‘Als je er dan toch zo over denkt,’ had Marijke vlot gezegd, dan wil je misschien
ook wel op de fuif komen, die ik geef als ik voor mijn her slaag.’
‘Wanneer is die fuif?’
‘Nu, ik doe 1 September examen. De 2e misschien.’
‘En wij komen 1 September terug. Dus dat treft prachtig. Maar maak er dan de 3e
van, dan heb ik nog een dag meer speling, en dan kan ik ook mijn smoking nog eens
extra laten oppersen.’
‘Pfu,’ zei Marijke, ‘alsof dat nodig is. Je komt maar in je colbertje hoor!’
‘Ik dènk er niet over. Bij zo'n gewichtige fuif. Weet je wat, je telefoneert me wel
even, of je geslaagd bent.’
‘Dat zal ik dan bij de bakker moeten doen. Of bij de slager. Want wij hebben geen
telefoon.’
‘Och,’ zei Ruut toen. ‘Ik zie je toch immers vanzelf. Ik kom wel even aanwippen:’
‘Bestig,’ had Marijke gezegd.
En nu was het 2 September, en ze wás geslaagd voor het herretje, en de fuif zou
de volgende dag zijn, maar Dennenheuvel lag daar in zijn ongerepte rust. Marijke
leunde haar kin op de balconrand. Zou ze even ‘hé psst’ roepen tegen de tuinman en
vragen wanneer de familie terugkwam? Maar nee, je had kans, dat dat ‘hé psst’ weer
verkeerd zou worden uitgelegd. Marijke zuchtte. Het was lam, dat je je niet gedragen
kon, zoals je dat zelf wilde, maar dat je altijd met andere mensen rekening had te
houden. Als ze nu ‘hé psst’ riep tegen zo'n ongevaarlijk mens, als toch die tuinman
was, dan liep je kans, dat direct Gerda om het huis zou komen stuiven, en roepen:
‘Marijke, wil je direct beneden komen?’ En dan kreeg je beneden de boetpredicatie
over slechte manieren en onopgevoedheid, niettegenstaande het succes van het
herretje. Gerda was een furie gelijk de laatste weken. Eigenlijk aldoor na het gesprek
over Chiel, dat zij, Marijke, toch zo goed bedoeld had. Lous zei altijd: ‘Je beste
bedoelingen worden altijd verkeerd uitgelegd.’ Ja, zo was het. Marijke zuchtte weer.
En ze wreef haar zachte, ronde kin langs de koude balconrand. Gek, ze had helemaal
geen zin in die fuif, als Ruut er niet was. Jan Smit kwam en Kees Verbrugge en Chiel
natuurlijk. Van de meisjes alleen Lous en Reina Pauwels, omdat zij zelf al met z'n
vieren waren. Zelfs áls Ruut kwam, schoten er nog twee mannen te kort, maar Fieke
zei, dat dat niets erg was, omdat je toch niet
aldoor kon dansen, en omdat er altijd één vrij moest zijn om Bep met bedienen te
helpen. Marijke voelde aan haar kin. Die deed warempel pijn van dat lamme balcon.
Onzin van Fie natuurlijk, maar ze wou er niet meer op aandringen, omdat Fie gezegd
had: ‘Vier jongelui is genoeg, hoor Spriet!’ Zou ze Reina nog kunnen afzeggen? Nee
natuurlijk. Ze had Reina in een overmoedige bui gevraagd, omdat ze dacht de heren
maar voor het opscheppen te hebben. En nu? Bah! Ze had geen grein zin meer in die
hele fuif.
- Maar toen de volgende morgen Marijke op het balcon trad en naar Dennenheuvel
overblikte, zag ze, dat de ramen openstonden, terwijl de strakke huisknecht voor de
zon, die al op het grasveld te stoven stond, de markiezen naar beneden liet. Marijke
snelde naar beneden, waar Fie in de eetkamer bezig was brood te snijden.
‘Ze binne d'r,’ riep Marijke en verviel uit louter blijdschap in de door Gerda zo
gewraakte uitdrukking.’
‘Kind, je doet me schrikken. Wie zijn er?’
‘Dennenheuvel. 't Personeel. Dat is dan zeker gisteravond gekomen, denk je niet
Fieke? Dan komen vandaag natuurlijk de bevrorenen en Ruut.’
‘Nu kind, dat is nóg een jongen meer voor je fuif.’
‘Ja heerlijk.’ En Marijke omhelsde Fie met broodmes en al. En ze dacht, hoe Fie's
gezicht glansde de laatste weken. Sedert ze weer in 't Zonnehoekje terug waren, had
Fie gewoonweg gestraald. Toen 's middags Marijke weer op het balcon op de uitkijk
stond - ze hoonde zichzelf: ‘Ik lijk wel Zuster Anna zie je nog niets komen’ - hoorde
ze in de verte het geronk van een motor. ‘De Hispano,’ dacht Marijke. En ze dook
weg, omdat ze het voor Pa een beroerde thuiskomst vond, als hij het eerst van alles
het kind van de buren zou moeten zien. Maar door de spijlen van de veranda spiedde
ze. Ja, dat was werkelijk de Hispano, die de hoek omkwam. Ruut chauffeerde. O,
wat
enig! Naast hem zat de chauffeur en achterin troonden de twee bruinverbrande
bevrorenen. Hallo! Daar werden de terrasdeuren al opengeworpen, en de huisknecht
stond in stramme houding klaar om zijn gebieders aan zijn gestreepte jasje te drukken.
Marijke schudde. Ja, stel je voor, dat hij dat deed. En plotseling, toen ze zag hoe
Dennenheuvel de bevrorenen en Ruut opslokte, hoe de huisknecht en de chauffeur
de koffers aflaadden - toen zìj thuiskwamen, had een man van het spoor hun koffers
in de hall gezwiept, die ze 's avonds nog in het zweet huns aanschijns hadden moeten
uitpakken, omdat anders de jurken zo kreukelden - toen kwam er plotseling een
gevoel van angst over Marijke, dat ze Ruut wel helemaal niet meer zou zien. Dat
fuifje van haar - och, dat had hij natuurlijk helemaal vergeten.
Aan de koffietafel was Marijke zó stil, dat Em vroeg:
In document
Cissy van Marxveldt, Marijke · dbnl
(pagina 142-145)