• No results found

HET SCHOONE AVONTUUR AAN HET MEER

In document MIe ATUUR OVORM: SIG (pagina 123-139)

Tusschen het verre hooge wit van de eeuwig bevroren toppen in wijden halfkring blinkend tegen den hemel, en het groen vlak-bij van de weiden, waar de in al zachter hellingen verglijdende boog van bergen opengaat naar het heuvelland en de gtoote v lak-te, zoom van de zee. ligt zoo blauw als de hemel het doorschij-nend klare Meer.

Als uit de kille luchten boven het hooggebergte. boven de sneeuw en het gletscherijs. de Oostewind afstort naar de warmte van het dal. rennen voor den storm uit hoog met schuddende schuimkop-pen de zware barenrijen, waarvoor schippers en visschers vlu ch-ten, bukkend met gereefd zeil. Maar het dagelijksche aanzien van het Meer is rustig, en effen zijn gang. Tot aan den oever toe, rand eenmaal van steile gletscherspleet, zijn de blauwe wateren zoo klaar als de lucht zelve. Tot in de diepten toe zijn de scholen blinkende vischjes te zien.

De woeste waterval die met een geweld als het donderende noodweer in barstende brekende slagen, van wolken schuim om-vlogen, afstort van de laatste steilten, werpt het afbreeksel van de bergen in het Meer, gletscher-moraine. steen op steen verma-len, puin, grui:;, rotsblokken, verweersel. slib. De fabriekstad aan den raderendrijvenden stroom loost haar afval in het Meer. afval van menschen, afval van machines, stank, vuilnis, zwart van steenkoolstof. de gore bontheid die uit de ververijen komt ge-spoeld, de rimpelig rekkende en krimpende vliezen van besmeur-de kleur die op het zog van de zwoegende sleepers schommelen.

Maar alle geweld. a1le ondragelijke zwaarte, en alle afzichtelijk-heid verzinkt en is verdwenen in de onpeilbare diepten van het Meer. Onbesmettelijk is die zuiverheid. Zoo klaar als het midden van het Meer zelf, zoo effen, vloeit voorbij de landspits van den zuidelijken oever de breede rivier uit, die door heuvelland en vlakte heen stuwt naar de zee, die, wijnbergen, akkers, boom-gaarden, weiden vol grazend vee bevrucht, die dorpen en steden

drenkt, die de schepen draagt kostelijk bevracht, en op de sche-pen menschen en hun gedachten, die aan zijn uitmonding in zee van meegedragen gletschergruis nieuw land bouwt voor een toe-komst te ver van dezen dag nog voor menschengedachte, voor menschengeslachten van wie geen levende gissen kan hoe zij zuI-len zijn: toekomstland. De kracht en de vruchtbaarheid van de voedende, dragende, bouwende rivier zijn vormsel van het Meer.

Boven het hooggebergte zijn de onweders geweldig. Tegen luchten zwart als de middernacht schokken vuurblauw van blik-sems om sidderde toppen, de hellingen dreunen, honderdvoudig na daverend, van den losgebarsten donder, onder rivieren van re-gen staan de bosschen gebukt. Maar langs de oevers van het meer zien de boeren onbekommerd naar hun korenveld; zij weten; voor het water blijft het noodweer staan. Zoo hoog tot in de hooge luchten toe staat ongerept de verrustigende macht van het Meer.

Niet roerloosheid is die rust. Hoewel met oogen niet te zien, onderzoek heeft het duidelijk gemaakt voor de gedachte: het Meer beweegt in ebbe en vloed. Van de wereldwijde golf, uit de twee golven te saamgevloeid die. den wentelenden aardbol om, de zon nastreven en de maan, van de golf die op zich heft naar het li hte, en nederzijgt weer tot het donkere, is het Meer een deel. Met de rijzende en zijgende zeeën mede rijst en zijgt het Meer, op het lichte toe, naar het donkere terug.

De rust van het Meer IS in zichzelf teruggekeerde beweging, die straks overnieuw uitvloeien zal. bezonken drift, verinnigde kracht, het diepste wezen van de rust.

De oeverbewoners ontwaren die rust, de boeren en het am-bachtsvolk in de dorpen, de visschers, de schippers op het Meer.

Zelfs de fabriekarbeiders die eIken vroegen morgen naar de drui-schende haastende stad gaan, hun dag doorjakkeren tusschen machines hijgend onder den slag van den rader n-drijvenden stroom, en in den avond pas terugkeeren in hun dorp aan het Meer, gevoelen haar. Zij hebben andere gezi hten dan dt! arb i-ders in de stegen en sloppen der stad. En de rijken van de stad bouwen aan het Meer een huis. of zij daar de rust mochten vin-den die nergens voor hen is.

In de rust en de klaarte aan het Meer zat Allard aan zijn muziek.

Lucie was het die hem de stilte aan het Meer had in gelokt.

Alleen. ware hij in het gewoel van de stad blijven vechten; nu hij het voor zich zelven verloren had. vocht hij voor de muziek. hij gaf den kamp niet op.

210

Hij had moeten leenen - de som van den Midzomernachts-droom bleek niet genoeg - voor de buitensporige boete aan het Odeon; hij leende nogmaals om Hofnar Parodie te laten drukken en den Open Brief aan Victor Kempfen. In de Voorhoede, het nieuwe tijdschrift der jongsten in de muziek en de litteratuur, tot de oprichting waarvan hij den stoot had gegeven, viel hij met niets ontziende heftigheid Maria van Magdala en het mystieke erotisme in de muziek aan, stelde de kerkelijke autoriteiten op de kaak, die de Kathedraal en St. Cunera ontwijdden. reikte kran-sen van stroo distels en brandnetels uit aan dirigenten van het slag van den "Pantomime-dirigent", viel het Conservatorium aan om zijn houding tegenover de muziek van Gagliano. De St. Cu-nera-Schoolleende hem haar groote zaal; hij hield er voordrach-ten, met muziek verduidelijkt, over de geschiedenis der muziek en haar beteekenis als zedenvormende kracht in de maatschappij. Hij leidde een koor. Om te bestaan was hij weder wiskunde-les-sen gdan geven; meer leerlingen kwamen dan hij kon aannemen.

Drie dagen in de week echter hield hij vrij voor Christophorus Columbus. En vele avonden was hij samen met Lucie. Als op een dag van lesgeven de laatste leerling wegging terwijl nog de sirene van het arbeidersbootje riep, rende hij in sprongen zijn steile trap-pen af naar de haven en was aan boord op het oogenblik dat de loopplank werd ingehaald.

In het voorbijvaren langs de school van de Leonards zwaaide hij met zijn hoed. Lucie kwam hem van den steiger halen. Hij speelde haar voor wat hij sedert het laatste samenzijn had ge-schreven.

Eens, terwijl zij arm in arm aan het Meer wandelden wees Lucie de oevers langs naar den krans van weerspiegelende dorp-jes te midden van bloeiende boomgaarden waaruit, dun-blauw te-gen al rooden hemel. de rook opsteeg van den avondmaaltijd.

"Hier ergens zal het goed wonen. goed muziek en zijn!"

Hij begreep niet. Hoe ver, hoe ver, was die al vlakbij gewaande bruiloftsdag weggeweken in de nieuwe verschieten!

"Zal"? Zou. Als dat aardige huisje op de landspits tusschen Meer en rivier bij voorbeeld, een operagebouw was met een goed orkest dat op mij als dirigent wachtte."

Lucie wist dat hij twee, driemaal al. te vergeefs getracht had naar een dirigentsplaats.

Zij vroeg:

"Zou je als niet-dirigent niet veel beter kunnen muzieken?"

Eer hij het wist had hij geantwoord.

"Stellig. Natuurlijk."

241

Hij dacht, en wist, ook Lucie dacht, aan Helmesdorfer. Zijn laatste werk had veel verloren aan schoonheid. Hij was zeer rijk;

en ziek.

Hij begon een zin maar Lleef er in steken. Lucie zweeg.

In het naar huis gaan dien nacht door fel-lichte, rumoerige stra-ten overdacht hij lang dat "hier zal het goed wonen, goed mu-zieken zijn."

Wilde Lucie hem doen begrijpen dat zij tevreden was met een bestaan als hij met zijn wiskundelessen, en zij met haar werk aan de school der Leonards te samen konden verdienen, tevreden om~

dat hij zoó in vrijheid kon leven voor zijn muziek?

Zijn trots kwam in opstand. De vrouw die zich aan hem toe-vertrouwde, zou uit zijn hand den overvloed des levens ontvangen.

Hij solliciteerde naar een dirigentsplaats, berucht wel is waar om de toestanden en de verhoudingen aan de opera, maar hoog gesalarieerd. Nog nooit had hij in zoo pijnlijke spanning uitge-zien naar een antwoord.

En wéer was het te vergeefs.

Daar kwamen, uit Buenos Ayres, waar Tryggvason zijn Elfen-dansen en Titania's Klacht had gespeeld, twee brieven.

De eene was van Tryggvason.

"De kans waarop ik niet eens durfde hopen! Deze koopman-in-de-muziek is het in den Amerikaansehen stijl - als milliardair.

Gelukgewenscht!"

De milliardair~muziekondernemer schreef:

"Op het oogenblik is New York de grootste muziekmarkt der wereld. Maar binnen vijf jaar zal Buenos Ayres het zijn. En in Buenos Ayres mijn opera de grootste; grootste in Buenos Ayres grootste op het Amerikaansche vasteland, grootste op de wereld.

Ik heb de eer U de leiding aan te bieden."

Allard las cijfers. den naam van een wereld-geldinstituut als waarborg.

"Het is zeker "het grootste salaris ter 'wereld" dat hij den schreeuwer voor zijn markttent aanbiedt."

Hij bracht den brief aan Lucie. Hij sloeg geen oog af van dat gelaat dat in effen rust bleef.

Nu had zij ten einde gelezen. Zij zeide niets.

Hij dwong zich tot een zakelijken toon om te zeggen:

"Wij zouden dadelijk kunnen gaan _ "

Zij glimlachte.

"Maar waarom?"

O! dat hemelsche "Maar waarom?"

Zij was in zijn armen.

242

"Luciel dat neem ik niet aan. Al wat haar hart begeert wil ik mijn lieve vrouw kunnen geven."

"Dat is geen geld of glans. Je weet het wel! Allard! dat heb je toch ook zelf niet gekozenl"

"Ik ben een man. - Mijn liefste weet niet, wat het beteekent.

te leven van de hand in den tand."

"Ik weet dat bijna alle menschen zoo leven; op tienduizenden maar enkele anders; zij zijn er niet gelukkiger om. Waarom kun-nen ook wij niet leven van onzen arbeid? Ieder zijn eigen werk doen, en te samen gelukkig zijn?"

Maar hij hield vol.

.,} e weet niet wat je weigert; een prinselijk leven!"

"Een leven op "de grootste muziekmarkt ter wereld." Allardl is muziek marktwaar? Hoort een muzikant op de markt?"

Zij had zich een weinig losgemaakt uit zijn omhelzing. zij zag hem in de oogen om het te vragen. Daar zag zij zijn ware ge-dachte en zijn waar verlangen. dezelfden als de hare; weltevre-den legde zij haar hoofd op zijn schouder.

"Lieve man! wij zullen zoo gelukkig zijn. Je zult zulke mooie muziek maken hier in de stilte aan het Meer."

In zijn gelukwensch met de voltooiing van Christophorus Co~

lumbus had Compenius geschreven:

"Den strijd dien ge verloren hebt in de kortstondige werkelijk~

heid der stad. hebt ge gewonnen in de blijvende werkelijkheid der muziek."

Sedert had Allard die Noordzee geschreven waarvan hij het concept terug had gebracht van de reis naar de zeehaven aan de monding der rivier ter verwelkoming van zijn ouders in het land teruggekomen voor goed. Den Alpenstroom. De Stadsgezichten. En Compenius dacht bekommerd: vanwaar toch die toenemende somberheid in zijn muziek?

Hij wist Allard gelukkig. Christophorus Columbus. ten eersten male door een studentenvereeniging opgevoerd. klonk nu in de groote steden aan deze en aan gene zijde van de wereldzee. Het werk om den broode waarmede hij zijn muziek ongerept hield.

voldeed hem. Hij sprak van de wiskunde als van de tweelingzus~

ter der muziek; even schoon in verschillende schoonheid die zwij~

gende met de sterrenschouwende oogen. als de zingende die den blik naar binnen wendt; en hij had leerlingen gevormd die hem verstonden als hij zoo sprak. Van Lucie. die telkens met vroolijke verhalen uit haar school kwam. zeide hij. zoo hij het dagelijksche brood op hun disch zette. zij schonk den wijn er bij. Hun kind.

naar de beide grootvaders Gijsbert Jan vernoemd. had hereenigd wie. gescheiden. leden. En hij was niet een van hen wier muziek komt uit ontroeringen van vroeger. zoo dat zij in dagen van druk en droefenis blijde muziek maken uit herinnerd vrpugde. maar in blijde dagen treurige uit herinnerde droefenis.

Als de leermeester verontrustte zich de liefste.

Welke donkerte was in zijn hart dat zulke donkerte was in zijn muziek?

Lucie meende eindelijk Delpont in het vertrouwen te nemen.

Maar daar kwam die met alweder een nieuw plan. een zoo groot dat hij voor niets anders meer oog of oor. tijd of kracht kon hou~

den. Hij wilde een rusthuis voor muzikanten bouwen aan het Meer.

Het denkbeeld was bij hem ont taan op een stillen dag. terwijl hij van een concertreis met zijn Zangers uitrustte bij Allard en 244

Lucie. in dat lage huisje op de landspits tusschen Meer en rivier.

Zij zaten in het gras aan den oever waar wit en paars de cro-cus bloeide. gele tijdeloos. de hemelsblauwe gentiaan der weiden.

De sneeuwtoppen der Oostelijke verte gloorden doorschijnend.

Schepen voeren voorbij. zoo dicht langs den kant dat groet en tijding heen en weer gingen tusschen schepelingen en landvolk.

Van de Pieternella Klaziena stroomopwaarts uit de rivier op weg naar den Oostelijken oever en de fabriekstad. riep Schipper Be-rends Allard toe. wat schoone nieuwe wijs er weder van den bei -aard had geklonken. laatstleden marktdag toen hij het anker lichtte.

De nagolving van het zeilende schip liep met een licht geluid langs den oever.

Delpont voeldl' de kleine kabbelgolfjes tegen zijn hart in een mnigste gewaarwording van tot rust komen.

En hij. die bij alles wat hem weervoer. aan muziek dacht en aan muzikanten. dacht:

.. Hier vonden muzikanten rust."

En dadelijk begon in zijn hoofd en in zijn hart de gedachte te werken die hem niet zou loslaten voor zij werkelijkheid was ge-worden.

Hij kende er maar al te vele in al de steden langs de rivier.

moede zangers. moede spelers. moede makers van muziek. moede niet van het muzieken. maar van de haast. den haat. het harde.

dat in warrelend wangerucht langs hen henen. op hen toe wervel~

de. zoo luid dat zij hun eigen muziek niet meer konden hooren.

Nieuwe muziek zou in hen opgeweld komen wanneer hun als de bergstroom onstuimig leven in deze stilte bezinken kon. allen vreemden last. als de bergstroom het gruis en rotsafslijpsel. van zich kon laten vallen. verstillen. louter worden. En als de muzi-kanten genazen. dan door hen hoevelen! Muziek. opperste medi-cijn der moeden. mildste heuldronk voor het krankgeworden hart.

aan ontelbaren reikten zij haar dan weder. de muzikanten die in deze levenlouterende. levenvermeerderende stilte zich zelven had-den hervonhad-den. Om den wille van de duizenden tegelijk en om den wille van de enkelen bedacht Delpont de onvermoeibare een rusthuis voor muzikanten.

Maar toen hij. als bij alles wat hij deed. naar zijn makkers van St. Cunera ging om hulp. toen spraken zij. die niet muzikanten alleen waren maar werkers in velerlei beroep. ook voor hen die in dat beroep hun makkers waren. en die zij moede zagen worden bij het dagelijksche werk; moede van het werk niet. maar van de

haast, den haat, het harde dat langs hen heen en t'~gen hen in gestort kwam bij het werk.

De voormalige smid met zijn klaroen van een tenor sprak voor ambachtsvolk en fabrieksarbeiders. de werkers met het lichaam.

die arbeiden in het geweld van den raderendrijvenden stroom. die uit de zwarte stegen en sloppen der oude stad. uit de huurkazer-nes der voorsteden. uit de dorpen langs het Meer waar in de vroegte het stoomboot je waarschuwend schreeuwt. er aan komen in donkere drommen. dringend en gedrongen. en den zwart-open muil der fabrieken instorten, waar de machines hun krachten en gedachten malen op de maat van den raderendrijvenden stroom.

in geraas. gehijg. gestamp. gepletter, in een wervelpoel van war-relenden wanklank.

De jonge kinderarts met haar spel van bronzen en van zilveren klokkeklanken in de keel. sprak van de moeden binnen in de hui-zen die zoo veilig lijken. zoo zacht en stil. aan wie verlangend er naar opziet uit het ruwe gedrang van de straat. Daar werkten huisvrouwen die nooit gedaan hadden met altijd weer terugko-menden arbeid in het kleine. onontbeerlijk voor dagelijksch be-staan; daar leden moeders, uitgeput van baren en zoogen; daar bewaakte, verzorgde, verpleegde een krank kind wie zelve slaap en zorg behoefde.

Een kantoorklerk sprak voor hen die op kantoren schrijven en rekenen, hen voor wie het leven tot cijfers verwordt.

Een schoolmeester sprak voor leeraars en leerlingen. sprak van het leeren dat dof maakt, een leeren dat niet wordt gegeven en ontvangen als voedsel waarvan de wil. het gevoel, het inzicht. het zedelijke wezen zal groeien en gedijen, maar dat wordt verkocht en gekocht als marktwaar, om er ruil mee te drijven later. zoo voordeelig mogelijk, tegen het bare lichaamsbestaan als het moet. tegen aanzien en genot als het kan. Moede maakt zulk verkoopen en zulk koopen van kennis, waarbij geen blijheid is.

Zoo hoorde Delpont van moeden velerlei, en dacht; voor die allen moest zijn rusthuis openstaan, allen die moede waren ge-worden in hart of hoofd of handen en rust zoo noodig hadden als brood. maar geen keus dan tusschen brood en rust, die bittere keuze die geen keuze is.

En toen die klare stem weerklonk die sprak van rust, toen pas zag een ieder, toen pas wisten allen het van elkander, met hun hoevelen zij waren, hoevele moeden in de rijke machtige fabriek-stad.

Toen ook wilden alle rustbehoevenden helpen om voor de rust een veilig huis te bouwen.

246

Delpont. die. toen hij de St. Cunera school oprichtte niet meer zilverstukken in den buidel had gehad dan te tellen waren aan de vingers van twee handen tweemaal opgehouden, had nu evenmin geld. Dat wist een ieder.

Zij gaven het hem; roode duiten, blanke zilverstukken, klink-klaar goud. Onbekenden kwamen des avonds aan de deur van de St. Cunera school met giften en waren weggehaast in het donker van de nauwe straat, voor de scholier die opende hun naam had gevraagd. Zoo overrijk was dikwijls het geschenk. het was goed te zien dat rijken en machtigen in de stad zelven dien hon-ger en dorst naar rust leden, dat zij broeders in ontbering waren van hen wien zij nu als de eene broeder den andere hielpen.

Maar de groote nood was de grond; de geheele oever van het Meer immers was lang al bezit.

Delpont zat in zorgelijke gedachte voor een kaart van de om-mestreek, toen een scholier, links bij de ongewone plichtpleging.

den Heer Povell Godijn aandiende. Om den wille van het orkest

den Heer Povell Godijn aandiende. Om den wille van het orkest

In document MIe ATUUR OVORM: SIG (pagina 123-139)