je daarvoor hier gekomen Puck?’
‘Waarvoor?’
‘Nu, om een huishoudelijke revolutie teweeg te brengen.’
‘Natuurlijk niet, Oom Frits. Ik kom voor mezelf.’
‘En, wat is er dan kind? Waarmee kan ik je van dienst zijn?’
‘Ik moet aan het werk.’ Ze zweeg. Ze keek in het vuur.
‘Ja?’
‘De vraag is alleen, wat moet ik doen. Ik zou wel bij kinderen kunnen gaan, want
ik ben dol op die kleine peuters. Ik was gewoon onwijs verknocht aan Millicent.
En dat was heus geen makkelijk kindje. Maar dan moet ik weer van huis. En dat kan
ik Vader en Moeder niet direct weer aandoen.’
Oom Frits rookte bedachtzaam. Bedachtzaam tipte hij de as in de asbak, die Puck
hem nog eens, jaren geleden, op zijn verjaardag gegeven had. Dan zei hij: ‘Je Vader
en ik hebben dit probleem - zwaar woord nietwaar? - wel onder de ogen gezien.’
Nu veerde Puck op. ‘Meent U dat Oom Frits?’
‘Ja. Ja zeker. Weet jij, waarmee jij je Vader een heel groot genoegen zou doen?’
‘Ja?’ Ogen, die vroegen in spanning.
‘Met te gaan studeren voor middelbaar Engels.’
Puck zakte terug in haar stoel. ‘Oom Frits, wat griezelig.’
Hij lachte om de tragiek van haar gebaar.
‘Dwaas kind. Helemaal niet griezelig. Het moet voor jou wel een heel klein kunstje
zijn om die acte te halen.’
‘O, asjeblieft. En direct maar middelbaar! Welja. Hoe hebt U dat uitgeknobeld
met U tweeën?’
‘Kijk, je zou een of twee keer in de week naar Leeuwarden kunnen gaan om les.
En, dan thuis studeren. Dan zijn je dagen, volgens mij, op een niet alleen prettige,
maar ook leerzame manier gevuld.’
‘Ik zie me al,’ zei Puck somber. ‘Ik heb toch nooit van studeren gehouden. Met
kunst en vliegwerk heb ik eindexamen gedaan. 't Is gewoon een lichtzinnig voorstel.’
‘Ja, als jij niet wilt... Maar je zou er je Vader een groot plezier mee doen.’
‘Ik zal er nog eens over moeten denken. Zullen wij een bridge-à-deux'tje spelen
Oom Frits?’
‘Ja, goed kind.’ Hij stond op om de kaarten te krijgen. ‘Wat worden de dagen al
weer langer. Een prachtige Februarimaand hebben wij. Ik heb vandaag al wilgenkatjes
gezien.’
En Puck dacht, terwijl ze de kaarten schudde: ‘Kon ik ook maar gelukkig zijn met
lengende dagen en wilgenkatjes.’ Ze zei: ‘Oom Frits, was ik maar geen enig kind.
Was ik maar de oudste van tien. Dan zou het gemakkelijker zijn, denkt U niet?’
‘Och, dan zou er misschien wel weer wat anders zijn, Puck.’
Puck zuchtte. ‘Ja, misschien ook wel.’
Met een tas met boeken onder haar arm liep Puck naar de trein. Het was eind April,
en op de hoeken van de straten stonden de karren met voorjaarsbloemen. Leeuwarden
leek feestelijk. Ze dacht: ‘Waarom ben ik toch zo dol op een stad. Vader heeft gister
in verrukking gestaan voor het bosje bij het huis van Baanders. Alles is zo ‘voorlijk’,
zegt Vrouw Baanders. De seringenboom naast ons huis loopt al uit. Het laat mij vrij
onverschillig.’ Ze duwde haar tas beter onder haar arm. Haar blauwe
telpakje stond haar fleurig, heur haar sprong coquet onder een klein, blauw hoedje
uit. Een jonge man, die haar passeerde, keek om.
In de trein naar huis - ze had een coupé alleen - zakte Puck's stemming. Ze greep
verveeld een Engels Grammaticaboek uit haar tas. Taai was het, o afschuwelijk. En
Mevrouw Stienstra, de lerares, was streng en leek niet veel met haar op te hebben.
Het ellendigste van alles was, dat je àlles moest leren, dat je niet zoals op school op
je goed gesternte kon vertrouwen bij een nietgeleerde les. Wanneer ze iets maar half
wist, zei Mevrouw Stienstra: ‘Half leren is nièt leren. Ik dacht, dat U wel oud genoeg
was, om dat te weten Juffrouw van Holten.’
Vandaag had ze een pluim gehad. ‘Uw uitspraak is goed. En over Uw vertalingen
ben ik tevreden. Maar er komt meer kijken...’
Ja, en juist wat er meer kwam kijken, interesseerde haar helemaal niet. Ze voelde
aan alles, dat Mevrouw Stienstra absoluut niet kon begrijpen van Juffrouw van Holten.
die toch bijna twintig was - want negentien jaar was bij Mevrouw Stienstra bijna
twintig - dat zij niet meer studie-ernst en degelijkheid bezat.
Vader kon zo tevreden zeggen: ‘Je weet niet, wat het mij een rust geeft dat je nu
werkt voor een acte. Als wij er later niet meer zijn...’ En zij had driftig in de rede
gevallen: ‘Als ik ooit die lamme acte haal, dan zal ik
schien geen betrekking kunnen krijgen. Hebt U daar wel aan gedacht?’
‘'t Is weer mooi,’ had Moeder gezegd.
Vader had gekeken, ja teleurgesteld was het woord niet, hopeloos meer. Hij had
niets geantwoord. Die avond had ze gewerkt met de tanden op elkaar. Maar ze had
de boeken wel in een hoek willen gooien. Ja, ze moest vooral van Sjoukje zeggen,
dat zij een giftige tong had. Zij - Puck - leek net een stekelvarken tegenwoordig. Ze
prikte aan alle kanten.
Het boek gleed op de grond. Ze merkte het ternauwernood. Op het station
Idaard-Roordahuizum stond een jonge Moeder met een dochtertje aan de hand. Een
meiske van een jaar of vier, met een donkerrood manteltje aan en een donkerrood
hoedje op met een schotse strik. Puck boog zich ver naar voren om het kindje nog
eens te zien. Ze was zo groot als Millicent, en ze had een lief, mollig gezichtje. Om
te knuffelen. Puck dacht: ‘Als dat mijn dochtertje zou zijn, dan trok ik haar een
lichtblauw manteltje aan. En een lichtblauw mutsje. Of misschien een wit vilten
hoedje.’
Zo'n wonderlijk teder gevoel kreeg ze in haar hart. En opeens wist ze, dat alle
onrust in rust zou verkeren, wanneer zij ook later met een kinderhandje, zo
vertrouwend in de hare, naar Vader en Moeder zou gaan. Maar had ze nog niet lang
geleden tegen Anneke gezegd, dat nog nooit iemand haar had liefgehad? Puck
glimlachte om
deze gezwollen woorden. Waar was dit wel niet helemaal. Daar was op de lagere
school Roelof van Laar geweest. Met hem had ze geknikkerd en gevoetbald en
gevochten. En later, toen ze naar Vader's oude dorp waren verhuisd, was Hendrik
Brandsma, de zoon van rijke Brandsma van Heroma-hoeve, niet elke avond voorbij
haar huis gegaan, en had naar binnen gekeken, en gewacht op de hoek van de laan?
Puck's glimlach werd dieper. Hendrik, die bij de uitvoering van ‘Erica’ met haar
gedanst had, de hele avond. Zijn sigaar had hij in zijn mond gehouden, en een gaatje
gebrand in de tulle van haar jurk. Vader had haar later heus niet onder handen
behoeven te nemen, dat iedereen er - natuurlijk - wat van denken zou, dat zij zich zo
volslagen met Hendrik had geoccupeerd. Stel je voor! Ze had maar niet verteld, dat
Hendrik door de sigaar heen haar had bekend, dat zijn ouders zouden gaan rentenieren,
wanneer hij aan trouwen denken zou. Dan was Heroma-hoeve voor hem. Zo lachend
weg had ze hem trachten bij te brengen, dat Heroma-hoeve nooit voor haar zou zijn.
Nu was hij getrouwd met Geeske Reindersma. En het dorp vond het een ‘knap paar’.
En geld bij geld. Zo hoorde het!
De trein daverde door de lange landen. Stopte. Daverde verder. Stopte weer. Puck
greep, wat verdwaasd, haar boek van de grond. Ze was er al bijna warempel. Wat
konden toch dagdromen goed zijn...
Toen ze van de trein op de fiets naar haar dorp reed, kwam Jan Baanders haar achterop
In document
Cissy van Marxveldt, De enige weg · dbnl
(pagina 42-48)