• No results found

Smaak, gezondheid en voedselveiligheid

3. Intenties biologische landbouw, regelgeving en overheid

4.4 Smaak, gezondheid en voedselveiligheid

De vraag is echter in hoeverre de claims van de biologische landbouw ten aanzien van as- pecten gezondheid, milieuvriendelijkheid en smaak worden onderbouwd door empirisch onderzoek. In een overzichtstudie van Botezatu et al. (2002, pag. 57) wordt een studie uit 1985 aangehaald waaruit blijkt dat de smaak van 3 van de 4 onderzochte biologische pro- ducten door de consumenten hoger werd gewaardeerd. Echter in dezelfde studie vonden 'getrainde proevers' geen verschillen in smaak. Dabbert et al. (2004, pag. 73) concluderen in dit kader:

'Extensive reviews of existing research findings on the physically measurable quality of organically produced food compared with conventionally produced food have shown that no firm conclusions about the quality of organically produced food in general can be drawn in the absence of adequate results from comparative investiga- tions of organic as opposed to conventionally produced food.'

In een workshop gehouden in 2001 wordt geconcludeerd dat er nog veel zaken nader onderzoek behoeven (Kleter, 2001; De Swarte et al., 2002; Biologica, 2004). Vanzelfspre- kend is het risico van pesticidenresiduen lager in biologische producten, aldus Dabbert et al. (2004). Zowel in het FAO-rapport (2000) als in een EU rapport (Stolze et al., 2000) wordt deze bevinding bevestigd. De Voedsel en Warenautoriteit meldt in haar rapport (Van der Schee, 2004) dat in 2003 van de Nederlandse groenten en fruit van gangbare teelten 6% meer residu bevat dan is toegestaan. Voor buitenlandse producten ligt dit percentage beduidend hoger namelijk 20% voor EU-producten en 14% voor producten uit landen bui- ten de EU. Een groots opgezet onderzoek van gangbare, geïntegreerde en biologische

1

teeltmethoden in relatie tot de hoeveelheid residu van pesticiden in Verenigde Staten (Ba- ker et al., 2002) heeft een interessante datavergelijking opgeleverd.

In dit onderzoek zijn de data van drie testprogramma's, te weten het Pesticide data program van de US Department of Agriculture, het Marketplace surveillance program van het Californian Department of Pesticide Regulation en de private testen van de Consumer Union met elkaar vergeleken. Het bleek dat de residuconcentratie in biologische monsters stelselmatig lager is vergeleken met de geïntegreerde en gangbare landbouw. Verder bleek dat de geïntegreerde productiewijze meer residuen tot gevolg heeft dan de biologische pro- ductiewijze, maar minder dan die van de gangbare teelt. De verschillen zijn consistent gebleken over de diverse data sets en hebben een hoge mate van statistische significantie. Uit de analyse van deze studie blijkt dat de conclusies de veronderstelling ondersteunen dat risico's van pesticiden op biologisch geteelde groenten en fruit substantieel kleiner zijn dan vergelijkbare risico's op producten die geteeld zijn met behulp van gangbare ziekte- en plaagbestrijding.

Ook wat betreft nitraatgehaltes in groenten blijkt uit het FAO-rapport (2000) dat bio- logische groenten hier significant lager scoren dan gangbare. Nitraatrijke groenten vormen met name een risico voor baby's. Nitraat kan worden omgezet in nitriet, dat de zuurstofop- name in het bloed belemmert. De Consumentenbond (2002) concludeert in 2002 op basis van een studie dat gangbaar geteelde groenten gemiddeld de helft meer nitraat bevatten dan biologische groenten. In een enkel geval overschrijden de gangbare groenten zelfs de wet- telijke hoeveelheden aan nitraat.

Tenslotte geeft het rapport van de FAO (2000) aan dat biologische akkerbouw niet leidt tot meer mycotoxinen in graan (tarwe). Mycotoxinen zijn gifstoffen die afkomstig zijn van schimmels. DON, gemaakt door Fusarium, kan bij kinderen groeiachterstand ver- oorzaken. In recent onderzoek van PRI (Köhl et al., 2001) werd bij tarwemonsters van 10 biologische bedrijven geen DON aangetroffen, terwijl er wel sprake was van een Fusarium aantasting. De Consumentenbond (2000) onderzocht in 2000 ontbijtproducten (20), zoals muesli, op de aanwezigheid van DON. Vier van deze producten waren van biologische herkomst en waren vrij van DON. Van de gangbare ontbijtproducten bevatten 2 van de 16 echter DON. Hoewel vaak wordt verondersteld dat het achterwege laten van chemische be- spuitingen bijdraagt aan een hoger DON-gehalte op tarwe, komen er steeds meer bewijzen dat juist het omgekeerde het geval is. Er zijn weinig effectieve middelen tegen Fusarium en chemische middelen veroorzaken een zekere mate van stress, waardoor de schimmel juist wordt aangezet tot het produceren van toxinen (Lammerts van Bueren, 2001). Er wordt hierbij ook geconstateerd dat er geen belangrijke verschillen zijn in de mycotoxineniveaus tussen gangbaar en biologisch geteelde Europese tarwe.

Onderzoeksresultaten naar voedingswaarde zijn in beperkte mate aanwezig. Het ont- breekt namelijk vaak aan gecontroleerde interventiestudies bij dit consumentenonderzoek (Williams, 2002). Geconstateerd is dat voor wat betreft mineralen, vitaminen, eiwitten en koolhydraten er geen grote verschillen aanwezig zijn tussen gewassen geteeld onder con- ventionele of biologische omstandigheden. Echter, er kunnen wel verschillen tussen biologisch en niet-biologisch geproduceerde gewassen gaan optreden in de concentratie aan ('defence-related') secundaire plantenstoffen (Brandt en Molgaard, 2001). Hier zouden biologisch geproduceerde gewassen wel eens meer van kunnen bevatten in vergelijking met conventioneel geproduceerde gewassen. Dit vanwege het feit dat ze meer worden

blootgesteld aan ziekten en plagen in vergelijking met conventioneel geteelde gewassen, omdat laatstgenoemde meer worden beschermd door pesticiden. De vraag is nu: 'bevorde- ren of benadelen deze secundaire plantenstoffen de humane gezondheid?' Enerzijds kan men stellen dat deze stoffen de gezondheid wel eens negatief kunnen beïnvloeden doordat veel van deze stoffen een mogelijke carcinogene werking hebben beïnvloeden (Ames et al., 1990). Anderzijds kan men stellen dat er mogelijk gezondheidsbevorderende effecten zijn. De secondaire plantenstoffen spelen in dit verband een rol als anti-nutriënt, die de opname van eiwitten en andere essentiële componenten remmen en zodoende ervoor zorgen dat er minder calorieën worden opgenomen. Afgezien van bovenstaande discussie wijst veel on- derzoek er op dat, onafhankelijk van het productiesysteem, het consumeren van gewassen met een hoog gehalte aan secundaire plantenstoffen zoals groenten en fruit, het risico op hart- en vaatziekten en kanker kan reduceren (voor reviews: Willett, 1994; Ames et al., 1995; Ness en Powles, 1997). Het veredelen met een verhoogd gehalte aan secundaire plantenstoffen (ook wel micro-nutriënten genoemd) ligt voor deze gewassen dan ook voor de hand of misschien nog wel meer voor de 'staple crops' zoals tarwe, aardappel, rijst, en- zovoorts. Echter dit staat nog in de kinderschoenen zowel via conventionele weg (Graham et al. 1999; Grusak en DellaPenna, 1999) als via genetische modificatie ('golden rice'; Ye et al., 2000).

Samenvattend:

- De consument koopt biologische voedingsmiddelen vanwege een betere smaak, maar dat is wetenschappelijk nog niet aangetoond.

- Wel is bewezen dat de biologische producten minder residuen bevatten dan de gang- bare producten en is het gehalte aan nitraat in groente veelal lager. De aanwezigheid van gifstoffen aangemaakt door schimmels is niet aantoonbaar verschillend van die in de gangbare landbouw.