• No results found

Rusland's Economische Situatie

De groote industriëele ondernemingen, die de Sovjetregeering zich heeft toegeëigend - natuurlijk zonder eenige vergoeding - zijn vereenigd in zoogenaamde trusts. Een

Russische trust is dus niet een vrijwillige vereeniging van een aantal ondernemers, maar een associatie van door den staat erkende firma's, gedicteerd door de regeering. Deze trusts worden gecontroleerd door den Oppersten Economischen Raad. Zij worden geleid door directeuren, aangewezen door de regeering, en werken als particuliere ondernemingen. Bovendien zijn er coöperatieve en particuliere ondernemingen en maatschappijen op aandeelen, bij welke de regeering een gedeelte van het aandeelenkapitaal in handen heeft. Coöperatieve

onder-62

nemingen en maatschappijen op aandeelen hebben zekere voorrechten op het punt van belastingen en credieten.

Wij zullen eenige voorbeelden geven van de huidige economische situatie van Rusland, grootendeels ontleend aan het officieele werk van Petroff: ‘Economische Ontwikkeling van de Sovjet-Unie.’ Ik ben niet in staat deze voorbeelden tot in onderdeelen te controleeren, maar over het geheel lijken zij mij geloofwaardig, omdat zij in overeenstemming zijn met de mededeelingen van de opponenten tegen het huidige regime.

Ongeveer 70 pct. van de totale industrie is geheel in handen der regeering. De rest wordt gevormd door de coöperatieve en particuliere kleine en groote industrie. Volgens de officieele mededeelingen bereikte de totale productie in 1925 71% van de voor-oorlogsche productie, het aantal arbeiders in de zware industrie beliep ongeveer 1.9 millioen tegen 2.6 millioen in 1913. Ook zijn er 1 millioen officieel ingeschreven werkloozen.

De productiviteit per arbeider schijnt 96% te hebben bereikt van het peil van vóór den oorlog. Na het Oorlogs-Communisme, dat de industrie geheel vernietigde, volgde een snelle ontwikkeling. Enkele takken van industrie, zooals bijv. de

electrotechniek, hebben het peil van vóór den oorlog overschreden, terwijl andere, zooals bijv. de mijnindustrie nog niet de halve productie van voor den oorlog hebben bereikt en nog andere, zooals de ijzer-, zilver- en goudproductie nog geen kwart. De technische uitrusting is meestal verouderd en versleten en de nationale machineindustrie is nog niet bij machte de ontbrekende werktuigen aan te vullen.

Aan den anderen kant bezit Rusland bijna alle natuurlijke bodemmineralen, zooals olie, kolen, ijzer enz., waaraan een industrieel land behoefte heeft.

Het spoorwegennet in Rusland was het minst ontwikkelde van Europa. Het was bovendien meer gebouwd met het oog op strategische, dan op economische doeleinden. De spoorwegen hadden ernstig te lijden van den oorlog, de demobilisatie, gedurende welke millioenen soldaten eenvoudig op de meest willekeurige wijze het rollend materiaal requireerden en van den burgeroorlog. Onder de Sovjetregeering is het nog niet mogelijk geweest, nieuwe spoorwegen aan te leggen.

De export is een staatsmonopolie. Hooge invoerende rechten worden geheven om de nationale industrieën te beschermen, die zich thans uitbreiden. Het hoofddoel is, het land zooveel mogelijk in eigen behoeften te doen voorzien, teneinde

buitenlandsche invloeden zooveel mogelijk te weren. Maar op het oogenblik is dit nog niet wel mogelijk, voornamelijk niet in verband met het tekort aan technische middelen.

De export staat nog verre ten achter bij dien van voor den oorlog: de omzet is slechts een vierde. Tengevolge van de slechte oogsten is de invoer van voedsel verhoudingsgewijze grooter dan vroeger.

Er zijn vier groote regeeringsbanken met een aantal filialen. De regeering leeft van de inkomsten der haar toebehoorende ondernemingen en van belastingen. Deze beide bronnen van inkomsten zijn ongeveer gelijk. Er zijn directe en indirecte belastingen. Directe belastingen zijn de landbouw-, de handels- en de

inkomstenbelasting. De beteekenis der indirecte belastingen, in het bijzonder van die op de verbruiks-artikelen, neemt toe.

De tegenwoordige russische monetaire eenheid, de roebel, heeft weer de pariteit van vóór den oorlog. Doordien de roebel slechts in enkele aangrenzende landen een officieele beurs-noteering heeft en er geen vrije beurs is, ontbreekt een nauwkeurige maatstaf voor zijn stabiliteit. Op de ‘zwarte beurs’ is de noteering lager en bovendien is de wisselkoers vaak aan verandering onderhevig. Evenals de dollar

op het oogenblik slechts 50 à 60 cents waard is, heeft ook de russische roebel slechts een koopkracht van 60 kopeken.

Nochtans, niet de toestand van de industrie is beslissend voor Rusland, maar die van den landbouw, daar 127 millioen van de 140 millioen inwoners van Rusland op de boerderij leven. De regeering bezit slechts de groote landgoederen, die niet onder de boeren verdeeld zijn, d.w.z. misschien 2 pCt. van den gecultiveerden bodem. Deze dienen voor model-boerderijen.

63

Over het geheel genomen is de landbouw technisch in slechtere conditie dan vóór den oorlog. De bebouwde oppervlakten wisselen naar de districten en de cultures, en bereikte in 1925 gemiddeld 90 pCt. van de bebouwde oppervlakte in 1913. De voor technische cultures in gebruik zijnde gronden overtreffen echter met 30 pCt. die van voor den oorlog. Aan deze mededeelingen dient echter te worden

toegevoegd, dat er belangrijke teekenen van verbetering zijn waar te nemen. Meer en meer vervangen de boeren het drie-slagstelsel door den wisselbouw. De opbrengst der oogsten in 1925 moet gemiddeld 10 pCt. hooger zijn geweest dan in de jaren 1905-1914. De verandering in de samenstelling der boerenbevolking is uit een politiek oogpunt zeer belangwekkend. Heden ten dage rekent men het aantal groote boeren op 3 pCt., de welgestelde op 7 pCt., de gemiddelde op 40 pCt., de kleine boeren op 50 pCt.

Overal daalt het aantal der kleine boerenbedrijven ten gunste der groote. Deze toeneming van de groote boeren vormt natuurlijk een politiek gevaar. De bolsjewiki pogen dit te bestrijden door de vorming van coöperatieve associaties onder de kleine boeren en zij hopen, dat de electrificatie dit proces zal verhaasten. Maar het zal nog lang duren voor dit program verwezenlijkt is. In het algemeen staat Rusland nog aan het begin van zijn agrarische ontwikkeling.

Het grootste gedeelte der industrieele productiemiddelen is in het bezit der regeering. Particuliere ondernemingen vindt men slechts in de kleinere industrieën en in de enkele groote inrichtingen, die aan particulieren gelaten zijn. Het bezit der verbruiksartikelen, ten onrechte ‘eigendom’ genoemd, is natuurlijk onaangetast gebleven bij de confiscatie door de regeering. Deze privaateigendom heeft een grooten omvang en is geenszins in strijd met het Socialisme. Artikelen, die het individu in het dagelijksch leven verbruikt, zijn natuurlijk persoonlijk eigendom, en zoo is het, zij het niet theoretisch dan toch practisch, ook met het land. Er zijn particuliere winkels, particuliere fabrieken en ook huizen in privaat bezit, ofschoon het grootste deel der huizen, in Moskou bijv., gemeente-eigendom zijn.

Over de kwestie, dat er reeds weer een nieuwe bourgeoisie is opgestaan, is veel gediscussieerd. De belegging van particulier kapitaal in particuliere of coöperatieve organisaties is mogelijk, evenals men een bankrekening kan hebben op de

staatsbanken of op de staatsspaarbanken, of nationale obligaties met een vasten rentevoet of aandeelen in een onderneming. Zoodoende zijn er weer menschen, die hun geld ‘productief’ hebben belegd. Maar deze nieuwe kapitalistische klasse, waarvan aan sommige leden vrijdom van lasten is verleend, is zeer klein en onbeteekenend, in vergelijking tot de 100 millioen boeren en arbeiders. Zij wordt geduld en heeft geen politieke macht.

De loonen hebben het peil bereikt van 97 pCt. van die van voor den oorlog. In 1925 bedroeg het gemiddelde loon voor het geheele gebied der Sovjet-Unie slechts 44 roebel per maand (ongeveer Fl. 55. -). De loonen van de arbeiders in de chemische industrieën waren 20 pCt., die van de mijnwerkers 30 pCt. beneden het peil van voor den oorlog. Van Europeesch standpunt gezien zijn deze loonen natuurlijk laag. Niettemin voelen de russische arbeiders, in het bewustzijn, de regeerende klasse te vormen, zich waarschijnlijk gelukkiger dan die in West-Europa. Hun behoeften zijn ook geringer. De lage loonstandaard drukt natuurlijk de intensiviteit der productie.

Met betrekking tot al deze feiten mogen wij niet uit het oog verliezen, dat tusschen 1913 en 1925 de oorlogsjaren, bijna vier jaren van chaos - verergerd nog door den burgeroorlog - en het Oorlogscommunisme liggen. Deze feiten doen geen hoog peil van Rusland's tegenwoordig economisch leven verwachten. In geen geval kunnen wij spreken van een verbetering, maar eerder van een herstel van den vroegeren

stand van zaken. Maar deze feiten hebben ook bewezen, en dat is van veel grooter beteekenis, dat het mogelijk was - door overheidsbeheer - het ontwrichte

64