• No results found

Hoofdstuk 4: Mogelijke oplossingen in Brussel I bis

4.4 Specifieke bevoegdheidsgrond voor mensenrechtenschendingen gepleegd door

4.4.2 Specifieke bevoegdheidsgrond op basis van de concernstructuur

Wellicht doelt het Parlement op een eenvoudigere manier waarmee de vorderingen tegen de dochteronderneming voor de rechter van een lidstaat kunnen worden aangebracht. Mijns inziens is een specifieke bevoegdheidsgrond mogelijk op basis van de concernstructuur die de Europese moedermaatschappij en haar buitenlandse dochterondernemingen hebben gecreëerd. In de regel is het bestuur van het concern gecentraliseerd in de Europese moedermaatschappij. De moedermaatschappij houdt 100 procent van de aandelen in de dochteronderneming en kan daardoor invloed uitoefenen op het bestuur en het beleid van de dochteronderneming.200 De moedermaatschappij en de dochterondernemingen zijn dus organisatorisch sterk verbonden en vormen economisch gezien één eenheid. De nauwe band tussen de lidstaat waar de moedermaatschappij gevestigd is en de buitenlandse dochteronderneming kan derhalve gevonden worden in de concernstructuur van de betrokken ondernemingen. Een dergelijke bevoegdheidsgrond zou als volgt kunnen luiden:

“Een rechtspersoon of vennootschap die geen vestiging heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan ook worden opgeroepen voor het gerecht van de lidstaat waar een rechtspersoon of vennootschap binnen hetzelfde concern vestiging heeft, indien de vorderingen tegen de eerstgenoemde rechtspersoon of vennootschap zien op mensenrechtenschendingen.”

Een dergelijke specifieke bevoegdheidsgrond maakt het aannemen van bevoegdheid in alle FDL-zaken tegen een buitenlandse dochteronderneming van een Europese moedermaatschappij

199 Okpabi v Royal Dutch Shell UKSC 2018/0068 en AAA v Unilever (2018) EWCA Civ 1532. Zie ook: Roorda

2018, p. 47.

44

mogelijk. Dit zou de bevoegdheidsproblematiek bij FDL-zaken tegen buitenlandse dochterondernemingen in zijn geheel kunnen oplossen.

4.5 Tussenconclusie

Het forum necessitatis is een algemene alternatieve bevoegdheidsgrond die potentie heeft om het aannemen van bevoegdheid in zaken tegen een buitenlandse dochteronderneming mogelijk te maken. Desondanks lijkt het mij onwaarschijnlijk dat een dergelijke bepaling in Brussel I bis zou worden opgenomen. Uit de afwijzing van het herzieningsvoorstel van de Europese Commissie kan worden afgeleid dat lidstaten tegen een universeel formeel toepassingsgebied zijn. Hoewel het forum necessitatis niet tot een volledig universeel toepassingsgebied zal leiden, kan deze bevoegdheidsgrond worden gebruikt voor alle soorten vorderingen tegen buitenlandse verweerders in burgerlijke en handelszaken. Het introduceren van een forum necessitatis- bepaling zou daarom een stap te ver kunnen zijn voor lidstaten.

Artikel 8 lid 1 maakt het samenvoegen van vorderingen tegen verweerders in verschillende lidstaten mogelijk. Het doel van artikel 8 lid 1 is om in lidstaten een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken en onverenigbare beslissingen te voorkomen. Het uitbreiden van het formele toepassingsgebied van artikel 8 lid 1 om het samenvoegen van vorderingen tegen de Europese moedermaatschappij en buitenlandse dochteronderneming mogelijk te maken dient een geheel ander doel. Het aanpassen van artikel 8 lid 1 acht ik daarom geen mogelijke oplossing. Vanwege de zware toets voor de toepassing van dit artikel is het bovendien de vraag of een dergelijke uitbreiding het aannemen van bevoegdheid over de buitenlandse dochteronderneming überhaupt mogelijk maakt.

Het opnemen van een specifieke bevoegdheidsgrond ter bescherming van het slachtoffer van mensenrechtenschendingen gepleegd door een onderneming zou in mijn optiek de meest wenselijke oplossing zijn. Een dergelijke bevoegdheidsgrond zorgt ervoor dat het formele toepassingsgebied van Brussel I bis niet wordt uitgebreid naar buitenlandse verweerders in elk soort burgerlijke- en handelszaken. Tegelijkertijd wordt toegang tot de rechter voor mensenrechtenslachtoffers gericht mogelijk gemaakt. Mijns inziens zou een dergelijke bevoegdheidsgrond van toepassing moeten zijn op alle FDL-zaken tegen een buitenlandse dochteronderneming van een Europese moedermaatschappij. Het zou daarom de voorkeur verdienen om de specifieke bevoegdheidsgrond te baseren op de concernstructuur die bestaat

45

tussen de Europese moedermaatschappij en haar buitenlandse dochterondernemingen. Een specifieke bevoegdheidsgrond die het aannemen van bevoegdheid over de dochteronderneming slechts mogelijk maakt in zaken waarin ook een vordering tegen de moedermaatschappij kan worden ingesteld, is naar mijn mening onnodig ingewikkeld en zorgt voor een dusdanig hoge standaard dat veel zaken in de praktijk hieraan niet kunnen voldoen.

46

Conclusie

Het is essentieel dat slachtoffers van mensenrechtenschendingen gepleegd door ondernemingen adequate toegang tot een civiele rechter hebben. Door de veelal complexe concernstructuur van ondernemingen en de moeizame toegang tot het rechtssysteem in het gastland, is het wenselijk dat een mogelijkheid wordt gecreëerd om een procedure aanhangig te maken tegen de dochteronderneming voor de rechter van het thuisland van de moedermaatschappij. Deze scriptie heeft uitgewezen dat deze kwestie helaas niet zo simpel ligt.

De UNGPs zijn het meest gezaghebbende beleidskader op het gebied van IMVO, maar zijn niet juridisch bindend voor staten. De UNGPs bevatten verschillende regels omtrent het bieden van toegang tot de rechter en erkennen het belang van de civiele rechtspraak. Deze regels benadrukken dat staten verantwoordelijk zijn om toegang tot de rechter te bieden en barrières moeten wegnemen die deze toegang belemmeren. Desondanks blijkt uit de Nationale Actieplannen van lidstaten dat lidstaten onvoldoende hun verantwoordelijkheid nemen om toegang tot de civiele rechter te bieden. Dit ligt niet alleen aan de onwelwillendheid van lidstaten, maar ook aan klassieke beginselen van internationaal publiek- en privaatrecht. Helaas kan het niet van de lidstaten worden verwacht dat zij dergelijke beginselen aan de kant schuiven zonder dat daar een duidelijke internationaalrechtelijke verplichting toe is. Het vrijwillige karakter van de UNGPs is dus problematisch omdat lidstaten niet bereid zijn om deze toegang te bieden.

Artikel 6 lid 1 EVRM waarborgt het recht op toegang tot de civiele rechter. FDL-zaken tegen buitenlandse dochterondernemingen vallen dan wel binnen het toepassingsgebied van dit artikel, maar eisers hebben hier in de praktijk weinig aan. Lidstaten hebben dermate veel ruimte om de rechten uit dit artikel in te perken, dat er geen eisen worden gesteld aan hun bevoegdheidsregels. Uit de jurisprudentie van het Hof kan worden afgeleid dat in gevallen waarin een ‘slechte’ of zelfs geen rechtsgang elders mogelijk is, de bevoegdheidsregels met een beroep op de soevereine belangen van staten kunnen worden ingeperkt. Mijns inziens plaatst het Hof zonder duidelijke motivering het belang van staten op gelijke soevereiniteit boven het belang van eisers om toegang tot de rechter te krijgen. Daarnaast kan uit het EVRM een positieve procedurele verplichting voortvloeien om toegang tot de civiele rechter te bieden. Op basis van de bestaande jurisprudentie van het Hof is het niet duidelijk in welke gevallen een

47

dergelijke positieve verplichting bestaat. Ik acht het daarom wenselijk dat het Hof meer duidelijkheid verschaft over de relatie tussen het EVRM en het bevoegdheidsvraagstuk.

Hieruit volgt de conclusie dat er momenteel geen verplichting voor de lidstaten bestaat om

slachtoffers van mensenrechtenschendingen gepleegd door buitenlandse

dochterondernemingen toegang tot de rechter te bieden. Toch ben ik van mening dat lidstaten een dergelijke verplichting wel zouden moeten hebben. Uit de aanvaarding van de UNGPs door de EU kan immers worden afgeleid dat lidstaten het recht van slachtoffers op toegang tot de rechter erkennen. Omdat deze UNGPs echter niet bindend zijn, lijkt de stok achter de deur voor de realisatie van dit recht nog te ontbreken. De onderhandelingen over een juridisch bindend VN-verdrag voor ondernemingen en mensenrechten bieden perspectief. De Revised Draft bevat namelijk een artikel waaruit uitbreiding naar extraterritoriale bevoegdheid kan worden afgeleid. Desondanks blijft het afwachten hoe de onderhandelingen zich de komende jaren gaan ontwikkelen. Voor nu moeten de EU en de lidstaten zelf initiatief nemen om hun bevoegdheidsregels aan te passen opdat rechters zich bevoegd kunnen verklaren in FDL-zaken tegen buitenlandse dochterondernemingen.

Mijns inziens is aanpassing van Brussel I bis noodzakelijk om de huidige bevoegdheidsproblematiek in FDL-zaken tegen buitenlandse dochterondernemingen van Europese moedermaatschappijen op te lossen. Aangezien dergelijke zaken momenteel niet binnen het formele toepassingsgebied van Brussel I bis vallen, wordt de bevoegdheid van de rechter bepaald aan de hand van de commune bevoegdheidsregels van lidstaten. In lidstaten zijn de mogelijkheden beperkt om bevoegdheid aan te nemen in zaken tegen buitenlandse dochterondernemingen. Daarnaast verschillen de bevoegdheidsregels en de interpretatie daarvan tussen lidstaten, wat een risico op rechtsonzekerheid en tegenstrijdige beslissingen creëert. Ik ben daarom van mening dat de bevoegdheidsproblematiek over de buitenlandse dochteronderneming niet doeltreffend kan worden aangepakt indien dit aan lidstaten wordt overgelaten. Een uniforme aanpak op Europees niveau biedt hiervoor meer perspectief.

Mocht Brussel I bis worden aangepast om de bevoegdheidsproblematiek in FDL-zaken tegen buitenlandse dochterondernemingen op te lossen, dan zou het niet wenselijk zijn om het algemene formele toepassingsgebied van Brussel I bis uit te breiden naar alle verweerders. Een dergelijke uitbreiding zou in strijd zijn met de doelstellingen van Brussel I bis en zou ervoor zorgen dat de commune bevoegdheidsregels van lidstaten buiten spel worden gezet. Het zou

48

ook geen haalbare oplossing zijn om het formele toepassingsgebied van artikel 8 lid 1 uit te breiden zodat het samenvoegen van vorderingen tegen de moedermaatschappij en haar buitenlandse dochterondernemingen mogelijk wordt gemaakt. Het opnemen van een forum

necessitatis-bepaling zou potentie hebben om het aannemen van bevoegdheid in zaken tegen

een buitenlandse dochteronderneming mogelijk te maken. Toch lijkt dit geen haalbare oplossing te zijn door de afwijzing van het herzieningsvoorstel van de Europese Commissie.

De meest wenselijke oplossing zou mijns inziens de introductie zijn van een specifieke bevoegdheidsgrond ter bescherming van het slachtoffer van mensenrechtenschendingen gepleegd door een onderneming. Een dergelijke bevoegdheidsgrond maakt het aannemen van bevoegdheid in FDL-zaken mogelijk indien de verweerder een buitenlandse dochteronderneming van een Europese moedermaatschappij is. Deze bevoegdheidsgrond neemt de complexe concernstructuur van multinationale ondernemingen in acht en pakt daarmee de bevoegdheidsproblematiek in de kern aan. Het opnemen van een dergelijke “beschermingsgrond” zou in mijn optiek in overeenstemming met de doelstellingen van Brussel I bis zijn, omdat de mensenrechtenschendingen zijn gepleegd door ondernemingen die een band hebben met de lidstaat waar de moedermaatschappij gevestigd is.

Afsluitend verdient het opmerking dat het wellicht een erg ambitieus doel is om Brussel I bis aan te passen zodat slachtoffers van mensenrechtenschendingen door ondernemingen toegang tot de rechter van een lidstaat kunnen krijgen. Voor een dergelijke aanpassing moeten in principe alle 27 lidstaten het met elkaar eens worden. Hoewel aanpassing van bevoegdheidsregels op Europees niveau waarschijnlijk niet in de komende jaren zal plaatsvinden, moeten de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen op het gebied van IMVO en de bijkomende druk op lidstaten om hieraan gehoor te geven, niet worden onderschat. Zo zijn de aanbevelingen van de Raad van Europa en het Europees Parlement en de onderhandelingen over een juridisch bindend VN-verdrag hopelijk en mogelijk een stap in de goede richting voor de uitbreiding van de bevoegdheid van de civiele rechter in FDL-zaken. Bovendien is dit onderzoek niet alleen relevant voor een mogelijke uitbreiding van de Europese bevoegdheidsregels, maar ook voor lidstaten die op eigen initiatief hun commune bevoegdheidsregels willen aanpassen. De initiatieven die lidstaten op nationaal niveau nemen, kunnen de discussie omtrent de bevoegdheidsproblematiek in FDL-zaken tegen dochterondernemingen op Europees niveau stimuleren.

49

Literatuur- en jurisprudentielijst

Artikelen

Aristova 2018

E. Aristova, Tort Litigation against Transnational Corporations in the English Courts: The

Challenge of Jurisdiction, Utrecht Law Review, Volume 14, Issue 2, 2018.

Bernaz 2013

N. Bernaz, Enhancing Corporate Accountability for Human Rights Violations: Is

Extraterritoriality the Magic Potion?, Journal of Business Ethics, Volume 117, 2013, p. 493-

511.

Van Bochove 2017

L.M. van Bochove, De herschikte EEX-Vo en derde landen: het formele toepassingsgebied van

de Verordening nader bezien, Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging, Issue 1, Volume 2017.

Demeyere 2015

S. Demeyere, Liability of a Mother Company for Its Subsidiary in French, Belgian and English

Law, European Review of Private Law, volume 23, issue 3, 2015, pp. 385 – 413.

Enneking 2014(1)

L.F.H. Enneking, ‘The Future of Foreign Direct Liability? Exploring the International

Relevance of the Dutch Shell Nigeria Case’, Utrecht Law Review, Volume 10, Issue 1 (January)

2014.

Enneking e.a. 2011

L.F.H. Enneking, I. Giesen, M.J.C. van der Heijden, T.E. Lambooy, M.L. Lennarts & Y. Visser,

Privaatrechtelijke handhaving in reactie op mensenrechtenschendingen door internationaal opererende ondernemingen: De (on)mogelijkheden van het aansprakelijk stellen van Nederlandse multinationals voor extraterritoriale mensenrechten- en milieuschendingen naar Nederlands privaatrecht, NTM/NJCMBull. 2011, nr. 5.

50 Eijsbouts 2012

A.J.A.J. Eijsbouts, Mensenrechten in bedrijf, Ars Aequi, afl. 11, 2012, p. 812-822.

Fawcett 2007

J. Fawcet, The Impact of Article 6(1) ECHR on Private International Law, International and Comparative Law Quarterly, Volume 56, No. 1, 2007.

Klein Wassink 2016

A.J.M. Klein Wassink, Gedachten over de invulling van moederlijke zorgplichten in

doorbraaksituaties, Journaal Ondernemingsrecht, afl. 79, 2016, p. 382-393.

Koster 2017

H. Koster, Maatschappelijk verantwoord ondernemen en de UN Guiding Principles on

Business and Human Rights, Bb, afl. 22, 2017 p. 250-252.

Nwapi 2014

C. Nwapi, Jurisdiction by Necessity and the Regulation of the Transnational Corporate Actor, Utrecht Journal of International and European Law, Vol. 30, No. 78, 2014, p. 24-43.

Roorda 2018

L. Roorda, Toegang tot de rechter in IMVO-Zaken: Een mensenrechtelijk perspectief, NTM- NJCM Bulletin, 2018/03.

Roorda & Ryngaert 2016

L. Roorda & C. Ryngaert, Business and Human Rights Litigation in Europe and Canada: The

Promises of Forum of Necessity Jurisdiction, The Rabel Journal of Comparative and

51

Boeken

Augenstein & Jägers 2017

D. Augenstein & N. Jägers, Judicial remedies: The issue of jurisdiction, in : J.J. Álvarez Rubio & K. Yiannibas, Human Rights in Business: Removal of Barriers to Access to Justice in the European Union, Routledge 2017, p. 7-37.

Bartman, Dorresteijn en Olaerts 2016

S.M. Bartman, A.F.M. Dorresteijn en M. Olaerts, Van het concern, Deventer: Wolters Kluwer 2016.

Bernaz 2017

N. Bernaz, Business and Human Rights – History, law and policy – Bridging the accountability

gap, Routledge 2017.

De Boer 2012

T.M. de Boer, Enkele gedachten over de grondslagen van het internationaal

bevoegdheidsrecht, in: F. Ibili, M. E. Koppenol-Laforce, & M. Zilinksy (Eds.), IPR in de

spiegel van Paul Vlas: opstellen aangeboden aan prof. mr. dr. P. Vlas ter gelegenheid van zijn zilveren ambtsjubileum als hoogleraar internationaal privaatrecht en rechtsvergelijking aan de Vrije Universiteit Amsterdam, 2010, Deventer: Kluwer, p. 37-46.

Deva & Bilchitz 2013

S. Deva & D. Bilchitz, Human Rights Obligations of Business - Beyond the Corporate

Responsibility to Respect?, Cambridge: Cambridge UP 2013.

Enneking 2019

L.F.H. Enneking, Transnational Human Rights and Environmental Litigation: A Study of Case

Law Relating to Shell in Nigeria, in: I. Feichtner, M. Krajewski & R. Roesch (Eds.), Human

Rights in the Extractive Industries - Transparency, Participation, Resistance (Interdisciplinary Studies in Human Rights, 3), 2019, Cham: Springer.

52 Enneking 2014(2)

L.F.H. Enneking, ‘Civielrechtelijke aansprakelijkheid voor (internationaal) maatschappelijk

verantwoord ondernemen: verschuivende grenzen tussen publiek en privaat’, in: I. Giesen, J.M.

Emaus & L.F.H. Enneking (red.), Aansprakelijkheid, verantwoordelijkheid en privatisering van publieke taken, 2014, Den Haag: Boom Juridische uitgevers, p. 201-223.

Enneking, Scheltema & Tillema 2018

L.F.H. Enneking, M.W. Scheltema & I. Tillema, People, Planet, Privaatrecht: Over de rol van

het privaatrecht bij het voorkomen en redresseren van bedrijfsgerelateerde mensenrechten- en milieuschendingen in internationale productieketens, in: People, Planet, Privaatrecht, Boom

Uitgevers Den Haag 2018, p. 17-42.

Fawcett, Shúilleabháin & Shai 2016

J.J. Fawcett, M.N. Shúilleabháin & S. Shai, Human Rights and Private International Law, Oxford Private International Law Series, Oxford University Press 2016.

Muir Watt 2016

H. Muir Watt, Article 8, in: P. Mankowski & U Magnus, Brussels I Regulation – European Commentaries on Private International Law, Munich: Sellier 2016, p. 369-405.

Roorda 2019

L. Roorda, Jurisdiction over foreign direct liability claims against transnational corporations

in E.U. Member States – Increasing access to remedy for victims of human rights violations,

2019 (nog niet gepubliceerd).

De Schutter 2014

O. de Schutter, International Human Rights Law: Cases, Materials, Commentary, Cambridge University Press 2014.

White, Ovey & Jacobs 2010

C.A. White, C. Ovey & F.G. Jacobs, Jacobs, White & Ovey: The European Convention on

53 Yiannibas & Roorda 2017

K. Yiannibas & L. Roorda, Introduction, in : J.J. Álvarez Rubio & K. Yiannibas, Human Rights in Business: Removal of Barriers to Access to Justice in the European Union, Routledge 2017, p. 1-7.

Online artikelen

Global Campaign comments 2019

Global Campaign to Reclaim Peoples Sovereignty, Dismantle Corporate Power and Stop Impunity, Comments on the Revised Draft legally binding instrument on transnational

corporations and other business enterprises with regard to human rights of 16 july 2019, 2019,

beschikbaar op file://vuw/Personal$/Homes/16/s1699199/Downloads/Writ_Statement_Global

Campaign_october2019_ENG%20(1).pdf.

FIDH 2011

International Federation for Human Rights, UN Human Rights Council adopts Guiding

Principles on business conduct, yet victims still waiting for effective remedies, 17 juni 2011,

beschikbaar op https://www.fidh.org/en/issues/globalisation-human-rights/business-and-

human-rights/UN-Human-Rights-Council-adopts.

Wijekoon, Congiu en Marculwicz 2019

L.V. Wijekoon, M.G. Congiu & S.K. Marculewicz, United Nations Takes Another Step in

Developing a Treaty on Business and Human Rights, 5 november 2019, beschikbaar op

https://www.littler.com/publication-press/publication/united-nations-takes-another-step- developing-treaty-business-and-human).

Wray 2011

B.S. Wray, Transnational Corporations and the Disjoint of Traditional Structures of Liability

to Victims, Working Paper May 2010, beschikbaar op https://www.papers.ssrn.com/sol3/papers. cfm?abstract_id=1733582.

54 Zorob 2019

M. Zorob, Corporate Legal Accountability Programme Manager, Business & Human Rights Resource Centre, The Lengthy Journey towards a Treaty on Business & Human Rights, 30 september 2019, beschikbaar op https://www.business-humanrights.org/en/the-lengthy- journey-towards-a-treaty-on-business-human-rights.

Rapporten

European Parliament report 2019

European Parliament, Access to legal remedies for victims of corporate human rights abuses

in third countries, 2019.

Enneking e.a. rapport 2015

L.F.H. Enneking, F. Kristen, K. Pijl, T. Waterbolk, J. Emaus, M. Hiel, A.J. Schaap, I. Giesen, WODC, Zorgplichten van Nederlandse Ondernemingen inzake Internationaal Maatschappelijk

Verantwoord Ondernemen – Een rechtsvergelijkend en empirisch onderzoek naar de stand van het Nederlandse recht in het licht van de UN Guiding Principles, 2015.

FRA opinion 2017

Opinion of the European Union Agency for Fundamental Rights, Improving access to remedy

in the area of business and human rights at the EU level, 1/2017, Vienna, 10 April 2017.

FRA handbook 2016

European Union Agency for Fundamental Rights and Council of Europe, Handbook on

European law relating to access to justice, 2016.

ICTUR report 2017

Daniel Blackburn, International Centre for Trade Union Rights (ICTUR), Removing Barriers

to Justice How a treaty on business and human rights could improve access to remedy for victims, augustus 2017.

55 Nuyts study 2017

Arnaud Nuyts, Study on Residual Jurisdiction, Review of the Member States’ Rules concerning

the “Residual Jurisdiction” of their courts in Civil and Commercial Matters pursuant to the Brussels I and II Regulations, 3 September 2007.

Skinner e.a. report 2013

G. Skinnerm, R. McCorquodale, O. de Schutter & A. Lambe, Report for ICAR, CORE & ECCJ,

The Third Pillar: Access to Jusdicial Remedies for Human Rights Violations by Businesses,

2013.

Beleidstukken

VN

Zero Draft of the UN Treaty on Business and Human Rights 2019

United Nations Open-ended intergovernmental working group on transnational corporations and other business enterprises with respect to human rights, Zero draft of proposed binding

treaty on business & human rights: "Legally binding instrument to regulate activities of transnational corporations and other business enterprises", 16 juli 2018.

Revised Draft of the UN Treaty on Business and Human Rights 2019

United Nations Open-ended intergovernmental working group on transnational corporations and other business enterprises with respect to human rights, Revised draft of proposed binding

treaty on business & human rights: "Legally binding instrument to regulate activities of transnational corporations and other business enterprises", 16 juli 2019.

UN Guiding Principles on Business and Human Rights 2011

United Nations, Guiding Principles on Business and Human Rights: Implementing the United

56

OECD

OECD Guidelines for Multinational Enterprises 2011

OECD, OECD Guidelines for Multinational Enterprises, 2011.

Raad van Europa – Raad van Ministers

CoE Draft Recommendation CDDH-CORP(2015)R4

CoE, Recommendation (CDDH-CORP (2015) R4, appendix II) of the Committee of Ministers to Member States on human rights and business drafted by the Council of Europe’s drafting group on Human Rights and Business.

CoE Recommendation CM/rec(2016)3

CoE, Recommendation CM/Rec(2016)3 of the Committee of Ministers to member States on human rights and business (Adopted by the Committee of Ministers on 2 March 2016 at the 1249th meeting of the Ministers’ Deputies) of the Committee of Ministers to Member States.