• No results found

3.5 Data-analyse

4.3.4 School D De rekenidentiteit

Leerkracht D denkt dat de één-ster groep een negatieve rekenidentiteit heeft, omdat zij bestempeld worden als zwakkere rekenaar, maar ziet dit niet in de klas: ‘De zwakke

rekenaars vinden het súper leuk om in het bijwerkboek te werken, terwijl ik denk, nouja, dat is toch hartstikke saai. Maar zij gaan altijd heel gemotiveerd aan de slag. Ik zie dat ze goed in hun vel zitten, dat ze die rekentaak aanpakken en als ze klaar zijn willen ze verder met de les die op het programma staat.’ Als verklaring hiervoor geeft de leerkracht dat het werk op

niveau is en dat de leerlingen hierdoor succeservaringen opdoen. Zij denkt dat de kinderen die uit het pluswerkboek werken, zichzelf overschatten. Ook gaan zij moeilijkheden tijdens het zelfstandig werken liever uit de weg. Leerkracht D denkt wel dat deze leerlingen een positieve rekenidentiteit hebben.

1. Inhoud van het vak rekenen

Leerkracht D heeft het gevoel dat de leerlingen niet goed de bredere bedoelingen van het vak zien. De attitude van de leerlingen is gericht op het hier en nu en het afmaken van de les,

57 terwijl de leerkracht wil dat kinderen weten waarom iets geleerd wordt. Dit valt haar op, temeer omdat zij in haar aanpak wel betekenisvolle contexten probeert te schetsen. De leerkracht heeft niet gezegd dat hierin verschillen bestaan tussen niveaugroepen.

2. Beeld van eigen capaciteiten

Volgens leerkracht D zien de meeste één-ster leerlingen zichzelf als een zwakke rekenaar. In de twee-ster groep zitten zowel onzekere als zelfverzekerde leerlingen. De leerlingen uit deze niveaugroep vinden zichzelf gemiddeld of goed in rekenen. De drie-ster leerlingen zijn positief over hun eigen capaciteiten. Zij willen zonder instructie beginnen en krijgen van de leerkracht ook de kans om zelf te bepalen of ze mee willen doen met de instructie.

3. Gevoelens en emoties tijdens rekenen

Er zijn verschillen in gevoelens en emoties tijdens rekenen, maar dit is niet aan een bepaalde instructiegroep gebonden. Leerkracht D noemt het opvallend dat de één-ster groep zo

gedreven is en ook echt plezier uit rekenen lijkt te halen. Zij denkt dat een mogelijke verklaring kan zijn dat ze veel begeleiding krijgen en succeservaringen op doen.

4. Het belang van rekenen

Leerkracht D is van mening dat de leerlingen het belang van rekenen over het algemeen te weinig inzien. Zij ziet het als haar taak om betekenis te geven aan het vak, en zegt dat dit afhankelijk is van de leerkracht en niet zozeer van het onderwijsconcept.

Zaken die invloed hebben op rekenidentiteit

De leerkracht denkt dat zij hier zelf invloed op heeft. Ze probeert de leerlingen te laten reflecteren op eigen (leer)gedrag: ‘Ik ben ook wel heel erg van hoe heb je het zelf gedaan?

Hoe heeft je groepje het gedaan? Daar zijn we nu mee bezig, geef jezelf eens aan het einde van de les een cijfer. Hoe vond je dat het ging?’ Leerkracht D hoopt hiermee te bereiken dat

leerlingen zichzelf gaan ‘zien’ tijdens de rekenles en ze dat ze hen tegelijkertijd laat nadenken over hoe zij beter kunnen worden in rekenen.

58

4.3.5 Resultaten voor de traditionele en de Ontwikkelingsgerichte scholen

Wanneer gekeken wordt naar de resultaten van de traditionele en de Ontwikkelingsgerichte casussen, zijn er bepaalde overeenkomsten en verschillen die naar voren komen. Zowel de leerkrachten op de traditionele als op de OGO-scholen gaven tijdens het interview aan nog niet bekend te zijn met het begrip ‘de rekenidentiteit’ en niet te weten wat er precies bij komt kijken. De leerkrachten op de OGO-scholen denken dat de rekenidentiteit kan samenhangen met de niveaugroep waarin de leerling zit, waarbij de zwakke rekenaars de minst positieve rekenidentiteit ontwikkeld hebben. De leerkrachten op de traditionele scholen denken verschillend over (het ontstaan van) de rekenidentiteit.

1. Inhoud van het vak rekenen

Beide traditionele leerkrachten merken dat de sterke rekenaars het vak rekenen als een uitdaging zien. Leerkracht A denkt verder dat de zwakke rekenaars rekenen zien als een vak dat moet. De OGO-leerkrachten denken bij de ‘inhoud van het vak rekenen’ aan de

toepasbaarheid van het vak in het dagelijks leven, waarbij leerkracht C denkt dat vooral de sterke rekenaars hier zicht op hebben. Leerkracht D denkt dat de leerlingen over het algemeen hier te weinig mee bezig zijn, volgens haar is de attitude heel erg gericht op het hier en nu en het afmaken van opdrachten.

2. Beeld van eigen capaciteiten

Op dit gebied bestaan er weinig verschillen tussen de traditionele en de OGO-leerkrachten. Alle leerkrachten denken dat de sterke rekenaars zichzelf goed vinden in rekenen. Daarnaast geven alle leerkrachten aan dat zij denken dat de zwakke rekenaars het minst positief zijn over hun eigen capaciteiten. Alleen leerkracht C denkt dat haar zwakke rekenaars wel onzeker zijn, maar niet negatief denken over de eigen capaciteiten.

3. Gevoelens en emoties tijdens rekenen

Hoewel de leerkrachten merken dat leerlingen verschillende gevoelens en emoties hebben tijdens rekenen, denken zij niet dat dit te herleiden is naar de verschillende niveaugroepen. Dit wordt ondersteund door de bevindingen van de leerkrachten dat de zwakke rekenaars soms juist erg positief zijn over het vak, terwijl bepaalde sterke rekenaars snel opgeven wanneer iets niet lukt. Zoals eerder gezegd, komt ook hier terug dat de gemiddelde rekenaars zich soms ‘verloren’ kunnen voelen, doordat er weinig aandacht naar hen uitgaat. Op dit punt is geen verschil gevonden tussen de leerkrachten op traditionele en de OGO-scholen.

59

4. Het belang van rekenen

De leerkrachten denken op dit punt verschillend, maar dit is niet gebonden aan het onderwijsconcept. Leerkracht A en leerkracht D denken dat de leerlingen zich over het algemeen onvoldoende bewust zijn van het belang van rekenen, terwijl leerkrachten B en C van mening zijn dat de leerlingen inzien wat het belang van rekenen is.

Zaken die invloed hebben op rekenidentiteit

De leerkrachten op de traditionele scholen denken dat zowel de leerkracht als de thuissituatie (verwachtingen van ouders) van invloed is op de ontwikkeling van een rekenidentiteit. Een OGO-leerkracht (van school C) denkt dat de niveaugroepen als stigmatiserend kunnen overkomen. De andere OGO-leerkracht denkt vooral dat zij zelf van invloed is op de totstandkoming van de rekenidentiteit.

4.4 Resultaten van de observaties