• No results found

Wat souwer te doen wesen, ick heb schier niet slapen konnen van al de nacht van dat groote Beest hier an 't Dorp, dien langen Duyvel (Godt vergeeft 't mijn dat ick

soo spreeck) hyhy: nl. de baljuw. heyt daer een eerlijck Manseerlijck man: iemand

(WNT III, iii, 3909). Kijntkijnt: kind. Gevolgd door een plaatsnaam als bepaling

wordt het gebruikt in de betekenis van volwassen man (WNT VII, ii, 2986). van

Aerleveen evangen, om dat hyhy: nl. de man uit Aarlanderveen. droncken zijnde wat

moeyelijckmoeyelijck: lastig, vervelend (WNT IX, 954). was in een Kroegh daerdaer:

waar (WNT III, ii, 2190). sy menkaer wat terghden, is dat te verdraghen van sulcken

pockigenpockigen: door de pokken aangetast, pokdalig. Gevolgd door een zelfstandig

naamwoord ook in de betekenis van ‘vervloekt’ (WNT XII, ii, 3071). Schelm,Schelm:

scheldwoord; schurk, schavuit (WNT XIV, 392). Bedoeld wordt de baljuw. die (soo

de Luy segghen) van de Pocken op evret wordt,van de Pocken op evret wordt: door

de pokken verteerd worden (WNT XI, 1351). en sijn heele Huys daer mee bedorven

heyt; en volgens Godts WetGodts Wet: waarschijnlijk wordt hier verwezen naar

Leviticus 20:27 waarin wordt gesteld dat duivelskunstenaars gestenigd dienen te

worden. weert is met stienen doodt te smacken,met stienen doodt te smacken: stenigen

(WNT XIV, 2039). soo ick wel hooren lesenhooren lesen: tijdens de preek in de

kerk. heb.

Goos.

Wel Melten hoe gaje an,hoe gaje an: wat bezielt je (WNT I,132). de quaetdoenders

moeten estraft wesen, die Jongman stelden de pijpen,stelden de pijpen: de beest

spelen, uitgelaten zijn; dikwijls in verband met dronken zijn (WNT XII, i, 1700). 't

is sijnsijn: nl. de baljuw. amptampt: werk dat iemand te verrichten heeft, taak of

plicht die op hem rust (WNT II, i, 370). daer na te sien.na te sien: controleren,

beoordelen (WNT IX, 1679).

Melt.

Ick verstaet mee soo Goosen dat de quaetdoenders estraft moeten wesen, maer dan

most hyhy: nl. de baljuw. er eerst an dien uytsuyper,uytsuyper: uitzuiger. Vaak als

scheldwoord (WNT XVII, iii, 2500). die Weeuw, noch Wees, Kerck, noch Armen

ontsiet.

Goos.

'T is soo quaet niet Melten, 't is een vriendelijck gedienstichgedienstich: dienstwillig

(WNT III, ii, 2555). Man.

Melt.

Soo quaet niet, dien Schelm sooer geen tegenstant komt hy is 't heele Dorp machtich,

dien Belsbuyck,Belsbuyck: belzebuik: Beëlzebub (WNT III, i, 1751). hy doet elcke

MorgenMorgen: benaming van een landmaat die niet overal even groot is. Eigenlijk:

een uitgebreidheid die in één morgen kan worden bewerkt. Variërend van 3180 m

2

(Gelderse morgen) tot 8516 m

2

(Rijnlandse morgen). Deze laatste is de meest

voorkomende morgen (WNT IX, 1139). Landt soo menichmenich: veel meer dan

één. Het voorafgaande ‘soo’ zorgt voor nadruk (WNT IX, 533). alsser in't Dorp is

wel 300. gulden of-slaen;of-slaen: verminderen in waarde (WNT I, 1418). Se hebben

nu een ander Weerdin daer sy teeren opteeren op: teren op, leven op kosten van

(WNT XVI, 1559). die plaets daer sy plegen te wesen in de Swaen,de Swaen: herberg

in Nieuwkoop; in de 17e eeuw blijkbaar in het bezit van de familie Van Sevenhoven:

in de boedel van Hendrik van Sevenhoven wordt in 1694 de Witte Zwan als onroerend

goed opgevoerd: ‘een huijs, stal, schuur, kaatsbaan, erf en enig veenland daer achter

aen, staende ende gelegen opden dorpe van Nieuwkoop alwaar uijthangt de Witte

Zwan’ ('s-Gravenhage, ARA). daer noyt boven de 500. gulden in't jaer verteert worde,

doen de Burghmeysters al op 't Dorp teerden, daer was 't niet na sijnsijn: nl. de baljuw.

A2v

zin, maer in de gouwe Wagen, daer moet GoutGout: geld (WNT V, 463). wesen,

daer hebbensese: nl. de baljuw en zijn handlangers. 1700. gulden op een jaer verteert,

en dan heyt hyhy: nl. de baljuw. 1200. gulden ghehadt voor syn DienstDienst:

ambtelijke betrekking (WNT III, ii, 2540). die hy 't Dorp een jaer gedaen heeft, en

noch 500. gulden van verschootenverschooten: verschieten: met betrekking tot geld;

te leen geven, onder voorwaarde van rente. Uitdrukking: verschoten penningen (WNT

XX, ii, 20). Penningen, dat's t'samen 3400. gulden, wat dunckje moetet niet uyt de

schamele Gemeentde schamele Gemeent: het geringe volk, de kleine man (WNT

XIV, 241). komen? en dat is behalvenbehalven: ongerekend (WNT II, i, 1463). al 't

ander; Hy bederftbederft: in het verderf storten (WNT II, i, 1170). de

SecretarisSecretaris: hoge ambtenaar, aangesteld door de Staten van Holland of de

Heer van Nieuwkoop (Verlooij 1996). mee, die was goet toen hyhy: nl. de secretaris.

te Mijertte Mijert: in De Meije: buurtschap ten zuiden van het riviertje de Meije;

men onderscheidde de Bodegraafse, Stichtse of Zegveldse en Nieuwkoopse Meije

(Eijs 1992c). woonde, maer nu is't een volckvolck: bepaald slag, soort mensen;

meestal in ongunstige betekenis (WNT XXII, i, 841). sy grijpen als Wolven.Wolven:

vaak gebruikt als scheldwoord (MNW).

Goos.

Hoe raesraes: razen: tekeergaan (WNT XII, iii, 105). je dus Melten ten is soo

breetbreet: erg (ernstig) (WNT III, i, 1174). niet, je moet de Goeluy achter ruch soo

niet verachten.verachten: minachten, verachten (WNT XIX, 37-43).

Melt.

Ick verachtse niet, ick segh de waerheyt, hy is een Schelmschelm: schurk, boosdoener

(WNT XIV, 392). die niet en deucht, en dat heyt hy al langh eweest eer hy te

Nieukoop quam: ick heb een goetgoet: rechtschapen, goedhartig, vriendelijk (WNT

V, 289-336). Man hooren seggen die doen Burghmeyster was, doen de Secretaris

doodt was doen stont hy naestont nae: staan naar (WNT XV, 71); staan naar (iets),

verlangen, streven naar (iets), het pogen te verkrijgen; naar een ambt, een betrekking

staan. dat Officy,Officy: ambt (WNT X, 96). en sy liepen omliepen om: om iets

lopen; om het te halen, te krijgen (WNT VII, ii, 2828). dese Secretaris diese nu

hebben, doen sey de Heer van Nieukoop, had ick jou dien langen Duyvel

opgheholpenopgheholpen: ophelpen: iemand ophelpen tot iets (een hogere staat enz)

(WNT XI, 835-837). hy hadje allegaerallegaer: geheel en al (helemaal) (WNT II, i,

163). wel opgheslockt,opgheslockt: opslokken: verslinden; uitzuigen (WNT XI,

1204-1205). wat dunckje is dat niet braef?braef: dapper, flink, deugdelijk, een goede

eigenschap in hoge mate aanwezig (WNT III, i, 932-950). en nu heyt hy hem Balliuw

gemaeckt, maer wat salmen seggen, 't schijnt dat ons een plaeghplaegh: een door

God gezonden straf; onheil, ramp; als benaming voor een persoon (WNT XII, i,

2039-2048). uyt-eleytuyt-eleyt: uitgestort. was.

Balt.

'T is waer Melten jy hebt gelijck al wil 't Goosen-buer niet bekennen,bekennen: tot

het inzicht van iets komen, iets begrijpen; erkennen, toegeven (WNT II, ii, 1573).

het kost mijn oock wel slapen, want ick sie dat wyer an vast bennen, hy heyt immers

vant begin of soo an egaen met smijtensmijten: slaan (WNT XIV, 2165-2173). en

vangen,vangen: beetnemen; gevangen nemen (WNT XVIII, 467-478). eerst Meester

David teghen alle recht en reen,reen: rede, redelijkheid (WNT XII, iii, 801/815).

daer na Jan Kerssensz aen de Mije,Mije: de buurtschap De Meije. sijn Soon, dat hy

op sijn eyghen Landt ginck vissen Kroos,Kroos: verschillende soorten waterplanten

(WNT VIII, i, 361).hy ginck vissen Kroos: kroos vissen: krozen (m.b.t. wateren):

van kroos en andere waterplanten zuiveren. Er bestond zelfs een kroosheemraad,

een persoon belast met het toezicht op het zuiveren der sloten in een polder,

inzonderheid in Zuid-Holland. Kroos kon gebruikt worden als middel tegen het

uitdrogen van de grond. Rondom een boomstam werd dan een laagje kroos

aangebracht. Ook andere daartoe geschikte stoffen, zoals mos, omgekeerde zoden

of plaggen, konden gebruikt worden. hy smeet die bykansbykans: bijna, nagenoeg

(WNT II, ii, 2614-2615). doodt, en doen 't de Vaer aen de Heer klaeghde, was't, de

quaetdoendersquaetdoener: iemand die eenmaal of herhaaldelijk kwaad doet of

gedaan heeft, hetzij in het algemeen of door het plegen van een strafbaar feit;

overtreder (WNT VIII, i, 656). moeten estraft wesen, even ofeven (of): net of (WNT

III, ii-iii, 4276-4284). Boere-werck quaet doen was, daerom weet ick niet wat icker

van segghen sal, of de Heer 't beste met Nieukoop al soeckt,al soeckt: voorheeft. hy

sou hem aersaers: anders (WNT I, 576). wel of setten.

Goos.

Jy hebt ongelijck Buertjes, 't is haer ampt,ampt: de dienst of bediening die iemand