• No results found

Fie moest remmen en troosten en diplomatiek zijn om nog iets van de stemming te redden. Alleen Marijke bleef onaangedaan en hielp juist daardoor Em meer dan

In document Cissy van Marxveldt, Marijke · dbnl (pagina 52-56)

wie ook. Fie dacht, hoe ze verlangen kon naar Marijke's komst, zoals een moeder

verlangt naar de thuiskomst van haar liefste kind. Nu stond ze al een kwartier te

vroeg in de erker uit te kijken of ze Marijke de laan niet zag afkomen.

't Was Woensdagmiddag en Em zou blijven koffiedrinken bij de ouders van een van

haar kleuters. Wat leek alles triest zo met die zeurige motregen. De kleuren in de

zitkamer waren versomberd, het was of over alles een grijze sluier hing. Fie keek

onwillekeurig naar het huis van Ma Das. Daar bungelde boven een kapot markies

uit, verfomfaaid door de regen, vol vieze, zwarte strepen. Dat Chiel nooit klaagde.

Het kon daar toch niet prettig en gezellig zijn. Natuurlijk kwam hij daarom zo vaak

overgewipt. Fie strengelde haar armen op haar rug ineen. Het was of ze Chiel jaren

hadden gekend. Hij was haast onmisbaar geworden in hun leventje van vier, en Fie

wenste opeens, dat het niet zo was. Wanneer hij weer weg zou gaan uit Hilversum,

zou er een leegte blijven, die alle vier zouden voelen. Fie zuchtte. Dan leefde baar

gezicht weer op. Daar kwam Marijke de hoek om in een rode leren regenjas met een

rood hoedje op. Leuk zag ze er uit. Naast haar fietste Chiel. Fie voelde zich kleuren.

Ze streek over haar wangen. Kijk, hoe hij lachte. En Marijke, die hem aan zijn mouw

vastgreep om te remmen. Natuurlijk deugde de rem weer niet. Chiel boog zich over

de kar van Marijke, probeerde de rem, schudde zijn hoofd. Hoe ze het leverde om

alles wat er aan een fiets met mogelijkheid te vernielen was, ook werkelijk kapot te

maken. Marijke haalde onverschillig haar schouders op. Fie hoorde haar roepen:

‘Nu, tot vanavond hè?’ Met het voorwiel duwde ze het hekje open, al zei Gerda

honderd keer, dat juist daardoor de fiets zoveel te lijden had.

‘Dag Beppie! Wat zie jij eruit als een verdronken kat.’

‘Ik ben de ramen aan 't lappen,’ somberde Bep.

‘Ja, dat zie ik. Maar die worden door de regen toch zeker wel schoon.’

‘Nee. Ze waren zo striemerig.’ zei Bep's grafstem.

‘Nou, 't is erg loffelijk van je,’ zei Marijke.

‘Hebben we wat lekkers voor de koffie?’

‘'n Gebakken ei met spek,’ zei Bep.

‘O fijn. 'k Heb honger.’

Deze conversatie speelde zich buiten voor het raam af. En Fie bedacht, hoe ook

de keuken van Dennenheuvel hiervan zou genieten, en hoe de keukenmeid haar

schouders zou ophalen over deze burgerlijke ‘luns’. Ze tikte tegen het raam. ‘Schreeuw

niet zo!’ zei ze.

‘Schreeuw ik?’ riep Marijke. ‘Wist ik niet eens.’ Ze schudde zich als een poedel.

‘Je had een regenjasje aan moeten hebben, Bep.’

‘Ja, ik staan daar voor schandaal op de trap,’ zei Bep, die de spons weer in de

klemmer duwde.

‘Nu, dan niet. Je bent niks vriendelijk. Ja, ik kom al!’ riep Marijke tegen Fie.

‘Leg je natte jas in de keuken neer Spriet.’ Fie schoof even de tuindeuren vaneen.

Maakte ze dan weer dicht.

‘Was ik ook van plan, geliefde.’

Heerlijk fris en rozig kwam Marijke binnen. ‘Dag Fiekepieke. Daar ben ik. Ik heb

'n nieuwtje.’

‘Zo. Gelukkig,’ zei Fie, en legde haar beide handen langs Marijke's wangen.

‘Ja. De dochter van Dennenheuvel stuurt haar zoon uit Indië.’

‘'t Lijkt wel een raadsel,’ zei Fieke. ‘Wie is de dochter van Dennenheuvel?’

‘Hè, Fieke, die heb jij nog wel gekend. Bella, die voor een jaar of twintig in 't

Houlyck is getreden.’

Fie dacht: ‘O, wat wòrd ik oud. Dat ik me iets van twintig jaar geleden nog goed

herinneren kan.’

‘Ja, nu, en?’

‘Die is toch met een Kei in Indië getrouwd. Ik bedoel zo één, die half Indië bezit.’

‘Ja, en wat is daarmee?’

‘Je weet toch, dat ze hier een paar maal gelogeerd is geweest met zo'n roetmop

van een jongen.’

‘Ja natuurlijk. Ik ben er helemaal in op het ogenblik.’

‘Nou, die jongen komt hier op Dennenheuvel inwonen. Voor zijn stuudje. Hij

komt op 't Gym. En ik ga er vanmiddag heen.’

‘Wáár ga je heen? Naar 't Gym?’

‘Nee. Naar Dennenheuvel.’

‘Maar Marijke!’

‘Ja. 'k Heb er vijftien jaar naar gesnakt om de poorten van Dennenheuvel binnen

te vallen. En vanmiddag ga ik.’

‘Maar Spriet.’

‘Ja zeg.’ Marijke blikte door het erkerraam naar het onberispelijke grasveld, naar

de strenge, rechte gevel met de vele ramen - net Ma met het lorgnon - en ze zei:

Fieke, ik heb er vaak over gedacht, om hun bleker van Nederhorst ten Berg om te

kopen, om me in een wasmand te verstoppen, en dan gelijk Hugo de Groot zaliger,

zó Dennenheuvel binnen te dringen.’ Ze lachte. ‘Maar dan zou ik in de linnenkamer

zijn uitgepakt. En ik ben doodnieuwsgierig hoe hun hall er uit ziet.’

‘Maar Spriet wat ga je er doen! Je bent niet eens op het Gym.’ Fie wilde nog steeds

Marijke's bezoek koppelen aan de komst van de kleinzoon uit Indië.

‘Wat heeft dat er mee te maken?’ Marijke keek verbaasd. ‘Ik ga er met een brief

heen.’

‘Met een brief!’

‘Ja. Met een brief van school. Voor Hetty Roeters, die naar Davos moet.’

Fie zuchtte. ‘Kind, ik snap er niets van.’ Marijke ging geduldig zitten.

‘Hetty Roeters moet naar Davos. Je kent Hetty toch wel? Ze is bij ons op de H.B.S.

geweest. Zo'n mager, bleek kind. Ken je ze? Ja? Nu, die moet zeker een jaar weg,

en dat kunnen haar ouders niet betalen. Nu hebben wij bedacht om er met vrienden

en kennissen over te spreken, of die niet wat willen offeren voor het goeie doel. En

ik

ga naar Dennenheuvel met een brief van de Directeur, waarin hij alles uitlegt. Hè,

hè,’ zuchtte Marijke. ‘Snap je 't?’

‘Ja. Mag ik óók wat offeren?’

In document Cissy van Marxveldt, Marijke · dbnl (pagina 52-56)