• No results found

Slaan en zalven in het land van aankomst

In document 2008-SG2 (pagina 66-71)

D i r k J a c o b s ( s o c i o l o o g )

Het land van aankomst van Paul Scheffer is een goed en meer dan lezenswaardig boek

waar ik me meermaals flink aan geërgerd heb. Tijdens mijn zomervakantie had ik er een haat-liefde verhouding mee. Scheffer blaast in het boek afwisselend koud en warm en dat ging op den duur behoorlijk irriteren. Toen het uit was, keken mijn reisgenoten ver- baasd op toen ik het boek waarmee ik enkele dagen onafscheidelijk was, plots meters van me weggooide.

De verwachtingen waren hooggespannen. Yves Desmet, oud-hoofdredacteur van de krant De Morgen, sprak over ‘het beste dat er over de migratie in de lage landen is ge- schreven’ en ‘verplichte literatuur voor een ieder die van ver of dichtbij bij de immi- gratieproblematiek betrokken is’. Nu kan van Yves Desmet natuurlijk niet verwacht worden dat hij alles wat in de lage landen over migratie geschreven is, gelezen heeft, maar als reclameboodschap kan zo’n statement wel tellen.

Aan het essay ‘het multiculturele drama’ had ik me acht jaar geleden blauw geërgerd, ondermeer omdat ik me direct aangesproken voelde als zogenaamd ‘politiek correcte’ academicus waartegen Scheffer zich afzette. Ik vond ook – en vind nog steeds – dat het essay en alle bijhorende persaandacht mee aan de basis lag van de rauwe omslag in het vertoog over het omgaan met diversiteit in Nederland. Op een lezing over zijn nieuwe boek in de Schelp van het Vlaams Parlement, vond ik Scheffer begin 2008 dan weer af- wisselend scherp, minzaam en mild. Het typeert het boek dat in 2007 in meerdere druk- ken van de persen rolde: Paul Scheffer slaat en zalft tegelijkertijd.

Het boek heeft voor bijna iedereen wat wils, zo merkte journalist Pieter Van Os te- recht op in Vrij Nederland. Mensen die qua ideeën soms mijlenver uit elkaar staan, om- armden toch allemaal het boek van Scheffer. Nadat Scheffer enkele jaren geleden zelf de boel mee op stelten hielp zetten, is hij nu de grote verzoener. In het stuk in Vrij

Nederland zegt Scheffer daarover zelf het volgende: ‘Al is het boek dik genoeg om er

Marokkanen mee op het hoofd te slaan, daar heb ik het niet voor geschreven. Natuur- lijk was mijn essay destijds polemischer van toon. Toen schreef ik het artikel “tot hier en niet verder”. Nu heb ik een boek geschreven “tot hier en nu verder”. Dat betekent niet dat het middle-of-the-road is. De opvattingen die ik erin verkondig zijn lang niet allemaal gemeengoed’.

Scheffer versus wetenschappers

Het schrijfstramien van het ‘land van aankomst’ kan een beetje karikaturaal als volgt getypeerd worden: eerst slaat Scheffer wél iemand met het boek op het hoofd om dan meteen daarna precies het tegenovergestelde te doen en een advocaat van de duivel voor de geviseerde te laten opdraven. Meermaals laat Scheffer daarbij in het midden wat hij nu eigenlijk zelf denkt of aanbeveelt. Vaak hinkt hij van het ene been op het andere. Zo trekt hij bijvoorbeeld eerst hard van leer tegen etnische en sociale segregatie om dan wat

D i r k J a c o b s

later Jan Willem Duyvendak instemmend aan te halen met de stelling dat we het risico lopen ‘door het geloof in menging meer sociale netwerken te verstoren dan op te bou- wen’. Als hij niet schippert maar een rechtlijnig standpunt inneemt, zet hij zich dan weer af tegen stromannen. Zijn schets van het cultuurrelativisme en het multicultura- lisme zijn bijzonder karikaturaal en je zal in Nederland en Vlaanderen nauwelijks men- sen vinden die zich daarmee zouden kunnen identificeren.

Paul Scheffer kan een verhaal vertellen en kan schrijven, zoveel is duidelijk. Het boek ademt ook academische deskundigheid uit, door de veelvuldige verwijzingen naar met name Amerikaanse sociologen die het migratiefenomeen bestudeerden. Daarbij laat hij een brede selectie van bekende en minder bekende auteurs de revue passeren en maakt hij een mooie synthese. Opvallend is dat een hele schare van eigentijdse collega’s dan weer helemaal niet ter sprake komen, terwijl zij – zeker in Nederland – belangrijke spe- lers zijn in het integratie- en immigratiedebat. Toonaangevende onderzoekers zoals Meindert Fennema, Jean Tillie, Rinux Penninx (de inspirator van het minderhedenbe- leid), Ruud Koopmans, Godfried Engbersen, Karen Phalet, Jan Rath en Han Entzin- ger (één van de architecten van het Nederlandse inburgeringsbeleid) worden niet of ter- nauwernood bij naam genoemd. Hun inzichten en onderzoek figureren dan weer wél meermaals in het boek, zonder dat de auteur genoemd wordt. Yves Desmet kan ik aan- raden van elk van hen boeken en artikels te beginnen lezen.

Meer dan eens krijgt de anonieme schare academici een veeg uit de pan. ‘De politie- ke kant, toegang tot besluitvorming, en de economische kant, toegang tot middelen, krijgt altijd alle nadruk’, zo schrijft Scheffer verwijtend naar de vakgenoten. ‘Vergeten wordt dat de culturele kant van integratie, toegang tot gemeenschappelijke verhalen, minstens even wezenlijk is’, zo vervolgt hij. Iemand als de controversiële Britse psy- chiater Theodore Dalrymple, die praat over door migranten zelf opgebouwde culture- le en psychologische getto’s, vermeldt Scheffer daarentegen wel met naam en toenaam. Scheffer vertelt ook graag over de persoonlijke nasleep van zijn essay ‘het multicultu- rele drama’. Hij is echter minder geneigd stil te staan bij wat nog hardere Nederlandse roepers uit het begin van dit decennium in zijn kielzog gezegd en gedaan hebben. Pim Fortuyn, Ayaan Hirsi Ali, Rita Verdonck en Geert Wilders komen zelden in het boek ter sprake.

Ik kan het niet laten te denken dat dit strategische weglatingen zijn. Paul Scheffer wil klaarblijkelijk zijn verhaal doen en heeft daarbij geen nood met eigentijdse Nederland- se – laat staan Vlaamse – collega’s in debat te gaan of al te nadrukkelijk op hun inzich- ten terug te vallen. Zij mogen gerust uit het gezichtsveld verdwijnen. Dat is zijn goed recht en maakt het wellicht ook een beter leesbaar en verteerbaar boek, maar in de aca- demische wereld – Scheffer is bijzonder hoogleraar (zonder proefschrift) aan de Uni- versiteit van Amsterdam – gelden toch andere normen. Een wetenschappelijk essay kan je ‘het land van aankomst’ dus niet noemen. Bronvermelding gebeurt daarvoor te on- doorzichtig, de keuze van aangehaalde auteurs is iets te selectief en bewijsvoering durft al eens mank te lopen. Als Scheffer schrijft dat het interessant is ‘dat het omslagpunt van “wit” naar “zwart” ergens ligt bij een derde migrantenkinderen op school’, dan zijn we toch benieuwd waar hij dat vandaan haalt. Wanneer hij zich erover verbaast dat ‘nie- mand zich heeft afgevraagd hoe in andere landen over migranten en hun kinderen wordt gesproken’, dan zag hij klaarblijkelijk toch een pak literatuur over het hoofd.

Een Vlaams publiek zal zich misschien storen aan het feit dat Nederland steevast als referentiepunt voor het boek geldt. Als Scheffer stelt dat het principiële debat over con- fessionele scholen nog gevoerd moet worden, denkt een Belg meteen aan de school- strijd die nog in de jaren vijftig fel in ons land gewoed heeft. Een zin als ‘Nederland kent geen cultuur van debat, noch in het parlement, noch in de academie, noch in de lette- ren’ ontlokt een Belg dan weer de vraag in welk land er volgens Scheffer dan wel gede- batteerd wordt als dat in het praatgrage Nederland al niet zou gebeuren. Wanneer het dan toch even over Vlaanderen gaat, wordt Scheffer bovendien onzorgvuldig. Zo heeft hij het over ‘het Vlaams Blok, dat inmiddels na een politiek gemotiveerd verbod van de rechter is omgedoopt tot Vlaams Belang’. Dat is incorrect. De Belgische rechter heeft enkele aan het Vlaams Blok gelieerde verenigingen veroordeeld voor het aanzetten tot rassenhaat, maar heeft het Vlaams Blok helemaal niet verboden. Het was de keuze van de partij zelf om van naam te veranderen en zo te vermijden dat ze voortaan steevast als de ‘voor racisme veroordeelde partij’ gebrandmerkt konden worden. Wie het Vlaams Blok eerder als een racistische partij aanduidde, kreeg immers steevast de repliek dat ze nooit door een rechter voor racisme veroordeeld waren. Dit is daarom meer dan een detail.

Met een aantal opiniërende stellingen in het boek van Scheffer ben ik het volmondig eens. Bijvoorbeeld deze: ‘De grondregel van alle integratie is eenvoudig: de ingezetenen mogen aan nieuwkomers alleen vragen wat ze zelf bereid zijn op te brengen’. Bij de richting die het inburgeringsbeleid en integratietesten in een aantal Europese landen in- geslagen zijn, kan in dat opzicht een groot vraagteken geplaatst worden. Van nieuwko- mers wordt soms kennis over geschiedenis en instellingen verwacht waarvan vast staat dat een groot deel van de autochtone bevolking die helemaal niet beheerst. Dan ben je barrières aan het opwerpen en met twee maten en gewichten aan het meten. Alleen houdt Scheffer zich zelf niet aan dit uitgangspunt wanneer hij later in het boek stelt dat ‘het beroep dat moslims doen op het recht om eigen scholen te stichten omstreden is, omdat zij nooit deel uit hebben gemaakt van de onderwijspacificatie’. Wel, ik was er ook niet bij toen voor het algemeen stemrecht werd gestreden, en toch mag ik stemmen. Met een aantal andere stellingen ben ik het – wat had u gedacht? – compleet oneens. Soms omdat ze ongepast en kwetsend zijn: ‘Wat ooit gangbare Nederlandse achterna- men waren zullen dat niet meer zijn, het beeld van de “gemiddelde” Nederlander zal in een eeuw tijd onherkenbaar zijn veranderd. Dat is een precaire verandering en er is niet veel verbeeldingskracht voor nodig om de risico’s te zien’. Persoonlijk zie ik het pro- bleem niet, zeker als ik bedenk dat Scheffer van oorsprong een Duitse naam is.

Integratie en sociale mobiliteit

Wanneer Scheffer spreekt over een positieve balans van het aantrekken van laagge- schoolde immigranten die na verloop van jaren omslaat in een negatieve balans, is hij – misschien ongewild – bijzonder hard: ‘De eerste generatie van gastarbeiders is aan- vankelijk zeer productief, maar de kinderen, vrouwen en ouderen die een steeds groter deel van de migrantengemeenschappen gaan vormen, brengen natuurlijk vaak maat- schappelijke kosten met zich mee’. Bij menig ‘tweede generatie migrant’ kan zo’n stel- ling de haren ten berge doen rijzen omdat ze suggereert dat men als kind in de eerste plaats een last en kost is geweest in het land van aankomst. Nochtans was ik, als autoch- 170 d i r k j a c o b s stadsgeschiedenis

toon, evenzeer een last en kost voor de samenleving tijdens mijn jeugd, toen ik samen opgroeide met migrantenkinderen. Als ik bejaard zal zijn, zal ik ook verzorging be- hoeven. Maar geen nood, een honderdtal pagina’s later zegt Scheffer dan weer het tegenovergestelde: ‘In zekere zin zijn we allemaal nieuwkomers ten opzichte van het verleden dat we ons moeten zien toe te eigenen’.

Scheffer lijkt verder niet te geloven in de mogelijkheid van sociale stijging van kin- deren van laaggeschoolden: ‘Gegeven de problemen rond de integratie waar de grote steden mee worstelen is het geen goed idee om opnieuw te kiezen voor omvangrijke immigratie van laaggeschoolden’. Voor iemand die zich als Scheffer bekent tot de soci- aal-democratie is dat toch een wat vreemde opstelling. De mogelijkheid van emancipa- tie van laaggeschoolden en sociale stijging van hun kinderen wordt bij voorbaat uitge- sloten. Scheffer roept daarom op geen laaggeschoolde migranten toe te laten en een ver- plichtende verzorgingsstaat te hanteren in plaats van ‘mee te wiegen met de stroom van de globalisering’. Dat we in het westen in principe een meritocratische samenleving hebben en de sociaal-democratie daarbij inzet op gelijke kansen, lijkt Scheffer te ont- gaan. Volksverheffing, emancipatie en sociale stijging zijn concepten die in de denk- wereld van Scheffer blijkbaar niet van toepassing kunnen zijn op migranten.

Het is waar, de lagere sociale klasse krijgt in onze contreien steeds meer een kleurtje. Sociale ongelijkheid en etnische diversiteit raken met elkaar verweven en het zijn al- lochtonen van de tweede en derde generatie die buitenproportioneel uit de boot vallen. Er zijn forse inspanningen nodig om dat proces te keren en ook allochtonen in het emancipatieproces te betrekken. Wie ervan uitgaat dat het onmogelijk is om resultaten te boeken, stelt eigenlijk niet te geloven in de mogelijkheid van een systeem van gelijke kansen en het kunnen slagen van de idee van de meritocratie. Over kinderen die nog niet geboren zijn, van migranten die nog niet naar onze contreien afgezakt zijn, stelt Scheffer niet minder dan dat ze onze landen van aankomst vooral ten last zullen zijn. Als kind uit de arbeidersklasse die veel te danken heeft aan de democratisering van het onderwijs, vind ik dat een onkies standpunt.

Scheffer pikt ook het rechten-en-plichten discours op: ‘Wie zoekt naar verklaringen voor de toenemende agressie in de openbare ruimte, moet kijken naar de eenzijdige na- druk op rechten in de achter ons liggende decennia. De ruimte die elke individu opeist is enorm gegroeid en elke inbreuk daarop wordt ervaren als een persoonlijke beledi- ging. De grote nadruk op individuele vrijheden heeft een schaduwzijde, dat is wel ge- bleken’. Over materialisme praat Scheffer in deze context niet. Hij pleit onomwonden voor meer disciplinering. Zo verwijst hij instemmend naar voorstellen om scholieren, als een soort alternatieve legerdienst, verplicht stage te laten lopen in publieke instel- lingen als ziekenhuizen of verzorgingshuizen. Kinderloze volwassenen moeten zwaarder belast worden en Scheffer stemt ook in met een streng activeringsbeleid en een beperking van sociale zekerheidsrechten. Allemaal stellingen die je eerder van een rechtse denker zou verwachten dan van een zelfverklaarde linkse intellectueel.

Scheffer houdt er ook een beperkte procedurele visie op democratie op na: ‘de meeste rechten van migranten zijn niet in de open arena van de democratie tot stand gekomen, maar achter de gesloten deuren van een ministeriële bureaucratie, of afgedwongen door de rechter. Dat democratische tekort roept weerstanden op.’ Democratie is echter meer dan zomaar de publieke opinie volgen. Het gaat ook om het respecteren van mensen-

rechten, het garanderen van basisrechten in een rechtsstaat en, in het verlengde daarvan, het beschermen van minderheden tegen de grillen van meerderheden. Het gelijkheids- beginsel en non-discriminatiebeginsel staan niet voor de lol in de grondwet. Elders schrijft Scheffer: ‘Deze zelfgewilde beperking van de soevereiniteit als uitkomst van de scheiding der machten – dat wil zeggen van een onafhankelijke rechtspraak – is heel wat anders dan het idee dat regeringen door de globalisering geen mogelijkheden meer heb- ben om hun grenzen te controleren’. Wordt hier het principe van de scheiding der machten in vraag gesteld? En wat is de reikwijdte van de stelling dat ‘de omgang met de immigratie de toetssteen voor de weerbaarheid van de democratie is in een tijd van glo- balisering’?

Aan boude stellingen en ‘food for thought’ is er dus nog steeds geen gebrek bij Schef- fer. En ook al is veel kritiek mogelijk op het boek, Het land van aankomst is een veel constructievere bijdrage aan het maatschappelijke debat dan het essay ‘het multicultu- rele drama’. Dank je, Paul. Tot hier en nu verder.

172 d i r k j a c o b s stadsgeschiedenis

Als het land van aankomst niet het beloofde land

In document 2008-SG2 (pagina 66-71)