• No results found

6. Ervaring van de sociale dynamiek

6.3 Sociale dynamiek tussen de complexen

“Nou ja, op het moment dat je natuurlijk alleen maar aan het overleven bent dat je geen oog hebt voor andere dingen, en als jouw buren precies hetzelfde zijn en je ziet in je omgeving dat het alleen maar die dynamiek heeft, dan heb je ook niet een vooruitzicht van hey het kan ook anders. Op het moment dat je langs zo’n Juno loopt en je ziet de mooie plantenbakjes hè dan heb je misschien toch iets meer zo van: hey dat wil ik ook” – Anita Snel, regisseur wonen Intermaris

Figuur 4: De Urban Villa’s tegenover de Juno en Pallas: vijf blokken met allen dertien appartementen waarvan één “maisonette”, 2017. (Bron: Purmerend-Wheermolen)

“Onze sociale huurders proberen hun hoofd boven water te houden en die kunnen net aan hun huur betalen plus hun aansluitingen van nutsvoorzieningen plus even het broodje kunnen kopen zodat ze ook nog eens kunnen eten. De mensen in Juno hebben een hele andere financiële situatie. Die betalen hun huur en dan houden ze wat goede centen over” – Pieter Buis, vastgoedontwikkelaar Intermaris

Volgens de woningbouwcorporatie neemt de nieuwe bewoner van de vrije sector een modelrol in die ervoor zorgt dat de bewoners van de sociale huurwoningen een positief vooruitzicht krijgen en zich “beter” zullen gedragen ten gevolge van deze nieuwe bewoners (zie inleidende citaten), de effectiviteit van deze aanpak is momenteel nog niet volledig bewezen en ook de mate van contextafhankelijkheid is niet bekend (Kleinhans et. Al, 2000; Andersson & Musterd, 2005). Toch hanteren de ontwikkelaars en de gemeente deze strategie om de leefbaarheid van het gebied ten goede te komen:

Het verminderen van het aandeel sociale huur om private sector-huurders aan te trekken in de wijk is tekenend voor het verbeteren van de leefbaarheid van (problematische) wijken, waar een leefbare wijk in de huidige planningdiscours gelijk staat aan een “gebalanceerde” wijk (Tunstall, 2003; Uitermark et. al, 2007). Zoals voorheen aangegeven is de wijk op papier inderdaad “meer gebalanceerd” geworden en wonen sociale huurders en private sector-huurders naast elkaar in het gebied waar die

laatste groep de overhand zal hebben op het moment dat de Apollo opgeleverd wordt tegen het einde van 2018. De respondenten beschrijven dat de bewoners van de “problematische” meteorenflats grotendeels vertrokken zijn naar andere delen van Purmerend en dat de ouderen in deze flats (zoals respondent 4 en de moeder van respondent 7) een plek in de Triton mochten uitkiezen nadat deze opgeleverd werd. Van de bewoners van de sociale huurwoningen in het middengebied (dat voor een relatief groot deel bewoond werd door oorspronkelijke bewoners) zijn er 17 naar de nieuwe sociale huurwoningen in de Pallas vertrokken volgens respondent 3A, die sinds 1979 in Wheermolen-West heeft gewoond. Als respondent 3A gevraagd wordt of ze de samenstelling van de buurt veranderd vindt sinds de transformatie antwoord ze het volgende:

“ja eigenlijk buiten de mentaliteit om niet heel veel. De mentaliteit is veranderd […] maar dat is gewoon een gegeven waar je de tegenwoordige tijd mee moet delen.” – Respondent 3A, lid bewonerscommissie Pallas

In dit citaat wordt met de term “mentaliteit” gerefereerd naar de veranderingen corresponderend aan de tijdsgeest in de arbeiderswijk, deze staan dus los van de fysieke transformatie van de spoorzone en de nieuwe sociale dynamiek. De respondent is geboren in 1944 en daarmee niet meer dan vijf jaar ouder of jonger dan de respondenten uit de Juno. Ook is ze net als de respondenten uit de Juno in de jaren ’70 in één van de drie arbeiderswijken van Purmerend gaan wonen waardoor ze tot dezelfde “generatie” behoort als de respondenten uit de Juno. Het enige verschil dat hier op papier gezien kan worden is het inkomen, waar respondent 3A aangeeft rond te komen van een dubbele AOW-uitkering en een goede €500,- aan pensioen. De respondent heeft hier echter ook het voordeel dat ze, omdat ze als oud- bewoonsters van het middengebied een “deal” gesloten heeft met de toenmalige woningbouwcorporatie Wherestad, bijna €200,- per maand minder huur betaald dan iemand die er “nieuw” komt wonen waardoor haar koopkracht iets hoger ligt dan normaal het geval zou zijn als ze hier kwam wonen. Je zou dus kunnen stellen dat de respondenten uit de Juno niet heel anders zijn dan deze respondent waardoor het logisch is dat ze weinig veranderingen ervaart binnen de samenstelling in de wijk sinds de komst van de private huurders.

Milde overlast

“Nu wordt het zomer en gaan ze buiten op het balkon roken en de asbak kiepen ze zo naar beneden. Ze hebben honden […] de mensen werken dus het hondje staat op knappen als ze thuis komen en dan gaat het beest of druppelen of half piesen in de lift. Maar ze ruimen het niet op, en dat is erg hoor” – Respondent 3A, lid bewonerscommissie Pallas

Uniek is echter dat verreweg de meeste beschrijvingen van ervaren irritaties en/of overlast betrekking hebben op de Pallas, deze beschrijvingen blijven grotendeels uit wanneer er over de Juno of Triton

gepraat wordt door de respondenten. Respondenten 3A & 3B geven aan overlast te ervaren op basis van het feit dat volgens hen een deel van de bewoners geen individuele verantwoordelijkheid neemt voor de rommel die ze maken. Uitwerpselen van huisdieren in de lift, de komst van muizen en ratten door etensresten in de omgeving, grofvuil langs de gedeelde vuilnisbakken en zoals het citaat al aangeeft: asbakken die over de balkonmuur gekiept worden. Respondent 5A & 5B en 7 noemen tijdens het interview soortgelijke ervaringen met betrekking tot rommel in en rondom het complex.

“Laatst had ik hier muizen, zoals je ziet; ik heb alles schoongemaakt hier […]. Ze komen nu ook niet meer, als je vuilniszakken op jouw (de buurjongen) terras zet en het niet opruimt, dan is het feest voor die beesten!” – Respondent 7A, bewoner van de Pallas

“Ja… hier ook. Want hier zit ook een stelletje dat peuken zo over de railing gooit. Die peuken ruimt Respondent 3B ook nog weleens op!” – Respondent 5B, bewoner van de Pallas

Twee respondenten geven aan dat ze respondent 3B vaak de rommel rondom de Pallas, Juno, de urban villa’s en het naar de spoorzone gekeerde deel van de Triton zien opruimen. De respondent doet naar eigen zeggen twee keer per week zijn laarzen aan en gaat en afval rapen om de buurt “netjes” te houden. Hij doet dit alleen en geeft ook niet aan dat er mensen zijn uit de complexen die hem hierbij assisteren. Respondent 2A is blij met de vrijwillige werkzaamheden van de bewoner, maar geeft aan dat er geen steun verwacht moet worden vanuit de Juno:

“Het is de gênant voor woorden, hier bij de Juno voelen we er ons te luxe voor op een of andere reden” – Respondent 2A, lid bewonerscommissie Juno

De sociale huurder neemt hier dus als het ware de “modelrol” in die de private sector-huurders zouden moeten vervullen, waar de private sector-huurders hier niet aan het onderhoud van de omgeving bijdragen en zich hier volgens de respondenten zelfs van distantiëren. Het belang van respondent 3B bij het onderhoud van zijn omgeving kan meerdere verklaringen hebben; zo is hij vrij oud en dus al een ruimtetijd gepensioneerd waardoor hij geen vaste dagbesteding heeft. Daarnaast heeft hij meer dan veertig jaar in de buurt gewoond waardoor hij zich meer verbonden voelt met de omgeving dan de nieuwkomers (Dekker & Bolt, 2004). Over het algemeen zijn sociaaleconomisch “zwakkere” huishoudens ook afhankelijker en dus meer georiënteerd op het buurtniveau dan sociaaleconomisch “sterkere” huishoudens, wel zijn huishoudens zonder kinderen over het algemeen minder verbonden met de buurt dan huishoudens met kinderen (Beckhoven & Kempen, 2003). De kans dat er in de Juno veel mensen wonen uit de meteorenflats of het middengebied is, zoals voorheen vastgesteld, vrij klein, waardoor deze mensen een kortere woonduur in Wheermolen-West kennen en zich zo minder verbonden kunnen voelen met de directe omgeving. De Juno kent wel, zoals voorheen vastgesteld, een hoge

gemiddelde leeftijd onder haar bewoners en daarbij in hoge waarschijnlijkheid een groot aandeel aan gepensioneerde mensen. De meeste bewoners van de Juno kennen over het algemeen ook een sterkere economische positie waardoor ze een grotere actieradius hebben en daardoor in grotere waarschijnlijkheid meer sociale activiteiten hebben buiten de buurt en meer sociale netwerken op hogere schaal dan het buurtniveau bezitten (Wilson, 1987; Atkinson & Kintrea, 2000). Dit alles bij elkaar maakt het in theorie niet geheel onlogisch dat de bewoners van de Juno zich niet bezighouden met het wegknippen van onkruid op het grasveld of het opruimen van de sigaretten die onderaan de complexen liggen, waar de buurt in mindere mate de basis voor hun activiteiten vormt en dus minder belangrijk is in hun leven (Dekker & Bolt, 2004).

Roering en status

Voorheen hebben we ook kunnen vaststellen dat het aandeel ouderen in de opgeleverde drie complexen erg groot is, waar de wijk op zichzelf al sterk vergrijsd is en de Triton en Juno een label kennen dat de instroom van mensen onder de vijftig en inwonende kinderen verbiedt. Deze labels heersten niet op de oorspronkelijke galerijflats, waardoor een mogelijk geaccelereerde “vergrijzing” van het gebied niet ondenkbaar is. Van alle ouderen die zijn geïnterviewd voor dit onderzoek is respondent 7 de jongste, ze is vijftig jaar oud en kwam dagelijks in de Meteorenflats. Sinds de vernieuwing ervaart ze dat de straten van de wijk helemaal leeg zijn, waar ze het volgende zegt terwijl ze op haar balkon staat en over de wijk uitkijkt:

“Wij staan nou hier, vind je het niet raar dat je geen hond op straat ziet? Je ziet hier helemaal niemand, heel af en toe een auto. Eerst was het echt gaan en komen… het gaan en komen van mensen. Ze gingen ook barbecueën op het veldje en iedereen kon een stukje vlees krijgen. […] Dat zelfs grutto’s (een vogelsoort)… die in de weilanden altijd gaan en niet in de bebouwde kom komen want die vinden dat dood eng al die mensen” – Respondent 7, bewoner van de Pallas

Hier moet wel worden geconstateerd dat de rijtjeshuizen tegenover de complexen op dit moment voor een deel leeg staan waar ze eind 2018 gesloopt zullen worden, iets dat kan bijdragen aan het uitblijven van mensen op de (planeten)straat (GP, 2017). De overige respondenten noemen deze constatering niet maar een deel van hen lijkt ook meer dan content met de heersende rust. Respondenten 1A en 6 uit de Juno benadrukken tijdens het interview dat wonen met kinderen in een complex normaliter met veel herrie en rommel gepaard gaat, iets dat ze dan ook niet missen in de Juno. Over het algemeen kennen oudere mensen en mensen met een slechtere gezondheid een hogere gevoeligheid voor geluid maar individuele voorkeur blijft hier het meest belangrijk (Booi & van den Berg, 2012). Toch lijkt de voorkeur voor rust in de wijk te overheersen, waar meerdere respondenten aangeven dat de tolerantie (voor geluid) van de bewoners van zowel de Juno als de Pallas erg laag is:

“Je mag hier niet eens aan je auto sleutelen, dan krijg je al commentaar!” – Respondent 5B, bewoner van de Pallas

“Je kan niet de kinderen op de galerij laten spelen want dan komt meneer zus en zo weer klagen. Dat maakt te veel lawaai” – Respondent 3A, lid bewonerscommissie Pallas

“Als bewoner mag je heus wel klagen maar die mensen in de Juno… die lopen elke dag naar de woningbouw dat is standaard, die klagen zelfs over het geluid van de trein …” – Respondent 7, bewoner van de Pallas

“Ze zijn hier overgevoelig voor status, als er een vrachtwagen voor de deur staat, als er een (slag)boom te lang omhoog staat, god…” – Respondent 2B, Bewoner van de Juno

De “overgevoeligheid voor status” die respondent 2B hier beschrijft ervaren respondenten 3 en 7 ook als het gaat om status als sociale huurder:

“Zij vinden grof gezegd van: wij hebben zo hard gewerkt voor ons geld en in die sociale woningen zitten nietsnutten en die hebben ook zo een oppervlakte, nou…. Snap je? Terwijl dat niet zo is, hier werken mensen ook” – Respondent 7, bewoner van de Pallas

Van de sociale huurders uit de Pallas heeft respondent 7 de meest afwijkende financiële situatie in verhouding tot de inwoners van de Juno, ze is afgekeurd toen ze veertig was en komt rond van haar uitkering, ook is ze geen oud-bewoonster van de wijk dus betaald ze de normale (hogere) huurprijs. De respondent geeft aan dat ze het gevoel heeft dat de bewoners uit de Juno op haar en de andere sociale huurders neerkijken, waar de verschillen tussen de bewoners van de Juno en Pallas volgens haar helemaal niet zo groot zijn. Respondenten 3A & 3B ervaren deze stigmatisatie ook, waar respondent 3A de volgende situatie beschrijft:

“Het maakt niet uit of je sociale huur hebt of je moet heel veel betalen, dat zegt niets over je gedrag hoor! Je gedrag kan even asociaal of sociaal zijn, want dat denken mensen wel eens. Dat hebben wij ook wel eens gehoord van mensen daar (in de Juno); “oh woon jij daar? Nou lekker zal het er zijn met al die sociale huurwoningen” – Respondent 3A, lid bewonerscommissie Pallas

“Ze gooien daar (Juno) net zo makkelijk rommel weg, naar beneden, ja hoor” – Respondent 3B, raapt twee keer per week vrijwillig het afval rond de complexen

De respondenten in de Pallas geven niet aan dat ze contact hebben met de bewoners uit de Juno, ze geven hiernaast echter ook niet aan dat ze contact hebben met de bewoners binnen het complex zelf anders dan het begroeten van elkaar in de garage of de supermarkt. We hebben voorheen kunnen vaststellen dat de bewoners in de Juno wel het contact met elkaar beschrijven, dit contact hield bij twee van de drie respondenten ook het bij-elkaar-over-de-vloer-komen in, waarbij ze alle buren van de desbetreffende galerij of toren goed kende. De bewoners van de Juno geven echter niet aan dat zij contacten hebben in de Pallas, interactie tussen de twee entiteiten die verder gaat dan elkaar begroeten kan hier niet direct vastgesteld worden waardoor het onduidelijk is of de sociale ruimte tussen de sociale huurders en de private sector huurders wel “overwonnen” wordt hier (zie; Kleinhans, 2004). Het is echter misschien ook het ontbreken van deze contacten dat de ervaren stigmatisering van de sociale huurders in de Pallas veroorzaakt (Goodchild & Cole, 2001).

“[…] de jongeren (uit de meteorenflats) zijn naar de Pallas gegaan. Dat zijn ook de gezinnen en dat zijn ook de allochtonen. En die staan anders tegenover dingen dan anderen. En er zijn er ook een paar prima hoor, maar er zijn er ook een paar bij… en dat is dan wel vervelend dat het net de buitenlanders zijn. Tenminste, wij horen dat dat zo wel is” – Respondent 2A, lid bewonerscommissie Juno

De associaties en ervaringen die mensen met de oorspronkelijke huurders hebben verschillen uiteraard tussen mensen die in of nabij de flats hebben gewoond en mensen die hier nooit kwamen (Dean & Hastings, 2000). Respondent 2A heeft hiervoor nooit in Wheermolen gewoond en kwam niet in de oude flats, hiernaast antwoord ze op de vraag of ze zelf problemen ervaart vanuit de Pallas: “Nee, wij helemaal niet”. Ze meent wel te horen dat een deel van de niet-westerse bevolking voor overlast zorgt in de Pallas. Ze wijst de problemen toe aan de verschillende normen en waarden van deze groep, waar ze sociaaleconomische verschillen niet als een oorzaak beschrijft.

“Hiernaast wonen wel eh… Marokkanen of Turken, dat weet ik niet (precies). Maar die hebben wel veel meer maling aan de regels die er van macht zijn. Ploffen gewoon hun dingen neer en eh… ja dat irriteert me.” – Respondent 1A, bewoner van de Juno

Ook bij respondent 1A worden de ervaren (of vernomen) problemen uit de Pallas toegewijd aan de verschillende normen en waarden tussen westerse en niet-westerse bewoners, zelf heeft ze nooit overlast ervaren uit de Pallas maar toch herhaalt ze het stigma dat over de Meteorenflats heerste (waar ze overigens zelf weleens kwam om haar ex-man en dochters te bezoeken). Buurtbewoners die geen gelijke normen en waarden bij elkaar associëren, kennen geen hoge waarschijnlijkheid om met elkaar om te gaan waardoor interacties die verder gaan dan alleen elkaar begroeten zeldzaam zullen zijn (Beckhoven & Kempen, 2003). Respondenten 3A en 3B beschrijven ook de samenhang tussen de komst van grote groepen niet-westerse migranten en verloedering in de meteorenflats, maar noemen deze groepen niet

als ze hun ervaringen met overlast in de Pallas beschrijven, hetzelfde geldt voor bewoners 5A en 5B. Deze respondenten wonen zelf in de Pallas en ervaren dus een andere “realiteit” binnen haar muren dan de bewoners van de Juno, die niet aangeven dat ze in de Pallas komen. Over de sociaaleconomische status van de mensen in de Pallas zijn ze wel een stuk meer “verdedigend”. Op de vraag wat ze ervan vindt dat de Pallas binnenkort een volledig sociaal-huurcomplex is, zegt respondent 2 het volgende:

“[…] we dachten dat vrije sectorhuur een bepaalde norm zou zijn, een bepaald soort mensen met een bepaald soort norm, fatsoen van hoe ze in de wereld staan. Dat is dus niet zo, dat heeft niets met geld te maken of inkomen te maken dat dus wel. Ik ben ervan overtuigd dat er in de Pallas net zo veel… net zo netjes op hun omgeving zijn, maar je hebt eerder dat er dissonanten tussen zitten. Maar het is irritant als je er woont en je bent netjes. Dat is gewoon, dat je zelf de boel netjes wil houden en dat er weer rotzooi in de lift zit of dat er weer een kind op de muur heeft geschreven […]” – Respondent 2A, lid bewonerscommissie Juno

Hier zegt de respondent dat er vaker een “dissonant” aanwezig is in een sociale huursetting die het als het ware verpest voor de andere sociale huurders. Ze beschrijft de sociale huurders hier in principe hetzelfde (al “verdedigt” ze deze wel in een veel sterkere mate) als de niet-westerse migranten in het complex, waar er een “paar” van de leden van deze groep het imago van de rest naar beneden halen. Ondanks de erkenning dat de sociale huurders even “netjes” zijn als de private sector huurders (en dus gelijke normen en waarden hebben) blijft contact, zoals voorheen aangeduid, alsnog schaars. Het sociaaleconomische imago van woonvormen werkt zoals aangegeven ook de andere kant op, waar de respondenten uit de Pallas aangeven dat ze ervaren dat de inwoners van de Juno negatieve associaties hebben met sociale huur geven zij aan dat de inwoners uit de Juno ook wat “verheven” kunnen doen over het feit dat ze een woning huren in de private sector.

“Het klinkt heel stom maar ze doen af en toe heel erg uit de hoogte terwijl ze ook gewoon een woning van ons huren net als de bouw ernaast, Pallas. Daar huren mensen ook gewoon een woning, maar hun economische toestand is gewoon heel anders.” – Pieter Buis, vastgoedontwikkelaar Intermaris