• No results found

S PIJKENISSE IN TRANSITIE

In document Zuidwest, Thuis Best (pagina 35-38)

4. Analyseren en interpreteren van de uitkomsten

4.3 S PIJKENISSE IN TRANSITIE

Vanaf het eind van de jaren '80 was er een omslag in de bevolkingsgroei zichtbaar. De explosieve groei begon af te nemen. Dit kwam door de concurrentie met ander plaatsen, met in bijzonder Rotterdam. De leefbaarheid was daar sterk toegenomen. Daarnaast heeft Rotterdam

35 natuurlijk een veel sterkere economische positie dan Spijkenisse. Er is

meer werk, de woon-werkafstand blijkt toch niet zo kort, en de prijzen van de woningen zijn ook gestegen (Gemeente Spijkenisse, 1991). Ook week de bevolkingssamenstelling sterk af van het landelijk gemiddelde van die tijd. In Nederland was er een

oververtegenwoordiging van jongeren en een relatief klein percentage ouderen. In Spijkenisse was dit precies andersom. Dit gold vooral voor de "nieuwere" wijken, de Akkers, Vogelenzang en Waterland. De

ontwikkeling van ontgroening en vergrijzing zal steeds meer toenemen in de hele stad. De eenzijdigheid en de gedeeltelijke veroudering van het woningaanbod zijn, samen met de bevolkingsscheefgroei, de factoren die zorgen voor een kloof tussen vraag en aanbod (Gemeente Spijkenisse, 1991). In 1990 wordt duidelijk dat " (…) de sterke groei aan het einde lijkt te zijn gekomen" (Gemeente Spijkenisse, 1991, p. 49). De focus zou komen te liggen op het beheer van de gebouwde omgeving.

Volgens Zhou (2012) ontstaan er in theorie problemen in zogenoemde ‘new towns’ wat betreft governance, socio-economische ontwikkeling en de fysieke omgeving:

1. Er ontstaat een disbalans tussen zowel de centrale en lokale overheden en het publiek. De participatie van actoren bij het planproces is

onvoldoende.

2. De bevolkingsopbouw was erg monotoon. Er kwamen voornamelijk jonge gezinnen met kinderen. Daarnaast waren de nieuwe steden niet in trek bij de creatieve klasse uit de centrale stad. De monotone

bevolkingssamenstelling zal problemen gaan opleveren zodra er geen nieuwe influx van mensen zal komen. De nieuwe steden zullen te maken krijgen met krimp en vergrijzing.

3. In enkele gevallen ontstaan er problemen met een ontoereikend openbaar vervoer systeem, sociaal-culturele faciliteiten en commerciële faciliteiten.

4. Er is een teveel aan ruimte voor kantoren.

5. Er is een tekort aan identiteit in het ontwerp van de wijk. De wijken en straten zijn saai , er is een groot gevoel van onveiligheid in de publieke zone en er is een sterke functiescheiding in de wijken.

Veel van de problemen die Zhou (2012) beschrijft zijn inderdaad ook aan de orde in Spijkenisse, met name in de wijken die snel gebouwd zijn. Het is dus niet zo dat Spijkenisse de enige new town/groeikern is, die dit soort problemen ondervindt.

Uyterlinde en Oude Ophuis (2012) gaan specifiek in op bloemkoolwijken en constateren dat in deze wijken vaak problemen zijn met een:

1. Onoverzichtelijke stedenbouwkundige opzet. Het is moeilijk om te oriënteren door de wijkstructuur, de onoverzichtelijke openbare ruimte en de overgang naar niet openbare ruimte is ongeordend.

2. Onduidelijke relatie tussen privé en openbaar. De woningen in de wijk zijn georiënteerd op de tuinzijde en niet op de straatkant. Hierdoor is er nauwelijks zicht tussen de woning en de openbare ruimte, wat ten koste gaat van de sociale controle in de wijk.

3. Matige bouwtechnische kwaliteit. De meeste bloemkoolwijken zijn gebouwd in slechte economische tijden, waardoor de kwaliteit van de woningen en de wijk laag is. Kleinere woningen in een hoge dichtheid gebouwd met goedkopere materialen. Het gebruik van goedkopere materialen werd zelfs gesubsidieerd, waardoor de woningen minder duurzaam gebouwd werden. Wassenberg en Lupi (2011) concluderen dan ook dat woningen uit de bloemkoolwijken al snel minder waard werden. 4. Menging van woningtypen. In de praktijk wordt dit niet als prettig ervaren omdat mensen in een woonomgeving leven met mensen met andere leefstijlen dan zij hebben. Door de toenmalige economische terugval werden er in deze wijken vooral sociale huurwoningen gebouwd, wat zorgde voor een negatieve spiraal.

5. Verschraling van wijkvoorzieningen. De wijkvoorzieningen zijn veelal in het midden van de wijk gesitueerd. De combinatie van de

36 bloemkoolwijk, kan leiden tot de verloedering en leegstand in het

winkelcentrum.

De gemiddelde bloemkoolwijk is dus in een aantal decennia heel erg veranderd. Van een aantrekkelijke wijk om in te wonen, naar een potentiele probleemwijk, aldus eerder genoemde auteurs. Ook

jongerenoverlast, burengerucht, vandalisme en verloedering werden door Uyterlinde en Oude Ophuis (2012) beschreven als herkenbare problemen in bloemkoolwijken. Deze problemen hangen samen met de veranderde bevolkingssamenstelling en daarmee de sociaaleconomische positie van de mensen in de wijk. De overwegend autochtone bevolking maakt plaats voor een brede etnische diversiteit.

Daarnaast hebben volgens Buzar et al. (2007) demografische trends er toe geleid dat er een re-urbanisatie proces gaande is. Mensen krijgen bijvoorbeeld op een latere leeftijd kinderen, waardoor minder mensen opzoek zijn naar een huis met een tuin. De gezinnen van het eerste uur wonen volgens Uyterlinde en Oude Ophuis (2012) nog steeds in de wijk, maar daar zijn de kinderen uit huis. Deze emptynesters wonen in een wijk die oorspronkelijk bedoeld is voor gezinnen met kinderen. Hierdoor raken de onderscheidende, kindvriendelijke karakterieken van de wijk onderbenut, maar ook kwetsbaar voor verpaupering en verval. Als er niets gebeurt, zal de bloemkoolwijk in de toekomst dus steeds verder afglijden.

37

Het

Wijkontwikkelingsplan

In document Zuidwest, Thuis Best (pagina 35-38)