze probleemwijken moeten wijken worden waar mensen graag willen wonen en werken en participeren in wijkactiviteiten. Het kabinet heeft 40 wijken geselecteerd waarvan, op basis van verschillende statistische gegevens, werd vastgesteld dat de problemen en achterstanden onevenredig groot zijn (Vogelaar, 2007:16). Of de meest hulpbehoevende wijken geselecteerd zijn en of de manier van het selecteren de juiste is geweest, is niet iedereen het eens, maar duidelijk is wel dat er in deze wijken sprake is van complexe problematiek. Er zijn een aantal

6

In maart 2007 schoot een politieman een bewoner van de wijk Ondiep dood. Er volgde een heftige reactie van de bewoners, wat leidde tot chaotische taferelen. De wijk werd, met behulp van de ME, een aantal dagen afgegrendeld.

hoofdthema’s opgesteld waarop verbeteringen moeten plaatsvinden: wonen, werken, leren en opgroeien, integreren en veiligheid (Vogelaar,2007:8-10).

Het draait in de probleembeschouwingen bijna altijd om geconstateerde concentratie- verschijnselen: minderheden of andere ‘zwakke’ groepen zijn in de probleemwijken over- vertegenwoordigd en dat zou allerlei nadelen met zich mee brengen. Het doorbreken van de concentraties is dan ook bijna overal het streven. Het is natuurlijk de vraag in hoeverre mogelijkheden voorhanden zijn om de eenzijdigheid van bepaalde wijken te doorbreken en om op dit wijkniveau grote maatschappelijke problemen op te lossen (Duyvendak & Veldboer, 2001:16).