• No results found

Ze staarden allebei over de zee

In document Cissy van Marxveldt, Marijke · dbnl (pagina 142-145)

‘Als je er dan toch zo over denkt,’ had Marijke vlot gezegd, dan wil je misschien

ook wel op de fuif komen, die ik geef als ik voor mijn her slaag.’

‘Wanneer is die fuif?’

‘Nu, ik doe 1 September examen. De 2e misschien.’

‘En wij komen 1 September terug. Dus dat treft prachtig. Maar maak er dan de 3e

van, dan heb ik nog een dag meer speling, en dan kan ik ook mijn smoking nog eens

extra laten oppersen.’

‘Pfu,’ zei Marijke, ‘alsof dat nodig is. Je komt maar in je colbertje hoor!’

‘Ik dènk er niet over. Bij zo'n gewichtige fuif. Weet je wat, je telefoneert me wel

even, of je geslaagd bent.’

‘Dat zal ik dan bij de bakker moeten doen. Of bij de slager. Want wij hebben geen

telefoon.’

‘Och,’ zei Ruut toen. ‘Ik zie je toch immers vanzelf. Ik kom wel even aanwippen:’

‘Bestig,’ had Marijke gezegd.

En nu was het 2 September, en ze wás geslaagd voor het herretje, en de fuif zou

de volgende dag zijn, maar Dennenheuvel lag daar in zijn ongerepte rust. Marijke

leunde haar kin op de balconrand. Zou ze even ‘hé psst’ roepen tegen de tuinman en

vragen wanneer de familie terugkwam? Maar nee, je had kans, dat dat ‘hé psst’ weer

verkeerd zou worden uitgelegd. Marijke zuchtte. Het was lam, dat je je niet gedragen

kon, zoals je dat zelf wilde, maar dat je altijd met andere mensen rekening had te

houden. Als ze nu ‘hé psst’ riep tegen zo'n ongevaarlijk mens, als toch die tuinman

was, dan liep je kans, dat direct Gerda om het huis zou komen stuiven, en roepen:

‘Marijke, wil je direct beneden komen?’ En dan kreeg je beneden de boetpredicatie

over slechte manieren en onopgevoedheid, niettegenstaande het succes van het

herretje. Gerda was een furie gelijk de laatste weken. Eigenlijk aldoor na het gesprek

over Chiel, dat zij, Marijke, toch zo goed bedoeld had. Lous zei altijd: ‘Je beste

bedoelingen worden altijd verkeerd uitgelegd.’ Ja, zo was het. Marijke zuchtte weer.

En ze wreef haar zachte, ronde kin langs de koude balconrand. Gek, ze had helemaal

geen zin in die fuif, als Ruut er niet was. Jan Smit kwam en Kees Verbrugge en Chiel

natuurlijk. Van de meisjes alleen Lous en Reina Pauwels, omdat zij zelf al met z'n

vieren waren. Zelfs áls Ruut kwam, schoten er nog twee mannen te kort, maar Fieke

zei, dat dat niets erg was, omdat je toch niet

aldoor kon dansen, en omdat er altijd één vrij moest zijn om Bep met bedienen te

helpen. Marijke voelde aan haar kin. Die deed warempel pijn van dat lamme balcon.

Onzin van Fie natuurlijk, maar ze wou er niet meer op aandringen, omdat Fie gezegd

had: ‘Vier jongelui is genoeg, hoor Spriet!’ Zou ze Reina nog kunnen afzeggen? Nee

natuurlijk. Ze had Reina in een overmoedige bui gevraagd, omdat ze dacht de heren

maar voor het opscheppen te hebben. En nu? Bah! Ze had geen grein zin meer in die

hele fuif.

- Maar toen de volgende morgen Marijke op het balcon trad en naar Dennenheuvel

overblikte, zag ze, dat de ramen openstonden, terwijl de strakke huisknecht voor de

zon, die al op het grasveld te stoven stond, de markiezen naar beneden liet. Marijke

snelde naar beneden, waar Fie in de eetkamer bezig was brood te snijden.

‘Ze binne d'r,’ riep Marijke en verviel uit louter blijdschap in de door Gerda zo

gewraakte uitdrukking.’

‘Kind, je doet me schrikken. Wie zijn er?’

‘Dennenheuvel. 't Personeel. Dat is dan zeker gisteravond gekomen, denk je niet

Fieke? Dan komen vandaag natuurlijk de bevrorenen en Ruut.’

‘Nu kind, dat is nóg een jongen meer voor je fuif.’

‘Ja heerlijk.’ En Marijke omhelsde Fie met broodmes en al. En ze dacht, hoe Fie's

gezicht glansde de laatste weken. Sedert ze weer in 't Zonnehoekje terug waren, had

Fie gewoonweg gestraald. Toen 's middags Marijke weer op het balcon op de uitkijk

stond - ze hoonde zichzelf: ‘Ik lijk wel Zuster Anna zie je nog niets komen’ - hoorde

ze in de verte het geronk van een motor. ‘De Hispano,’ dacht Marijke. En ze dook

weg, omdat ze het voor Pa een beroerde thuiskomst vond, als hij het eerst van alles

het kind van de buren zou moeten zien. Maar door de spijlen van de veranda spiedde

ze. Ja, dat was werkelijk de Hispano, die de hoek omkwam. Ruut chauffeerde. O,

wat

enig! Naast hem zat de chauffeur en achterin troonden de twee bruinverbrande

bevrorenen. Hallo! Daar werden de terrasdeuren al opengeworpen, en de huisknecht

stond in stramme houding klaar om zijn gebieders aan zijn gestreepte jasje te drukken.

Marijke schudde. Ja, stel je voor, dat hij dat deed. En plotseling, toen ze zag hoe

Dennenheuvel de bevrorenen en Ruut opslokte, hoe de huisknecht en de chauffeur

de koffers aflaadden - toen zìj thuiskwamen, had een man van het spoor hun koffers

in de hall gezwiept, die ze 's avonds nog in het zweet huns aanschijns hadden moeten

uitpakken, omdat anders de jurken zo kreukelden - toen kwam er plotseling een

gevoel van angst over Marijke, dat ze Ruut wel helemaal niet meer zou zien. Dat

fuifje van haar - och, dat had hij natuurlijk helemaal vergeten.

Aan de koffietafel was Marijke zó stil, dat Em vroeg:

In document Cissy van Marxveldt, Marijke · dbnl (pagina 142-145)