• No results found

Klaas ter Wal

In document j£iv - / Yn?^-.? ÈpSSfÉ (pagina 50-54)

Als we met een niet te grote boot, liefst een roeiboot, in het vroege voorj aar het plassen­ gebied in trekken, kunnen we al van alles waarnemen. In de lucht, op het land en in het water nemen dagelijks de aktiviteiten toe nu de temperatuur begint te stijgen. Als eerste vallen de vogels op, die weer naar hun broedgebieden in noordelijker streken trekken. Verschillende planten laten al bladrozetten zien. De wilgen en de zwarte els komen langzaam in bloei. Wist u dat het pas ontloken blad van de els gebruikt werd in de vervenershuisjes om in het voorjaar het ongedierte te verwijderen. Op de jonge blaadjes zit een kleverige stof! In en bij het water is de groei en bloei van planten wat later dan op het land. Maar de ’winterslaap’ is toch wel voorbij. Overal aan de oevers prijken in prachtig goudgeel de dotter­ bloemen. Het kleine en grote hoefblad komen in grote aantallen in bloei. De moeraszegge, de oeverzegge en nog meer soorten verheffen hun bloeiaren. Op het weiland zien we de kleine gele sterretjes van het speenkruid. Het plantje ontleent zijn naam aan de wortelbolletjes, die enigszins op een speentje lijken.

We komen bij een elzebroekbosje, waar we even stil genieten van het moerasviooltje, dat hier massaal in bloei staat. De elzen zijn al uitgestoven, geholpen door de wind. Straks zullen de bruine elzeproppen aan de takken bungelen. Het zaad zal later een voedselbron zijn voor veel al dan niet op doortrek zijnde vogels. In het broekbos, ver van de bewoonde wereld, heerst een weldadige rust. Ergens blaat een schaap, een koe loeit in de verte...

Overal om ons heen steken de boterbloemen hun knopjes op, de scherpe boterbloem op de droge gedeelten, de blaartrekkende

boterbloem in het moerassige gebied. Ze Watermunt.

zullen weldra gaan bloeien en tot laat in de

r v ; .

'

I 4

^

5

.

H. " f T > '

herfst te zien zijn. De grote boterbloem komt in dit vochtige weiland minder voor. Gemakkelijk zijn de grote brandnetels te zien: ze staan al een halve meter hoog! De brandnetel komt voor op ’verstorings-terreinen', waar veel stikstof in de bodem is terecht gekomen. De brandnetelbosjes dienen als kraamkamer voor diverse vlindersoorten, zoals de atalanta, ook wel nummervlinder of admiraal genoemd, de kleine vos en de dagpauwoog. De aanwezig­ heid van al deze vlinders en vooral van hun larven en eieren vormt een tafeltje-dek-je voor sommige zangvogels. Ze zullen niet ver van de brandnetelbosjes nestelen en misschien wel er in.

De knoppen in de braamstruiken springen haast open. Dat houdt een belofte in voor veel heerlijke bramen in het najaar. Met vele andere planten, bomen en struiken vormen ze een geweldig foeragedomein voor bes- en zaadetende vogels.

Terwijl we verder lopen zien we een opge­ schrikte haas wegrennen. Een ree, door de haas (en door ons) gestoord, gaat ook in de bescherming van het struikgewas.

We gaan weer naar de boot. Het water is mooi helder gebleven, ondanks ons ge-vaar, we zien de levendige onderwaterwereld van muggenlarven, waterkevers en larven van kokerjuffers. Plotseling is daar een stekel­ baarsje, een groene kikker begint te kwaken. Verder roeiend komen we bij een petgat. De bladeren van de waterlelie en de gele plomp zijn opgerold onder water te zien, straks zullen ze zich aan het oppervlak van dit water ontrollen.

Let u in de zomermaanden eens op het aangevreten blad, dat is meestal het werk van de larve van het waterleliekevertje en van de waterlelievlinder.

Het water is hier bijzonder helder, we kijken zeker een halve tot driekwart meter onder water.

Het weer verandert, de zon gaat schuil achter dikke wolken, waaruit weldra de eerste regendruppels vallen. We zorgen zo vlug mogelijk terug te gaan. Het is voor vandaag genoeg.

Bij een volgend kijkje in de natuur beginnen we bij de rietkraag. Er is intussen veel

gebeurd! Een verscheidenheid van planten komt nu volop in bloei: gele lis, water­ ranonkel (familie van de scherpe boter­ bloem), echte koekoeksbloem, diverse muursoorten. De bekende waterlelie en gele plomp komen met hun bloeistengels al bijna boven water. De zeggesoorten hebben al zaad gezet. Het kalmoes met z’n gegolfde blad is ook aanwezig. De plant komt oorspronkelijk uit China en is waarschijnlijk vroeger door monniken meegebracht. In ons klimaat zet het kalmoes geen zaad, maar plant zich voort door de wortelstok. Riet vermeerdert zich ook op deze manier en kan perjaarwel 15 meter uitgroeien. Riet, mattenbies, grote en kleine lisdodde zijn planten die gemakkelijk heen en weer gaan op de stroom, wind en golfslag. De lisdodde wordt ook wel ’rietsigaar’ genoemd, vanwege de mooie bruine cilinder bovenaan de bloeistengel, waarin zich het zaad bevindt. Als het zaad rijp is gaat het net als bij de paardebloem, hangend aan een pluizig parachuutje, de lucht in, gedreven waar de wind het brengt.

Boven het wateroppervlak verrijzen al de grote waterweegbree en de zwanebloem. Met enkele weken zullen de prachtige bloemen te zien zijn. De krabbescheer komt op sommige plaatsen boven drijven. Deze plant werd vroeger in het najaar opgevist om te dienen als meststof voor kwekerijen. Ze zijn stikstofrijk. In het plassengebied worden ze ook wel ’hanekammen' genoemd. We komen dan bij een moerasje, de meege­ brachte laarzen gaan u goede diensten bewijzen. Al overstappend van de ene naar de andere vegetatiepol (voornamelijk gevormd door diverse grassen en pluim-zegge) gaan we dieper het terrein in. Het veenmos is goed zichtbaar. Op de iets drogere grond staat de smeerwortel in bloei. Er zijn talloze soorten en aantallen planten te bewonderen, zoals: blaartrekkende boterbloem, wederik, moerasbasterd-wederik, harig wilgeroosje, sommige schermbloemen en de wateraardbei. Onze dag is helemaal goed, als we opeens een grote zeldzaamheid aantreffen: één enkele gevlekte rietorchis! Milieuverontreiniging is er mede schuldig aan, dat orchis-soorten in

Water gentiaan.

het Loosdrechtse gebied bijna uitgestorven zijn en zonnedauw helemaal niet meer voorkomt.

Hier en daar zijn de rietkanten helemaal wit van het moeraswalstro. Daar bovenuit gaat ons oog over vele struiken en boomsoorten, waarvan de al genoemde zwarte els, de berk, gagel, wilg en es de bekendste en meest voorkomende zijn.

In de maanden juli en augustus wordt het langzaam stiller op, aan en in het water. De vogels maken zich klaar voor de reis, enkele blijven nog rondhangen tot het begint te vriezen, dan vliegen ze ook weg om de vorstgrens voor te blijven.

Als het wintert liggen de plassen er voor het oog heel anders bij. De eerste schaatsers gaan voorzichtig het ijs op. Zij komen op plaatsen waar we in de zomer ook met een boot nooit doordringen. Wat een geweldige schoonheid ontstaat er, als de rijp op het riet en de takken beschenen wordt door de lage winterzon! In de gevallen sneeuw kunnen we

op zoek gaan naar pootafdrukken en andere diersporen.

En we wachten op het voorjaar, tot alles weer opnieuw begint, bloeiend en boeiend altijd weer!

*J|H

Schaatsers op de Loosdrechtse plassen

m w

In document j£iv - / Yn?^-.? ÈpSSfÉ (pagina 50-54)