• No results found

Ruimtelijke ordening in Loosdrecht

In document j£iv - / Yn?^-.? ÈpSSfÉ (pagina 59-62)

J. van den Kommer

Streekplan ’Utrecht’

In de provincie Utrecht geldt het streekplan ’Utrecht', dat provinciale staten bij besluit van 28 november 1986 hebben vastgesteld. Het streekplan geeft aan het gebied van de gemeente Loosdrecht -globaal genomen-de volgengenomen-de aanduidingen:

- natuurgebied met bijzonder medegebruik voor zover het betreft het plassengebied, dat mede een rekreatieve functie heeft; - natuurgebied voor zover het betreft het

Vuntusgebied, een deel van het stergebied en een deel van het gebied ten zuiden van de Nieuw- Loosdrechtsedijk. Binnen delen van het gebied is rekening gehouden met te handhaven rekreatieve voorzienin­ gen;

- agrarisch gebied, al dan niet met natuur­ waarden voor zover het betreft gebieden tussen de ’s-Gravelandsevaartweg en de Molenmeent, een deel van het stergebied en een deel ten zuiden van de Nieuw-Loos-drechtsedijk;

- stedelijk gebied waar het betreft woon­ gebieden langs de Oud- en Nieuw-Loos-drechtsedijk en de bebouwde kom van Nieuw-Loosdrecht;

- te ontwikkelen woningbouwlokatie voor een deel van het gebied ten westen van de Molenmeent.

Bestemmingsplannen

In hoofdlijnen valt het grondgebied van Loosdrecht te onderscheiden in buiten­ gebieden, woongebieden met hetgeen daartoe aan voorzieningen behoort en voor een klein deel industriegebied. Achtereen­ volgens zullen de bestemmingsplannen die voor de desbetreffende gemeentedelen gelden, in procedure of in voorbereiding zijn, worden belicht.

Buitengebieden

De totstandbrenging van bestemmings­ plannen is veelal een moeilijke bestuurstaak, die al in de voorbereidingsfase veel tijd vergt. Dat geldt zeker voor bestemmings­ plannen voor de buitengebieden. Het buitengebied geeft als regel een verweven­ heid van belangen te zien, die onderling uiteenlopen en daardoor zelfs tegenstrijdig kunnen zijn. Het betreft de belangen van een agrarische bedrijfsvoering, belangen van natuurbehoud en van natuurweten­ schappelijke en landschappelijke aard, belangen van andere dan agrarische bedrij­ ven, van burgerbewoning en van de sector van de rekreatie die vanzelfsprekend voor Loosdrecht van bijzonder belang is. Teza­ men bepalen deze het beeld van het landelijk gebied. De in één plan te dienen belangen kunnen tegenstrijdigzijn. Het duidelijkst ligt dat in het vlak van de agrarische of rekrea­ tieve belangen, die zich vaak niet verdragen met de belangen van natuurbehoud en instandhouding van de ecologische waarden. Al deze belangen moeten met elkaar verzoend kunnen worden.

Het zal dus geen verbazing wekken, dat voor het grootste deel van het buitengebied nog een bestemmingsplan van oudere datum geldt, te weten het bestemmingsplan 'Landelijk gebied’ van 1958. De daarin gelegen gronden hebben in hoofdzaak de bestemming ’water, moeras, riet en oever­ landen’, alsmede een agrarische bestem­ ming. Het bestemmingsplan is sterk verou­ derd en de herziening ervan is dan ook essentieel. Aan het eind van de jaren zestig werd met de voorbereiding van de herziening van een deel van het oude plan begonnen. Een herziening, die het buitengebied omvat, dat is gelegen ten noorden van de Oud-Loos-drechtsedijk, het (mede) agrarisch gebruikte

j |4 / ^

-f/r & ï

, / < ' j K Ü

mmm

W m I f e i ? Ü Ü ^ ? 1 f f f!ffiJ^ffiui

^ J|®1

stergebied en het mede voor agrarische doeleinden benutte gebied ten zuiden van de Nieuw-Loosdrechtsedijk. De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan pas op 30 mei 1984 kunnen vaststellen. Gedeputeerde Staten hebben het plan gedeeltelijk goedge­ keurd. Bij de Kroon zijn tegen de gedeelte­ lijke goedkeuring en de gedeeltelijke onthouding van goedkeuring beroep­ schriften in behandeling. Naar verwachting zal het plan in 1988 rechtskracht verkrijgen. Daarna zal een bestemmingsplan gaan gelden, dat voornamelijk een conserverend karakter heeft. Reeds nu staat echter vast, dat het plan opnieuw aangepast moet worden. Daartoe zal onder andere behoren de ekonomische en daaraan gekoppelde ruimtelijke invulling van een bedrijven-terreintje aan de 's- Gravelandsevaartweg, terwijl een andere aanpassing de kwestie van de woonboerderijen betreft. Op steeds meer boerderijen loopt de agrarische bedrijfs­ voering sterk terug of wordt beëindigd. In verband daarmede dient een antwoord te worden gegeven op de vraag hoe de vrij­ komende opstallen mogen worden gebruikt. Gelet op onder meer de ervaringen met het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' van 1984 is bij de voorbereiding van een bestem­ mingsplan voor het plassengebied gekozen vooreen andere aanpak. Bij de ontwikkeling van dit plan is een duidelijke ekonomische problematiek betrokken. Medio 1985 is aangenomen, dat het rekreatiegebeuren in Loosdrecht een teruggang vertoont. Omtrent de diepere oorzaken daarvan werd deels in het duister getast. Uiteraard was er wel wat bekend, zoals de aantrekkingskracht van de randmeren op (grotere) vaartuigen. Toch was daarmee lang niet alles verklaard. Het vermoeden bestond, dat er niet mee kon worden volstaan Loosdrecht wat 'op te poetsen’, doch dat het nodig zou blijken te zijn in mindere of meerdere mate structurele aanpassingen te doen verrichten. Aan het Koninklijk Ingenieurs- en Architektenburo Haskoning te Nijmegen is toen opdracht verstrekt een ruimtelijk-ekonomische structuurschets voor Loosdrecht en de Loosdrechtse plassen te ontwikkelen, die mede basis zou moeten zijn van een bestem­

mingsplan voor het plassengebied. Bij besluit van 23 april 1987 heeft de gemeente­ raad in principe gekozen voor een beleid dat zich moet richten op verschillende fronten, die bijdragen tot vergroting van het ekono-misch draagvlak in de gemeente. Prioriteit wordt gegeven aan het verbeteren van de toegang tot de Loosdrechtse plassen (Mijndense sluis) en de rekonstruktie van het centrum van Oud-Loosdrecht. Tevens besloot de raad er mee in te stemmen, dat een voorontwerp van een bestemmingsplan voor het plassengebied ontworpen zal worden. In 1987 is aan genoemd buro opdracht verstrekt een ontwerp-bestem-mingsplan voor te bereiden en wel voor het volgende gebied:

1. het Loosdrechtse plassengebied ten zuiden van de Oud-Loosdrechtsedijk en de Bloklaan, voor zover niet vallend binnen het bestemmingsplan 'Tussen de Dijken’;

2. het zuidelijke deel van de Oud-Loos­ drechtsedijk, met als grens het gebied dat binnen het bestemmingsplan 'Tussen de Dijken’ valt;

3. het noordelijke deel van de Oud-Loos-drechtsedijk tot een diepte van maximaal 200 m, tussen de Horndijk en de grens van het gebied dat in het bestemmings­ plan 'De Drie Kampjes’ valt;

4. de oostzijde van de Horndijk tot een diepte van ± 200 m, vanaf de Oud-Loos-drechtsedijk;

5. de Veendijk;

6. het gebied van het bestemmingsplan 'Muyeveld' (deel Nieuw- Loosdrechtse-dijk, 't Breukeleveensemeentje en deel Stille Plas).

De voorkeur gaat er naar uit om één bestemmingsplan voor het gehele gebied te ontwikkelen. Centraal staat daarin het plassengebied met zijn toeristisch-rekrea-tieve functie en de uitstraling ervan naar de aangrenzende bebouwing langs de dijken. Zodanige planopzet sluit het beste aan bij het toeristisch- rekreatieve gebeuren op de plassen en de aangrenzende dijken.

Het ligt in de bedoeling het bestemmingsplan nog in de zittingsperiode 1986- 1990 aan de

m x& è* » s $& & ' '■<

In document j£iv - / Yn?^-.? ÈpSSfÉ (pagina 59-62)