• No results found

Het sociale netwerk van de cliënt

De resultaten van het cliëntenonderzoek bij MJD Groningen

C. Informatie over procesfactoren zoals problemen, methoden en procedures van hulp, relevante aspecten van de instelling, dit alles in verband te brengen met de ervaren baat en

5 De ondervraagde cliënten

5.7 Het sociale netwerk van de cliënt

In deze paragraaf gaan we in op het sociale netwerk van de cliënt. Dit sociale netwerk kan van belang zijn bij de opvang van de cliënt. Onder een sociaal netwerk verstaan we contacten met andere mensen die een cliënt heeft met onder andere familie, vrienden, kennissen, buren, en collega's. Deze contacten kunnen bestaan uit zwakke en sterke bindingen. Sterke bindingen met anderen betekenen over het algemeen dat mensen een beroep kunnen doen op deze mensen in moeilijke tijden.

Mensen met een sterk sociaal netwerk zullen naar verwachting minder gauw een beroep hoeven doen op externe hulpbronnen als het maatschappelijk werk dan mensen met een zwak sociaal netwerk. We hebben eerder al gezien dat het maatschappelijk werk zich ook richt op het versterken van het sociale netwerk, door het verbeteren van sociale contacten van mensen.

Wanneer deze contacten verbeterd zijn, kan de cliënt wellicht in de toekomst een beroep op deze contacten doen bij problemen. De zelfredzaamheid van de cliënt is dan vergroot.

5.7.1 Contacten en steun familie

Aan de cliënten is allereerst gevraagd of zij contacten hebben met de familie, en welke steun zij van hun familie ervaren.

16 Chikwadraat= 13.84, df = 8, p = 0.09

Tabel 5.9 Contact met familie, per vestiging

42 53% 45 52% 45 52% 132 52% 592 58%

23 29% 21 24% 21 24% 65 26% 270 27%

5 6% 9 10% 12 14% 26 10% 88 9%

10 13% 11 13% 8 9% 29 12% 66 6%

80 100% 86 100% 86 100% 252 100% 1016 100%

Ja, meerdere keren per week

Ja, een paar keer per maand

Ja, een paar keer per jaar

Nee Totaal

aantal % HOI + Zuid

aantal % Beijum/Lewenb.

aantal % Noord-West MJD Groningen

aantal % Totaal

aantal % AMW Algemeen

Bestudering van tabel 5.9 leert ons dat meer dan de helft van de ondervraagde cliënten vrij nauwe contacten heeft met de familie (52%), zij zien hun familieleden meerdere keren per week. Dan is er ook nog een betrekkelijk groot deel dat toch ook nog een aantal keer per maand contact heeft met familieleden (26%). Een relatief klein deel (12%) heeft geen contact meer met de familie.

De meeste cliënten met contacten met familie ervaren ook daadwerkelijk steun en begrip van hen (44%). Een aantal ontvangt eveneens praktische hulp van familieleden (16%). Ook kwam het in 3% van de cases voor dat juist iemand uit de familie de cliënt had doorverwezen naar het maatschappelijk werk. Ruim 53% vermeldde niet of nauwelijks steun van de familie te ondervinden. Uit deze gegevens kan geconcludeerd worden dat regelmatig contact nog niet alles zegt over de kwaliteit van dat contact.

Tabel 5.10 Steun van familie, per vestiging

35 50% 29 39% 34 44% 98 44% 488 51%

3 4% 4 5% 7 3% 57 6%

32 46% 44 59% 43 55% 119 53% 406 43%

14 20% 13 17% 9 12% 36 16% 133 14%

Ja, ondersteuning en begrip

Ja, verwijzing naar het maatschappelijk werk Niet of nauwelijks Ja, praktische hulp

aantal % HOI + Zuid

aantal % Beijum/Lewenb.

aantal % Noord-West MJD Groningen

aantal % Totaal

aantal % AMW Algemeen

Meerdere antwoorden zijn mogelijk. Hierdoor kan het totaal boven de 100% uitkomen.

5.7.2 Contacten en steun van vrienden, buren en kennissen

Vervolgens is gevraagd of de cliënten contacten hadden met vrienden, buren en kennissen.

Tabel 5.11 Contacten met vrienden, buren en kennissen, per vestiging

55 69% 59 69% 54 63% 168 67% 623 61%

19 24% 15 17% 19 22% 53 21% 281 28%

1 1% 3 3% 4 2% 55 5%

6 8% 11 13% 10 12% 27 11% 57 6%

80 100% 86 100% 86 100% 252 100% 1016 100%

Ja, meerdere keren per week

Ja, een paar keer per maand

Ja, een paar keer per jaar

Nee Totaal

aantal % HOI + Zuid

aantal % Beijum/Lewenb.

aantal % Noord-West MJD Groningen

aantal % Totaal

aantal % AMW Algemeen

De cijfers blijken enigszins overeen te komen met de cijfers over de contacten met de familie.

Tweederde van de cliënten heeft meerdere keren per week contact met vrienden, buren en kennissen. Eenvijfde van de cliënten heeft dergelijke contacten een paar keer per maand. Toch zegt nog 11% van de cliënten niet over dergelijke contacten te beschikken. Nog eens 2% geeft aan maar een paar keer per jaar contact te hebben met vrienden, buren of kennissen.

Het blijkt dat men voor steun iets vaker een beroep kan doen op vrienden, buren en kennissen dan op familie (zie tabel 5.12). Zo ontving 52% van de ondervraagde cliënten ondersteuning en begrip van hen, versus 44% van de familie. Ruim 16% kreeg praktische hulp van deze categorie mensen in het sociale netwerk. Dit percentage is gelijk aan de praktische hulp van familieleden. Vrienden, buren en kennissen verwijzen ongeveer even vaak door naar het maatschappelijk werk: 2% tegenover 3%. Bijna de helft van de ondervraagde cliënten (45%) ontving niet of nauwelijks steun van vrienden, buren en kennissen.

Tabel 5.12 Steun van vrienden, buren en kennissen, per vestiging

43 58% 38 51% 35 46% 116 52% 614 64%

14 19% 13 17% 10 13% 37 16% 123 13%

1 1% 1 1% 3 4% 5 2% 31 3%

29 39% 35 47% 38 50% 102 45% 293 31%

Ja, ondersteuning en begrip

Ja, praktische hulp Ja, ze hebben me verwezen naar het maatschappelijk werk Niet of nauwelijks

aantal % HOI + Zuid

aantal % Beijum/Lewenb.

aantal % Noord-West MJD Groningen

aantal % Totaal

aantal % AMW Algemeen

Meerdere antwoorden zijn mogelijk.Hierdoor kan het totaal boven de 100% uitkomen

Zowel in de contacten met familie als met vrienden, buren en kennissen blijkt dat cliënten van team HOI/Zuid de meeste steun ondervinden vergeleken met cliënten uit de andere teams. Hier wordt wederom het beeld bevestigd dat in paragraaf 3.10.1 geschetst is: team Zuid bestrijkt een gebied waarbij de sociale infrastructuur erg sterk is. De mensen uit deze wijken kijken duidelijk naar elkaar om, er is een sterk sociaal netwerk.

Wanneer cliënten zowel geen contacten hebben met familie als met vrienden, verkeren zij vaak in een sociaal isolement. Om te bepalen hoe groot deze groep is, is een kruistabel gemaakt met de vraag of mensen contact hadden met hun familie, uitgezet tegen de vraag of ze contact hadden met vrienden, buren en kennissen. Daaruit bleek dat vijf cliënten totaal geen contacten hadden met personen uit de beide groepen. Nog eens negen cliënten gaven aan in één van deze categorieën slechts een paar keer per jaar mensen te zien, terwijl men van de andere categorie nooit iemand zag of ook slechts een paar keer per jaar. Bij elkaar kan dus van 6% van de onderzoekspopulatie gesteld worden dat zij in een sociaal isolement verkeren.