• No results found

Speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs

In document De staat van het onderwijs (pagina 171-174)

Uitstroom speciaal onderwijs • Ongeveer twee derde van de leerlingen die klaar zijn met het speciaal onderwijs gaat door naar het voortgezet speciaal onderwijs (tabel 7.2d). Van 10 procent van de leerlingen is de uitstroombestemming onbekend of anders. Dit zijn leerlingen van wie de scholen niet weten waar ze naartoe zijn gegaan, leerlingen die nog doorgaan in het (reguliere) primair onderwijs of leerlingen die bijvoorbeeld zijn geëmigreerd.

Verschillen tussen clusters • Opvallend zijn de verschillen in uitstroombestemmingen tussen de verschillende clusters. Vooral in cluster 2 (onderwijs voor dove en slechthorende kinderen) en cluster 4 (leerlingen met stoornissen en gedragsproblemen) is doorstroom naar het voortgezet speciaal onderwijs niet vanzelfsprekend. Van de leerlingen in cluster 2 gaat ruim de helft naar andere vervolg -opleidingen, vaak het vmbo, al dan niet met leerwegondersteuning. Van de leerlingen in cluster 4 gaat ongeveer een op de vijf naar het vmbo of een hogere schoolsoort. De verschillen in uitstroom tussen de clusters hangen vanzelfsprekend samen met de kenmerken van de leerlingenpopulatie.

Tabel 7.2c

Uitstroom speciaal basisonderwijs in de periode 2009/2010-2011/2012 (in percentages leerlingen per school, n 2011/2012= 8.735 schoolverlaters)

gemiddeld percentage leerlingen

2009/2010 2010/2011 2011/2012

Praktijkonderwijs 33 34 35

Beroepsgerichte leerwegen vmbo 51 53 52

Gemengde/theoretische leerweg vmbo 5 5 5

Havo 1 1 1

Vwo 0 0 0

Voortgezet speciaal onderwijs 5 5 5

Onbekend/anders 5 2 2

Totaal 100 100 100

Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2012

Rugzakleerlingen • Een klein deel (nog geen 2 procent) van de leerlingen stroomt na het speciaal onderwijs door naar het havo of vwo. Dit beeld is anders voor leerlingen die geïndiceerd zijn voor speciaal onderwijs maar met een rugzak in het regulier basisonderwijs zitten. Van deze groep krijgt ongeveer een derde aan het eind van het basisonderwijs een havo- of vwo-advies.

Tabel 7.2d

Uitstroom speciaal onderwijs 2011/2012 naar cluster (in percentages, n =5.393)

Cluster Totaal

n=39 n=870 n=1.960 n=2.524 n=5.393

Voortgezet speciaal

onderwijs 77 48 81 66 69

Praktijkonderwijs 0 11 6 4 6

Beroepsgerichte

Onbekend/anders 13 13 7 11 10

Totaal 100 100 100 100 100

Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2012

Tabel 7.2e

Uitstroom voortgezet speciaal onderwijs 2011/2012 naar cluster (in percentages, n=6.865)

Cluster Totaal

n=76 n=408 n=2.008 n=4.373 n=6.865

Middelbaar

beroeps-onderwijs 45 61 10 42 34

Hoger beroepsonderwijs 1 1 1 1 1

Wetenschappelijk

onderwijs 1 0 0 0 0

Reguliere arbeidsplaats 4 3 7 7 6

Beschermde

arbeids-plaats 1 1 7 4 4

Sociale werkvoorziening 0 2 9 1 3

Vrij bedrijf 1 0 2 0 1

Dagbesteding 31 5 50 2 17

Onbekend/anders 16 27 14 43 34

Totaal 100 100 100 100 100

Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2012

Uitstroom voortgezet speciaal onderwijs • Ook bij een groot deel van de scholen voor voortgezet speciaal onderwijs (83 procent) is de uitstroom van leerlingen bevraagd (tabel 7.2e). Ongeveer een derde van de leerlingen volgt na het voortgezet speciaal onderwijs nog een opleiding in het mbo. Eenzelfde

percentage is zichtbaar bij de uitstroom van praktijkonderwijs naar mbo (tabel 7.2f ). Van een derde van de leerlingen kunnen de scholen niet aangeven of zij naar vervolgonderwijs, arbeid of dagbesteding gaan. Dit geldt vooral voor leerlingen uit cluster 4.

Plaatsbestendiging • De inspectie inventariseert of leerlingen die elders een plek hebben verworven na het voortgezet speciaal onderwijs, na ruim een jaar nog steeds op dezelfde plek zitten. Eerste uitkom-sten wijzen uit dat ongeveer 10 procent van de leerlingen na een jaar niet meer dezelfde opleiding volgt, werkplek heeft of anderszins op dezelfde bestemming verblijft. Van ongeveer de helft van de leerlingen is niet bekend of ze dezelfde plek nog hebben en voor minimaal 40 procent is de plaats bestendigd.

Deze gegevens betreffen zowel leerlingen die na het voortgezet speciaal onderwijs uitstromen als leerlingen die tussentijds naar andere vormen van onderwijs, arbeid of dagbesteding gaan.

Examenresultaten rugzakleerlingen • Voor het eerst zijn ook de examenresultaten bekend van leerlingen die met leerlinggebonden financiering (rugzak) deelnemen aan het reguliere voortgezet onderwijs. Zowel de slaagpercentages (zie bijlage, tabel 1) als de gemiddelde examencijfers (zie bijlage, tabel 2) zijn berekend. In schooljaar 2011/2012 hebben ongeveer 2.900 rugzakleerlingen examen gedaan.

Van deze leerlingen heeft een derde havo- of vwo-examen gedaan. Ze slagen gemiddeld vaker en met iets hogere cijfers dan leerlingen zonder rugzak.

Examenresultaten extranei • Iets minder dan een derde van de scholen voor voortgezet speciaal onderwijs heeft leerlingen die in het reguliere voortgezet onderwijs examen doen (extranei). In het schooljaar 2011/2012 ging het om ongeveer zevenhonderd leerlingen, van wie de meeste examen deden in het vmbo. Extranei slagen gemiddeld wat minder vaak voor het examen dan andere

examen-kandidaten (zie bijlage, tabel 1), maar hun cijfers zijn iets hoger dan die van reguliere leerlingen (zie bijlage, tabel 2). Ongeveer de helft van deze leerlingen komt van cluster 4-scholen. Soms gaat het hierbij om een enkele leerling per school voor voortgezet speciaal onderwijs, maar het kan ook gaan om tientallen leerlingen per school. Een beperkte groep scholen lijkt leerlingen daarmee echt de kans te geven een diploma in het voortgezet onderwijs te halen.

Praktijkonderwijs

Omvang constant • Het praktijkonderwijs is bedoeld voor leerlingen die naar verwachting niet in staat zijn met succes een vmbo-opleiding te volgen. De omvang van het praktijkonderwijs is de laatste jaren constant gebleven op zo’n 27.000 leerlingen (OCW, 2012). Tabel 7.2f toont waar de leerlingen heengaan na het praktijkonderwijs. De informatie uit deze tabel is ontleend aan de uitstroommonitor praktijk-onderwijs, die door de scholen voor praktijkonderwijs zelf wordt bijgehouden.

Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2012

Tabel 7.2f

Uitstroom praktijkonderwijs in de periode 2009/2010-2011/2012 (in percentages, n 2011/2012=5.879)

2009/2010 2010/2011 2011/2012

Arbeid 26 27 27

Arbeid en leren 14 11 11

Onderwijs:

Vmbo 2 2 2

Mbo-niveau 1 20 20 17

Mbo-niveau 2 11 13 15

Anders (andere praktijkschool, voortgezet

speciaal onderwijs) 14 11 12

Dagbesteding 3 3 4

Geen werk of school/verhuizing/onbekend 10 13 12

Totaal 100 100 100

Uitstroom naar arbeid • Over de jaren heen vertoont de uitstroom uit het praktijkonderwijs een vergelijkbaar patroon. In totaal stroomt 38 procent uit naar een arbeidsplek (met en zonder opleidings-mogelijkheid). Gewone arbeidsplaatsen en gesubsidieerde arbeidsplaatsen komen even vaak voor.

Slechts een klein deel van de leerlingen gaat naar een sociale werkvoorziening.

Doorstroom naar mbo • Praktijkscholen leggen al een aantal jaren nadruk op de doorstroom naar het mbo. Inmiddels stroomt een derde van de leerlingen door. De laatste jaren gaan steeds meer leerlingen naar een opleiding op niveau 2. Dit is een positieve ontwikkeling. De referentieniveaus voor taal en rekenen in het mbo en het verdwijnen van de drempelloze instroom in mbo-niveau 2 zetten de door-stroom naar het mbo in de komende jaren echter mogelijk onder druk.

Prestaties van praktijkschoolleerlingen in mbo • Van de mbo’ers die praktijkonderwijs als voor-opleiding hadden, valt een derde uit. Dit is vergelijkbaar met de uitval bij andere mbo-leerlingen.

Verder haalt 39 procent een diploma op niveau 1 en bijna 30 procent op niveau 2 of hoger.

Grote diversiteit bij praktijkschoolleerlingen • Alle praktijkschoolleerlingen worden geïndiceerd op basis van leerachterstand en IQ. Toch vertonen zij in een later stadium van hun (school)loopbaan een grote diversiteit qua niveau en mogelijkheden. Dat blijkt uit het doorstroompatroon, dat varieert van dag opvang en sociale werkvoorziening tot reguliere arbeid en doorstroom naar mbo. Deze grote diversiteit is mede te verklaren door de diversiteit in instroom. Zo varieert het IQ van de leerlingen van 55 tot 80.

In document De staat van het onderwijs (pagina 171-174)