• No results found

Het Root Cause Model: voorname factoren

In document De ‘clash’ met Al Qaeda (pagina 38-48)

4. Al Qaeda’s mondiale rekrutering

4.1. Het Root Cause Model: voorname factoren

Het RCM is een model dat laat zien hoe een combinatie van macro-, sociale- en individuele factoren bijdraagt aan Islamitische radicalisering. Hierin zijn macrofactoren voorwaardenscheppend omdat deze een omgeving creëren van ontvankelijkheid voor radicalisering. In de onderstaande paragrafen worden de causale factoren van Islamitische radicalisering achtereenvolgens beschreven op het macro- en microniveau. Het microniveau valt onder te verdelen in het sociale niveau en het individuele niveau. Er wordt geanalyseerd in hoeverre de factoren een verklaring bieden voor Al Qaeda’s rekrutering van Islamitische terroristen. Dit wordt gedaan door per factor te bekijken op welk gedeelte van Al Qaeda deze van toepassing is.

Naast het RCM is de tabel (figuur zes) daarom een belangrijk instrument voor de analyse in dit hoofdstuk. Hiernaar wordt veelvuldig gerefereerd. De verschillende fasen en de daarbij horende variabelen worden in dit hoofdstuk aangeduid met de nummers die in de tabel in de eerste kolom te zien zijn. De eerste fase wordt in dit hoofdstuk buiten beschouwing gelaten omdat rekrutering binnen Al Qaeda’s gelederen niet het onderwerp is van dit onderzoek.

39

Het RCM biedt een veelomvattende verklaring voor radicalisering. Desondanks blijft het slechts een karikatuur van de werkelijkheid dat geen volledige verklaring biedt. Hierbij komt dat radicalisering een persoonlijk proces is waaraan een samenloop van factoren op verschillende niveaus ten grondslag ligt. In dit hoofdstuk worden dus niet alle oorzaken van Al Qaeda’s rekrutering geanalyseerd maar slechts de voornaamste en meest generieke.

Macrofactoren

Macrofactoren scheppen slechts voorwaarden voor Islamitische radicalisering en met deze factoren kan niet verklaard worden waarom sommige Islamieten radicaliseren en anderen niet. Ze creëren een klimaat waarin bepaalde individuen ontvankelijk worden voor radicalisering. In het RCM zijn de volgende macrofactoren geselecteerd die het meest voorkomen in de literatuur: slechte integratie, internationale betrekkingen, globalisering en modernisering. Deze factoren worden achtereenvolgens beknopt beschreven. Vervolgens worden de katalysators op het macroniveau beschreven. Per factor en katalysator wordt beoordeeld op welk gedeelte van Al Qaeda deze van toepassing zijn.

De eerste macrofactor is slechte integratie van Islamitische minderheden in niet-Islamitische landen of van bepaalde Islamitische subculturen in Islamitische landen zelf. Een gebrek aan politieke, sociale en economische participatie van de minderheden speelt hierbij een belangrijke rol. Dit uit zich in: onderrepresentatie in politieke instituties en organisaties, slechte toegang tot de arbeidsmarkt, lagere opleidingniveaus, huisvesting in wijken met een lage socio-economische status, stereotypering, discriminatie, etc. Een gevolg hiervan is dat de minderheden een negatieve perceptie en houding vormen tegenover de samenleving waarin zij verkeren. Sociale en culturele integratie blijft hierdoor uit.60

Deze macrofactor biedt voornamelijk een passende verklaring voor Al Qaeda’s rekrutering in de fasen drie tot en met vijf omdat Islamieten vooral in deze regio’s een etnische minderheid vormen die slechte integratie kunnen ervaren. Voor de tweede fase biedt de macrofactor ook een gedeeltelijke verklaring want strenge Islamitische subculturen integreren moeizaam in een gematigde samenleving zoals Saudi-Arabië. Deze samenleving

60

Veldhuis, T. & Staun, J. (2009), ‘Islamist Radicalisation: A Root Cause Model’, p. 29-37 . Toegankelijk via

http://www.diis.dk/graphics/_IO_indsatsomraader/Religion_og_social_konflikt_og_Mellemosten/Islamist%20R adicalisation.Veldhuis%20and%20Staun.pdf geraadpleegd op 10 maart 2010

40

wordt als afvallig of ongelovig beschouwd. De verklaring is echter niet van toepassing op alle regio’s in fase twee.

Internationale betrekkingen vormen de tweede macrofactor. Politieke systemen en hun houding tegenover andere systemen spelen een belangrijke rol in het bepalen van internationale betrekkingen. Conflicten op basis van verschillen in politieke systemen dragen bij aan Islamitische radicalisering. Het brengen van democratie door de Westerse wereld is bijvoorbeeld één van de redenen van conflicten in het Midden-Oosten. Westerse aanwezigheid in de Islamitische wereld leidt tot het intensifiëren van anti-Westerse en Islamitische radicalisering doordat het als onderdrukkend wordt ervaren. Ook de perceptie van historische internationale betrekkingen zoals het kolonialisme of het Israel-Palestina conflict spelen een rol.61

Deze macrofactor biedt voornamelijk een verklaring voor Al Qaeda’s rekrutering in de fasen twee en drie want ‘de erkende verwanten’ en ‘de door zichzelf verwant verklaarden’ hebben voornamelijk nationale doelstellingen om het betreffende Islamitische land te beschermen tegen de non-Islamitische ‘indringer’. Hierbij wordt gedoeld op conflicten als de Irak oorlog en het Israel-Palestina conflict. De terroristische netwerken uit fase twee (de erkende verwanten) vormden in 1998 het ‘Islamitisch Wereldfront voor de Jihad tegen Joden en Kruisvaarders’ samen met de kern van Al Qaeda. Hiermee werd de wereldwijde Jihad tegen de ongelovige VS geconsolideerd.

Minder direct biedt deze macrofactor een verklaring voor Al Qaeda’s rekrutering in de fasen vier en vijf, omdat de Westerse aanwezigheid in de Islamitische wereld in het algemeen is opgenomen in Al Qaeda’s ideologie als iets dat bestreden moet worden. De ‘top-down’ verspreiding van de ideologie biedt gelegenheid tot ‘bottom-up’ rekrutering dat voornamelijk betrekking heeft op de fasen vier en vijf.

De derde en vierde macrofactoren zijn globalisering en modernisering. Deze worden samen behandeld omdat ze onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Door technologische innovatie is er op dit moment sprake van toenemende globalisering en modernisering dat zich uit in een wereld waarin iedereen met elkaar verbonden kan zijn. Dit zorgt ervoor dat radicale Islamitische bewegingen hun boodschap snel kunnen verspreiden onder een groot aantal

41

ontvangers. Er ontstaat een virtueel netwerk dat als platform kan dienen om boodschappen te verspreiden, te rekruteren en collectieve activiteiten te organiseren. Jonge en vervreemde moslims die in de Westerse wereld leven en ontvankelijk zijn voor aansluiting bij een radicaal virtueel netwerk zijn hier een voorbeeld van. Zowel aan de mogelijkheid tot ‘top-down’ als ‘bottom-up’ radicalisering leveren globalisering en modernisering een grote bijdrage.

Daarnaast zorgt globalisering ervoor dat de scheiding tussen het ‘Westen’ en de Islamitische wereld vervaagt. De invloed van Westerse technologieën, kapitalisme en emancipatie in de Islamitische wereld is hier een gevolg van. Het Islamitische geloof keurt dit af. Economische deprivatie is een van de gevolgen van de wereldwijde confrontatie met Westerse waarden. Islamitische radicalisering is hier een gevolg van.

Tegelijkertijd zorgen globalisering en modernisering voor radicalisering doordat er interne spanningen worden veroorzaakt binnen de Islamitische wereld. Het niet afkeuren van Westerse normen en waarden door gematigde Islamieten leidt tot radicalisering door ‘strenge’ Islamieten.62

De macrofactoren globalisering en modernisering bieden een passende verklaring voor Al Qaeda’s rekrutering in alle fasen. Voor fase twee geldt dat ze het gevolg hebben dat Islamieten zich aansluiten bij Al Qaeda om zich, naast de ‘verre vijand’, tegen de ‘nabije vijand’ te keren. Acceptatie of het niet afkeuren van de invloeden van Westerse waarden door gematigde ‘afvallige’ Islamitische regimes is hier de voornaamste reden voor. Voor fase drie lijkt deze verklaring ook deels te gelden. Dit in combinatie met de onderstaande verklaringen van deze macrofactor voor fase vier en vijf.

Voornamelijk voor fase vier en vijf geldt dat modernisering en globalisering ertoe leiden dat Al Qaeda’s ideologie wereldwijd toegankelijk is voor een breed publiek. Het internet speelt hierin een grote rol. Dit heeft als gevolg dat Islamieten zich wereldwijd grotendeels ‘bottom-up’ kunnen aansluiten bij Al Qaeda. De verschillende wijzen waarop Al Qaeda’s ideologie valt te interpreteren, leidt ertoe dat geïnspireerde op eigen voorwaarden kunnen aansluiten bij Al Qaeda. Hierdoor blijft er ruimte voor het nastreven van lokale of persoonlijke doelstellingen. Specifiek voor fase vijf geldt dat er ruimte is voor andere ideologieën dan die van Al Qaeda.

42

Naast oorzaken van Islamitische radicalisering onderscheid het RCM ook katalysators op de verschillende niveaus. Op macroniveau zijn katalysators te herkennen die aanzetten tot bepaalde acties, onder andere uit wraak. Hierbij moet gedacht worden aan: corruptie of oneerlijkheid bij verkiezingen, provocerende uitingen van publieke figuren (zoals de anti-Islam film Fitna of de Deense cartoon affaire) of internationale gebeurtenissen zoals het Abu Ghraib schandaal.63 Van der Pligt stelt dat dergelijke schandalen of andere gewelddadige acties vaak bewust worden opgenomen in extremistische propaganda van terroristische organisaties. Het laten zien van beelden van deze acties, of het op andere wijzen refereren naar deze acties, bevordert radicalisering en rekrutering.64

Ook in het geval van Al Qaeda’s rekrutering zijn er causale verbanden te onderkennen tussen dergelijke gebeurtenissen of evenementen en Al Qaeda’s rekrutering. De beschreven katalysators bieden allen een gedeeltelijke verklaring voor Al Qaeda’s rekrutering. Ondanks dat de katalysators op macroniveau plaatsvinden, kan eenieder er zich door aangesproken voelen. De doelstellingen in fasen vier en vijf zijn meer persoonlijk. Desondanks kunnen de katalysators dus voor deze fasen gelden.

Er zijn nog legio andere katalysators te noemen. In plaats daarvan wordt alleen een belangrijk gemeenschappelijk aspect beschreven van dergelijke katalysators. De gemene delers van de verschillende katalysators zijn de accelererende werking op radicalisering en rekrutering en de ervaring van Islamieten dat hun identiteit als minderwaardig beschouwd wordt of zelfs bestreden wordt. Dergelijke katalysators zijn van invloed in alle fasen van Al Qaeda’s rekrutering.

Microniveau: sociale factoren

De macrofactoren bieden een verklaring voor het ontstaan van een klimaat waarin Islamieten ontvankelijk zijn voor radicalisering. Desondanks verklaren zij niet waarom slechts een klein gedeelte van de Islamieten daadwerkelijk radicaliseert. Factoren op het microniveau bieden hier wel een verklaring voor. Om de totstandkoming en de verandering van individueel radicaliseringsgedrag te begrijpen, is het belangrijk om te weten hoe individuen beïnvloed worden door hun sociale context en andersom. Om hier achter te komen, worden de volgende

63

Ibid., p. 36-37

64 Pligt, J. van der, Koomen, W. (2009), ‘Achtergronden en Determinanten van Radicalisering en Terrorisme’, p. 32

43

meest belangrijke sociale mechanismen uitgelegd: sociale identiteit, sociale interactie, groepsprocessen en relatieve deprivatie. Vervolgens worden de katalysators op het sociale niveau beschreven. Per factor en katalysator wordt beoordeeld op welk gedeelte van Al Qaeda deze van toepassing is.

De eerste sociale factor is sociale identiteit. Dit houdt in dat het gedrag van individuen afhangt van de groepering waarmee zij zich identificeren. Individuen identificeren zich altijd met een groepering en hier hangt hun zelfbeeld van af. Individuen kunnen net zoveel sociale identiteiten hebben als groepen waarmee geïdentificeerd wordt. Afhankelijk van de context is de ene sociale identiteit meer ‘leidend’ dan een andere. Zo kan een Afghaanse moslim zich bijvoorbeeld meer moslim voelen dan Afghaan. Deze ‘leidende’ identiteit biedt een raamwerk waardoor de wereld geïnterpreteerd wordt en het bepaald hoe men zich voelt, denkt en handelt.

Ontevredenheid over de sociale identiteit, ofwel een identiteitscrisis, is een belangrijke causale factor van radicalisering. Deze kan ontstaan doordat men zich afgewezen voelt door een bepaalde groepering waarmee men zich identificeert of doordat men niet goed weet met welke groepering men zich wil identificeren. Een voorbeeld hiervan is een tweede generatie Afghaanse moslim die in het ‘Westen’ woont en in conflict is met de oorspronkelijke culturele of etnische identiteit van zijn ouders en die daarnaast ook het gevoel heeft dat hij afgewezen wordt door de Westerse samenleving waarin hij leeft. Hierdoor voelt hij zich geen Afghaan maar ook geen ‘Westerling’ en zal zich daarom voornamelijk moslim voelen. Hoe sterker dit gevoel is, hoe sterker de persoon reageert op potentiële bedreigingen voor deze moslimidentiteit. Radicalisering is hier een gevolg van.65

De factor sociale identiteit biedt een verklaring voor Al Qaeda’s rekrutering in de fasen twee tot en met vijf want in Al Qaeda’s rekrutering wordt per definitie geïdentificeerd met Al Qaeda. Geïmmigreerde Islamieten in de Westerse wereld hebben te maken hebben met meerdere identiteiten om zich ontevreden over te voelen. Desondanks komt de identiteitscrisis ook voor onder Islamieten uit Al Qaeda’s tweede en derde fase die voornamelijk in Islamitische gebieden leven. Ook in deze fasen en gebieden hebben Islamieten te maken met

65

Veldhuis, T. & Staun, J. (2009), ‘Islamist Radicalisation: A Root Cause Model’, p.40-41. Toegankelijk via

http://www.diis.dk/graphics/_IO_indsatsomraader/Religion_og_social_konflikt_og_Mellemosten/Islamist%20R adicalisation.Veldhuis%20and%20Staun.pdf geraadpleegd op 10 maart 2010

44

verschillende identiteiten. Ontevredenheid over het feit dat Saudi-Arabië zich gematigd heeft opgesteld tegenover Westerse interventie in Islamitische gebieden is hier een voorbeeld van. Hierdoor kan een Islamiet vervreemden van de Saudische identiteit en zich voornamelijk moslim gaan voelen met een meer vijandige houding tegenover het Westen.

Een aspect dat een belangrijke rol speelt bij sociale identiteit is collectieve emotie. Dit zijn emoties die niet voortkomen uit iets wat jezelf is aangedaan, maar wat iemand uit de ‘eigen’ groepering is aangedaan. Hoe meer men zich bij de groepering betrokken voelt, hoe groter de woede of de angst is als iemand uit deze groepering onrecht aangedaan wordt.

Collectieve emotie biedt een passende verklaring voor Al Qaeda’s rekrutering in de fasen twee tot en met vijf. Al Qaeda maakt gebruik van collectieve emotie door in haar ideologie te verwijzen naar het onrecht dat Islamieten (in het verleden) is aangedaan. Na de ‘keuze’ voor de Islamitische identiteit kan een Islamiet zich het (historische) lot van zijn groepsgenoten aantrekken om vervolgens verder te radicaliseren. In Al Qaeda’s nieuwste vorm, ofwel fasen vier en vijf, komt collectieve emotie voort uit meer recente gebeurtenissen en heeft het een meer transnationaal karakter. Een Nederlandse moslim die radicaliseert en zich aansluit bij Al Qaeda als reactie op het lot van zijn medemoslims in het Abu Ghraib schandaal is hier een voorbeeld van. Dit illustreert hoe het macroniveau zich kan verhouden tot het microniveau.

De volgende sociale factoren zijn sociale interactie en groepsprocessen. Wat individuen denken, geloven en hoe zij handelen, is sterk afhankelijk van interactie met anderen. Een eerste aspect van het groepsproces dat aan radicalisering bijdraagt is het feit dat gelijkenissen een connectie scheppen. Individuen zullen daarom contact zoeken gelijkdenkenden.

Een tweede aspect van het groepsproces is sociale beïnvloeding. Dit zorgt ervoor dat individuen houdingen en gedragingen van anderen binnen een netwerk overnemen. Een meerderheid in de groepering oefent een grote invloed uit op anderen. Sociale druk versnelt daarom het radicaliseringproces. Hetzelfde geldt voor personen met een bepaalde autoriteit binnen de groepering. Verschillende experimenten hebben aangetoond dat personen zich conformeren aan een autoriteit of aan een meerderheid. Door methoden als aanmoediging of straffen kan de autoriteit of de meerderheid invloed uitoefenen.

Het internet kan worden beschouwd als een facilitair middel voor netwerkformatie en groepsprocessen. Het kan gebruikt worden voor interpersoonlijke communicatie en biedt

45

mogelijkheden voor mobilisatie en sociale betrokkenheid bij collectieve acties. Daarnaast wordt een groot publiek bereikt worden en anonimiteit is een mogelijkheid.66

Groepsprocessen en sociale interactie zijn sociale factoren die van toepassing zijn op Al Qaeda’s rekrutering in alle fasen. De reden hiervoor is dat de factoren gelden voor alle vormen van radicalisering waarbij groepsvorming plaatsvindt. In alle fasen van Al Qaeda vindt groepsvorming plaats bij rekrutering. In de fasen vier en vijf komt het voor dat groepsvorming gedeeltelijk plaatsvindt op het internet voordat een daadwerkelijke ontmoeting plaatsvindt. Dit levert een significante bijdrage aan ‘bottom-up’ rekrutering.

De laatste sociale factor is relatieve deprivatie. Dit is te definiëren als het ervaren van discrepantie tussen persoonlijke verwachtingen en de werkelijke volbrenging hiervan. Tegenvallende inkomsten, integratie of politieke participatie zijn hier voorbeelden van. Dit kan ontevredenheid, frustratie en uiteindelijk radicalisering als gevolg hebben. Relatieve deprivatie komt niet per se voor onder laaggeschoolden en armen omdat zij mindere kansen hebben. Juist hoogopgeleiden minderheden hebben een bepaalde verwachting van integratie en socio-economische voorspoed. Wanneer niet aan deze verwachting voldaan wordt, treedt relatieve deprivatie op.67

Relatieve deprivatie is een sociale factor die een passende verklaring biedt voor Al Qaeda’s rekrutering in alle fasen en voornamelijk voor de vierde en vijfde fase. In de eerste twee fasen en gedeeltelijk in de derde fase is het ervaren onrecht van Islamieten meer direct en wellicht meer absoluut door bijvoorbeeld de conflicten in Irak en Afghanistan. Dit vanwege directe betrokkenheid bij het conflict. Daarnaast kan echter ook relatieve deprivatie in deze fasen plaatsvinden doordat de strenge Islamieten zich vergelijken met gematigde Islamieten in dezelfde regio. Hierdoor wordt politiek, religieus en sociaal onrecht ervaren doordat bijvoorbeeld strenge moslims niet dezelfde rechten hebben als gematigde moslims. Een verbod op de Sharia wetgeving kan ter illustratie leiden tot relatieve deprivatie met een radicale en negatieve houding tegenover de gematigde moslims als gevolg. Relatieve deprivatie ten opzichte van de ‘nabije vijand’ is in deze fasen dus voornamelijk aan de orde. Op basis hiervan kan worden aangesloten bij Al Qaeda.

66 Ibid., p. 42-46

46

In de fasen vier, vijf en gedeeltelijk in fase drie is relatieve deprivatie van andere orde omdat hier onder andere sprake is van geïmmigreerde moslims. Relatieve deprivatie treedt hier eerder op als gevolg van tegenvallende verwachtingen over zaken als integratie en economische voorspoed in voornamelijk Westerse culturen. In deze fasen is relatieve deprivatie dus voornamelijk aan de orde ten opzichte van de ‘verre vijand’. Op basis hiervan wordt verdiept in Al Qaeda’s ideologie om zich vervolgens aan te sluiten bij Al Qaeda.

In het geval van de beide vormen van relatieve deprivatie speelt de brede inhoud van Al Qaeda’s ideologie een bruikbare rol. Deze ideologie spreekt zowel Islamieten aan die relatieve deprivatie ervaren ten opzichte van de ‘nabije vijand’ als Islamieten die relatieve deprivatie ervaren ten opzichte van de ‘verre vijand’.

Rekrutering en bepaalde triggers zijn katalysators voor radicalisering op het sociale niveau. Dit zijn onverwachte gebeurtenissen die het radicaliseringproces doen accelereren. Op het sociale niveau kunnen dit provocerende gebeurtenissen zijn die frustratie en wraakgevoelens teweegbrengen en geweld rechtvaardigen. Voorbeelden hiervan zijn: arrestaties van groepsleden, een vriend die geen baan kan vinden of het bekijken van gewelddadige beelden.68

De triggers op het sociale niveau zijn van invloed op Al Qaeda’s rekrutering in alle fasen. Omdat bepaalde triggers ontevredenheid of een gevoel van onrecht doen accelereren, zullen ze waarschijnlijk meer invloed uitoefenen op ‘bottom-up’ rekrutering dan op ‘top-down’ rekrutering. De invloed van sociale triggers lijkt als verklaring het meest passend te zijn voor de fasen drie tot en met vijf. Daarnaast leiden de sociale triggers eerder tot het stellen van persoonlijke doelen, hetgeen in fase vier en vijf voornamelijk aan de orde is, dan tot het stellen van nationale of regionale doelen. De triggers kunnen echter ook leiden tot een toename van vatbaarheid voor ‘top-down’ rekrutering. Daarom dragen ze ook gedeeltelijk bij aan de verklaring van Al Qaeda’s rekrutering in fase twee.

Microniveau: individuele factoren

Met individuele factoren kan nader verklaard worden waarom sommige Islamieten wel radicaliseren en anderen niet. In deze paragraaf wordt een aantal individuele aspecten

47

uiteengezet die ten grondslag liggen aan (Islamitische) radicalisering. Hierin wordt een onderscheid gemaakt in persoonlijke karakteristieken, radicalisering als een strategische keuze en persoonlijke ervaringen. Vervolgens worden ook katalysators op het individuele niveau beschreven. Per factor en katalysator wordt beoordeeld op welk gedeelte van Al Qaeda deze van toepassing is.

In document De ‘clash’ met Al Qaeda (pagina 38-48)