• No results found

4.2 Welke factoren maken dat academisch opgeleide leerkrachten een bijdrage kunnen leveren aan de onderzoekscultuur binnen de school?

4.2.1 De positie van de academisch opgeleide leerkracht in de school

4.2.2.2 De schoolcultuur als stimulerende factor

In de school die onderdeel is van case 4 (Mark) lijkt de onderzoekscultuur het sterkst aanwezig. Deze is ingeschaald in fase 3 tot 4. Gezamenlijk onderzoeksmatig werken – een onderzoekscultuur – lijkt hier bijna volledig geïntegreerd te zijn in de schoolcultuur. Een heldere gezamenlijke visie op onderzoeksmatig werken, is volgens de leerkracht en de schoolleider nog niet vastgelegd. Uit informatie in het document, de interviews en de observatie blijkt echter wel dat onderzoeksmatig werken relevant bevonden wordt, de schoolleider dit uitdraagt en het de gewone gang van zaken binnen de school lijkt te zijn om gezamenlijk onderzoeksmatig te werken. Het onderstaande fragment komt uit het schoolplan en is onderdeel van de schoolvisie op het leren van leerlingen en leerkrachten.

“…Een onderzoekende houding van de leerling, maar ook van de leerkracht hoort bij bovengenoemde. In de school wordt sinds een aantal jaar gewerkt met

BIJDRAGE AAN EEN ONDERZOEKSCULTUUR IN SCHOLEN 41

onderzoeksgroepen van leerkrachten, studenten, externen en andere geïnteresseerden. Deze onderzoekende houding willen we uitbreiden en borgen en overdragen aan de leerlingen. Het inzetten van studenten die intern opgeleid en begeleid worden…is hierin een belangrijke speler.” (schoolplan casus 4)

De schoolleider noemt tijdens het interview het volgende over relevantie van een onderzoekscultuur in de school voor de ontwikkeling van leerkrachten en leerlingen:

“Dat vind ik belangrijk, ten eerste, omdat je met een onderzoekscultuur kennis van buitenaf naar binnen haalt. Ten tweede dat het werk daardoor leuker wordt voor mensen. Het welbevinden neemt toe. Professionalisering krijgt een plek. En het heeft natuurlijk een positief effect op de kinderen.” (schoolleider casus 4)

De schoolleider draagt niet alleen het belang van onderzoek en een onderzoekscultuur in de school uit, maar neemt ook een voorbeeldhouding aan door zelf deel te nemen aan een leerteam in de school en uitkomsten van onderzoek te gebruiken als input voor de

ontwikkeling van schoolbeleid. Dit is allemaal volgens een herkenbare cyclus voor het team georganiseerd. Er wordt bewust aandacht besteedt aan het creëren van betrokkenheid van het team, door bijvoorbeeld structureel tijd vrij te maken voor samenwerking en communicatie met het hele team over onderzoek in de school. De schoolleider en Mark hebben beiden een belangrijke rol in het organiseren en faciliteren hiervan. Het onderstaande fragment geeft een beeld van deze manier van werken.

“Het onderzoek in de school is cyclisch georganiseerd. Straks in mei in het voorjaar, dan zullen de leerteams een presentatie verzorgen. Die komen dan zeer waarschijnlijk met tips en aanbevelingen. Deze tips en aanbevelingen verzamelt Mark, de

onderzoekscoördinator. Die bespreken wij dan vervolgens samen. Van daaruit

ontstaan nieuwe speerpunten, nieuwe leervragen en nieuwe leerteams, die het volgend jaar weer starten. De cyclus van een leerteam is dat ze eigenlijk werken met een plannetje van aanpak en dat de onderzoekscyclus daar in verwerkt is.” (schoolleider

casus 4)

De onderzoekscultuur die al aanwezig is in de school heeft een positief effect op de bijdrage die de leerkracht daaraan kan leveren. Dit is wat Mark zelf zegt over factoren die zijn bijdrage stimuleren:

BIJDRAGE AAN EEN ONDERZOEKSCULTUUR IN SCHOLEN 42

“Wat wel echt werkt is de tijd die ik ervoor heb en krijg. Vertrouwen vanuit de directie, ook wel dat zij zelf ook op die manier werken: onderzoeksmatig. De cultuur was ook al heel goed, dus dat helpt ook. Ik help meer om hem in stand te houden, maar toen ik hier kwam was er al een goeie onderzoekscultuur. Die factoren zorgen wel dat het heel erg lukt.” (leerkracht casus 4)

Niet alleen de rol van de schoolleider lijkt essentieel voor het kunnen bijdragen aan de onderzoekscultuur, maar ook de houding van collega’s ten opzichte van onderzoek (team motivatie) en het vermogen van het teamleden om onderzoeksmatig te werken (team-efficacy) zijn erg belangrijk. De rijke beschrijving hieronder geeft een inkijkje in de gelijkwaardige samenwerking die plaatsvindt op het gebied van gezamenlijk onderzoek doen en wat de rol van Mark daarin is. Het is een situatie waarin hij samenwerkt met twee collega’s (een leerkracht en een academische leerkracht in opleiding, hierna: student) die beiden ook

onderzoekskennis en -ervaring hebben, wat stimulerend lijkt te zijn voor de bijdrage die Mark zelf kan leveren aan het gezamenlijk uitvoeren van onderzoek.

Mark zit met zijn collega’s aan tafel. In het kader van een onderzoek dat de student uitvoert, hebben ze afgesproken om vandaag samen een aantal interviews te coderen. Allereerst vraagt Mark naar de drie concepten (codes) aan de hand waarvan

gecodeerd gaat worden. De student noemt deze concepten vervolgens op: sociale acceptatie, eigen waarde en competentiebeleving rekenen. Alle leerkrachten aan tafel lijken op de hoogte te zijn van de betekenis van deze concepten en bij onduidelijkheid wordt hierover nog even afgestemd wat het precies inhoudt. Mark stelt vervolgens een plan van aanpak voor: “We kunnen er eerst één samen doen en hardop, dan kunnen we daarna zelf verder kijken en achteraf overleggen”. De anderen stemmen in. De student vraagt: “Doen we nummers of kleurtjes?” Mark stelt voor om met kleuren te werken en kiest een kleur uit per code. Vervolgens neemt hij de leiding in het

codeerproces door de relevante fragmenten die hij uit de tekst haalt hardop voor te lezen. De andere leerkracht haakt hier meteen op in en geeft een suggestie voor een fragment dat gecodeerd zou kunnen worden “’Wat vind je daarvan?’ Is dat al iets?” Mark vraagt hierbij om verduidelijking, zodat voor alle drie personen aan tafel helder wordt waar het precies over gaat. De student gaat vervolgens in op de inhoud van het fragment, ze vat het hardop samen en komt daarmee op de code die erbij hoort.

Vervolgens haalt Mark weer een fragment aan en vraagt wat dat is, waarop de student weer reageert met de passende code die daar volgens haar bij hoort. Zo wisselen ze

BIJDRAGE AAN EEN ONDERZOEKSCULTUUR IN SCHOLEN 43

elkaar af. Om beurten geven ze hun interpretatie van wat ze lezen en gedachten over de code waar het onder valt en elke keer als overeenstemming wordt bereikt, geven ze het fragment de afgesproken kleur in het interview dat ze voor zich hebben liggen. Mark blijft hierbij steeds vragen stellen als: “En als nou een kind zegt: … Gaat dat dan over …?” Hij vult niet zelf in, maar wacht op reactie van zijn collega’s, waarna ze gezamenlijk bespreken en besluiten welke code erbij hoort. (observatie casus 4)