• No results found

Toemba toemba toemba toemba toemba toemba toemba. In’t orkest, in’t orkest, speel ik gekke liedjes,

Blazen en strijken, zingen en goed kijken. Veel toffe melodietjes.

‘Toemba Symfonie’ – arr. Otto de Jong

De sociale cohesie tussen kinderen blijkt op het EGoliplein lang niet zo goed te zijn als het stadsdeel, de basisscholen, het Leerorkest en de ouders denken. Bij de organisatie van het Leerorkest dacht men te merken dat het Leerorkest juist voor meer sociale cohesie en

integratie zorgt. Het verplichte Leerorkest zou voor een betere band tussen de kinderen van de islamitische, oecumenische en openbare school zorgen.Echter, in mijn beleving komen de spanningen tussen de kinderen het meest naar boven tijdens het Leerorkest, juist omdat zij het vak samen volgen. Om muziek te maken in een orkest is samenwerken vereist. Muziekles lijkt daarom de aangewezen les om aan sociale cohesie te werken. Het is aan de muziekdocenten van het Leerorkest om hun muziekles tot een les in samen spelen en ‘integratie’ te maken.

In dit hoofdstuk laat ik zien wat de rol is van de muziekdocenten bij het verbeteren van de sociale cohesie tussen de basisscholen. Dit doe ik met behulp van het concept musicking van Small (1999) en observaties tijdens het Leerorkest. Ik evalueer de praktijk van het Leerorkest en laat kinderen, muziekdocenten en leerkrachten vertellen wat zij van het Leerorkest vinden.

De kunst van het samenspelen

Musicoloog Small benadrukt de sociale kant van muziek. Hij noemt dit to music of musicking. Bij Small gaat het om de performance: de activiteit van het muziek maken. Hij maakt daarin geen onderscheid tussen ‘what the performers are doing and what the rest of those present are doing. Musicking is activity in which all those present are involved. Doing it together’ (Small 1999: 12). Deze benadering is toepasbaar op het Leerorkest dat niet kan werken als alle omstanders er niet bij zijn. Zij maken deel uit van de activiteit musicking: de coördinator, de leerkrachten die tot stilte manen, de docenten die aanwijzingen geven, de dirigent, de kinderen (spelend of niet). Deze sociale praktijk van muziek biedt het Leerorkest de mogelijkheid om voor sociale cohesie te zorgen. Musicking wijst op de interactie tussen kinderen en richt zich juist niet op het leren bespelen van een instrument, noten lezen of

56 andere ontwikkeling van het kind. Het concept musicking kan goed worden uitgelegd aan de hand de volgende beschrijving van de eerste orkestrepetitie die ik bijwoonde op EGoli.

Een kijkje in het orkest

De makkelijke uurtjes van groep 5 en 6 zijn voorbij. Nu mag groep zeven naar het Leerorkest komen. Terwijl de zesde-groepers onder luid gepraat hun instrument wegleggen en naar hun klas terugrennen, maken de muziekdocenten en dirigent zich klaar voor een heel wat lastiger uurtje. Zij leggen de goede boekjes klaar op de standaard en kijken de instrumenten na. Veel van de blaasdocenten gaan zelf spelen. In de aula van de Brede School staan honderd stoelen klaar, daar omheen staan tafels met instrumenten en kasten waarin de instrumenten worden opgeborgen.

De kinderen van groep 7 worden door hun juf of meester naar de aula gebracht, zodat zij stil zijn op de gang. In de aula worden zij aan het toezicht van de muziekdocenten over gelaten. Enkele kinderen gaan naar hun docent om hun instrument te halen en op hun plek in het orkest te gaan zitten. De meerderheid blijft echter kletsen met vriendjes en vriendinnetjes uit de klas. Dit levert een chaos en kabaal op van gillende en rennende kinderen dat versterkt wordt door de steeds groter wordende groep muzikanten die willen proberen hoe hard hun instrument kan. Het oorverdovende geluid dat dan ontstaat is de kenmerkende samenklank van een opstartend Leerorkest. Pas als de muziekdocenten orde scheppen en de dirigent hun aandacht heeft kan het echte spelen beginnen.

De dirigent laat de kinderen één noot spelen wanneer hij dat aangeeft. Op deze manier is iedereen bezig met iets dat zij beheersen en leren zij goed te kijken naar de dirigent: het is niet leuk om de enige te zijn die doorspeelt. De instrumentensecties worden opnieuw

geïntroduceerd en iedereen kijkt naar elkaar. Dan komt het moeilijke werk: de liedjes. Slechts een aantal liedjes dat gearrangeerd is voor het Leerorkest zijn zo geschreven dat iedereen deze kan spelen en leuk vindt. Groep 7 zou meer liedjes moeten kunnen spelen dan groep 5 en 6, desondanks wordt er een gelijkend programma aangehouden. Naast de oude bekende liedjes ‘Elena’, ‘de Tafeltennis Serenade’ en ‘de Pandabeer’, worden enkele arrangementen van klassieke werken geprobeerd zoals de ‘Morgenstimmung’ gebaseerd op Grieg’s eerste ‘Peer Gynt suite.’ De danspasjes die groep 5 en 6 nog vol overtuiging doen bij de tekst van de kinderliedjes vertikt groep 7 te doen: dat is te kinderachtig. De meeste

kinderen lachen erom en demotiveren daarmee de enkele kinderen die wel dansten. Wie naar dit Leerorkest kijkt, ziet een drukke maar opgewekte groep. De kinderen hebben alle denkbare huidskleuren en hun gedurfde kapsels vallen op. Een aantal leerlingen

57 draagt een hoofddoekje of topi. Tussen de vrolijk gekleurde, modieuze kleding van de

kinderen vallen de lange rokken en wijd vallende truitjes van enkele meisjes van de As- Soeffah op.

Wie echter iets langer en beter naar het Leerorkest kijkt, ziet dat het gezellige orkest niet alleen bestaat uit enthousiaste en gemotiveerde kinderen, maar ook uit verveelde kinderen die onderuitgezakt op hun stoel hangen. Er zijn afwezige kinderen, slecht spelende kinderen die duidelijk nooit mee hebben gedaan in de muziekles en moeilijke kinderen die zich afsluiten voor alles wat er om hen heen gebeurt. De docenten weten niet wat zij met hen aanmoeten. Eenmaal heb ik geprobeerd een meisje dat zich afsloot bij het orkest te betrekken. Als ik haar probeerde aan te moedigen mee te spelen, keek zij mij vol onbegrip en boos aan. Zo zat zij drie kwartier met haar instrument in de hand waarna zij die weglegde en terug naar de klas liep.

Daarnaast praten en lachen de kinderen veel, maar wel alleen met kinderen die zij al kennen. Als kinderen iets zeggen tegen iemand van een andere school is dat niet altijd

vriendschappelijk. Met name de kinderen van de As-Soeffah worden vervelend aangesproken door kinderen van de Polsstok en Bijlmerhorst. Het Leerorkest bestaat dus niet alleen uit kinderen die heel goed met elkaar omgaan ongeacht van welke school het andere kind komt, maar ook uit kinderen die ruzie hebben en verveeld zijn. Dit is van een afstandje, door een buitenstaander niet te zien, maar wie, zoals ik, de kinderen kent, ziet dat van sociale cohesie binnen het orkest weinig sprake is.

Deze beschrijving laat zien hoe muziek in zijn uitvoering een totaal sociaal fenomeen is: musicking. Zowel het gemotiveerde als het verveelde kind doet mee aan de performance van het Leerorkest. Musicking is alle sociale praktijk van muziek: dus ook de kinderen die er doorheen praten. De muziek zorgt voor het gespreksonderwerp waar de kinderen over kletsen tijdens de repetitie. Er wordt gevraagd waar gespeeld wordt, welke noot het is en besproken hoe leuk of stom het liedje is. Daarnaast kijken kinderen naar elkaar of naar de docent om te zien of wat ze spelen goed is, zij leren van elkaar en letten op elkaar. Ten slotte luisteren de kinderen ook goed naar elkaar. Zij horen bijvoorbeeld wanneer de ander een foute noot speelt en stoppen om hen dat te vertellen of te helpen de goede noot te vinden. Musicking heeft daarom de potentie om de sociale cohesie tussen kinderen te versterken, want in het orkest moeten de kinderen samenspelen.

Het cultureel kapitaal van de kinderen wordt vergroot doordat zij iets nieuws leren. Veel is het niet want van klassieke muziek is niet veel sprake in het Leerorkest. Wel wordt het Leerorkest aan klassieke muziek gekoppeld door de muziekdocenten. Voor veel docenten is

58 het Leerorkest het middel om verandering te brengen in het elitaire karakter van klassieke muziek en symfonieorkesten. Veel muziekdocenten van het Leerorkest zijn bang voor het uitsterven van hun vakgebied: zij zien alleen maar ‘grijze bolletjes’ in het concertgebouw zitten en kinderen zijn er niet in geïnteresseerd. Het Leerorkest wordt door hen gezien als de manier om de klassieke muziek te redden. De klassieke traditie overbrengen is voor veel docenten belangrijker dan de sociale functies die het orkest met zich meebrengt.

Naast sociale cohesie en cultureel kapitaal zou ook het sociale kapitaal van de

kinderen vergroot kunnen worden doordat zij verplicht moeten omgaan met kinderen met wie ze normaalgesproken blijkbaar niet eens zouden praten. In het geval van het Leerorkest op EGoli lijken de grote spanningen tussen de kinderen deze positieve gevolgen echter te dwarsbomen. Musicking zou een goede manier zijn om sociale cohesie te verbeteren, maar door de ruzies tussen de kinderen wordt het positieve effect beperkt tot de enkele kinderen die zich niet laten meeslepen door de pesterijen. Pas wanneer er aandacht is voor deze spanningen en problemen tussen de kinderen en daar aan gewerkt wordt, kan musicking een bijdrage gaan leveren aan het vergroten van de sociale cohesie en sociaal kapitaal.

Evaluatie van het Leerorkest

Het verbaasde mij dat er door de kinderen, leerkrachten en muziekdocenten vrij vaak negatief gesproken werd over het Leerorkest. Voornamelijk vanuit de kinderen kwam er veel

commentaar op het Leerorkest. Geïntrigeerd door deze negatieve verhalen – ik had verwacht gelukkige kinderen en enthousiaste leerkrachten te zien, zoals de promotieverhalen van het Leerorkest mij beloofd hadden – begon ik de klachten en opmerkingen bij te houden en te documenteren. Alle leerlingen van groep 7 kregen een vragenlijst waarop zij hun hart konden luchten en ik liet de muziekdocenten en leerkrachten het Leerorkest evalueren in een

interview. Hierdoor werden alle kanten van het Leerorkest belicht en kreeg ik ook veel positieve reacties te horen.

Om een duidelijk overzicht te krijgen van de reacties op het Leerorkest bespreek ik hieronder eerst de algemene positieve opmerkingen en daarna de klachten over het

Leerorkest. De positieve kant van het Leerorkest wordt minder gedetailleerd besproken omdat het een algemeen feit lijkt te zijn. Natuurlijk is het Leerorkest goed: het is een positief en sociaal initiatief dat alleen maar goed in de zin heeft. Daarom heeft iedereen wel iets positiefs te zeggen over het Leerorkest; ook de kinderen die helemaal niet graag naar het Leerorkest gaan. Zo wordt het bijvoorbeeld heel goed gevonden dat veel meer kinderen in Amsterdam Zuidoost nu muziekles krijgen en gratis een instrument leren bespelen. Deze kinderen zouden,

59 zonder het Leerorkest nooit kennis hebben gemaakt met symfonische instrumenten, volgens initiator De Souza.

Directeuren en muziekdocenten benadrukken de ontwikkelingen van het kind die door het Leerorkest in gang worden gezet. Het vergroot hun zelfvertrouwen, verhoogt hun

concentratie en leert hen discipline. Zij leren meerdere dingen tegelijk doen en wetenschappelijke onderzoeken geven aan ‘dat een goede muzikale ontwikkeling het

hersenschors en de hersenstam ontwikkeling stimuleren’ volgens de directeur van de Polsstok. Hij benadrukte ook de sociale functies van het Leerorkest:

Het is een mooi idee om culturen te verbinden. Muziek is niet alleen het instrument bespelen, maar het is ook samenspelen, het is ook samen geluid maken, het is samen luisteren, en het is samen waarderen. …, Samen, respect hebben voor, luisteren naar elkaar, samen creëren, samen ergens naar toegaan, maar ook individueel waarderen als iemand iets heel goed kan.

Niet alleen de directeur benoemt dit zo. In veel van de interviews werden de voordelen van de sociale praktijk van muziek (musicking) benadrukt. De dirigent op EGoli is zelfs zo

enthousiast dat hij zegt dat de scholen samen zijn gekomen en de kinderen één groep zijn geworden: allemaal dankzij het Leerorkest.

De negatieve kritieken

Er zijn echter vier cruciale kritiekpunten die door veel van de kinderen, leerkrachten en muziekdocenten worden gedeeld en benadrukt. Deze kritiekpunten zijn cruciaal en om de acceptatie van het Leerorkest een breder draagvlak te geven onder kinderen, zal men hier iets aan moeten veranderen. Daarnaast is er het vijfde kritiek over de beperkte ouderbetrokkenheid waar voornamelijk de muziekdocenten over klagen en gaven de kinderen een aantal negatieve kritieken die ik niet meeneem in de evaluatie van het Leerorkest, omdat het kritiek is die kinderen op elk verplicht vak zouden kunnen geven.8

Het eerste belangrijke kritiekpunt is dat meer dan een kwart van de kinderen niet het instrument bespeelt dat zij zouden willen bespelen. Nadat de kinderen in groep 5 hun

voorkeur voor een instrument geven, probeert het Leerorkest de kinderen over de beschikbare

8

Zo vinden de kinderen het – logischerwijs – niet leuk om strafwerk te moeten doen, duurt de les te lang voor degenen die het Leerorkest niet leuk vinden, vinden ze het vervelend dat ze soms heel lang stil moeten zijn tijdens de uitleg en houden sommige kinderen niet van theorielessen.

60 plekken in het orkest te verdelen. Er zijn ongeveer veertien verschillende instrumenten in het Leerorkest die elk door een bepaald aantal kinderen bespeeld kunnen worden. Veel kinderen kiezen voor slagwerk en viool, maar door het beperkte aantal plekken krijgen zij niet altijd het instrument dat ze willen. Voor deze kinderen is het Leerorkest bij voorbaat al niet leuk. Elke les, voor vier jaar lang, bespelen zij een instrument dat zij eigenlijk niet leuk vinden en zijn zij boos omdat er niet naar hun keuze is geluisterd. Sommige kinderen hebben een instrument gekozen dat zij na een paar weken ‘stom’ blijken te vinden. Andere kinderen hebben zich vergist bij het opschrijven van het instrument en komen er te laat achter dat een altviool en viool of een trombone en trompet niet hetzelfde instrument is. Aan ruilen doet het Leerorkest niet omdat de niveaus van de kinderen dan door elkaar gaan lopen.

Bij juf Nadine komen kinderen vaak zeggen: ‘Juf, ik heb geen zin in het Leerorkest, mijn instrument is niet leuk’. Juf Iris noemt het ‘het doodvonnis van het Leerorkest …, Ik vind het log en weinig flexibel en ook weinig pedagogisch bedacht, …, Dat moeten ze bij mij ook niet doen: als ik geen piano wil spelen en niets met een piano heb, dan wil ik het ook niet leren’. Dat juf Iris het Leerorkest weinig ‘pedagogisch bedacht’ vindt, komt omdat het Leerorkest niet aantrekkelijk lijkt te zijn voor de kinderen. Het concept van het Leerorkest is opgezet door een muziekschool, niet een basisschool en wellicht sluit het daarom minder goed aan de wensen van kinderen aan.

Aansluitend aan dit punt over de keuze van het muziekinstrument is er de belofte die de kinderen gedaan is dat ze vanaf groep 6 of 7 hun instrument mee naar huis kunnen nemen. Bij slechts enkele kinderen van groep 7 en 8 is het Leerorkest deze belofte nagekomen. Het Leerorkest heeft te weinig instrumenten om alle kinderen van een instrument te voorzien. De kinderen uit groep 7 en 8 zijn boos op het Leerorkest omdat groep 5 en 6 hun instrumenten al wel mee naar huis krijgen en zij zich overgeslagen voelen. De dirigent wijt de desinteresse voor het Leerorkest van groep 7 en 8 aan het niet nakomen van deze belofte.

Het derde kritiekpunt gaat over het repertoire van het Leerorkest.

Het expertisecentrum van het Leerorkest heeft zijn best gedaan om een eigen methode te ontwikkelen die goed aansluit bij de interesses en het niveau van de kinderen. In het repertoire zitten veel Nederlandse kinderliedjes, maar zijn ook liedjes in andere talen of in andere

muziekstijlen zoals de samba. De klassieke arrangementen spreken de kinderen ook aan omdat zij het herkennen van televisie en serieuzer of mooier vinden klinken.Tot nu toe lijken er nog veel gebreken in die methode te zitten. Omdat veel liedjes de kinderen niet aanspreken of te moeilijk blijken te zijn, worden slechts een aantal liedjes vaak gespeeld. De kinderen van groep 7 vinden deze liedjes saai en stom en ‘ze vervelen heel snel’. Muziekdocent Loes zegt

61 dat er noten in die moeilijke stukken staan die de kinderen nog lang niet beheersen en dat er veel gebruik wordt gemaakt van rusten. Kinderen kunnen nog geen rusten tellen. Juf Nadine van de Polsstok vindt ook dat ‘hetzelfde deuntje’ steeds wordt herhaald en de kinderen alleen een instrument leren bespelen. Zij zou het Leerorkest graag breder georiënteerd willen zien waarbij kinderen algemene muziekles krijgen en meer verschillende instrumenten leren spelen.

Het vierde kritiekpunt is dat veel kinderen de lessen veel te druk vinden en de andere kinderen in de les vervelend vinden. De lessen worden verstoord en daar ergeren zij zich aan. Sommige kinderen geven toe dat er ook gepest wordt in de lessen en dat sommige docenten schreeuwen of schelden. Dit duidt op het grote aantal ontoereikend opgeleide docenten van het Leerorkest. Het is een hele uitdaging om voor het Leerorkest te werken. Zo zegt

muziekdocent Loes: ‘Zet acht kinderen bij elkaar, die elkaar niet kennen, en die met elkaar om moeten leren gaan, en die dan ook nog een instrument moeten leren spelen, [dat] vind ik wel een uitdaging’.

Bijna alle muziekdocenten op EGoli zijn alleen als (klassieke) musici geschoold en zijn niet opgeleid om les te geven. Zij hadden ook niet verwacht les te gaan geven, maar zijn dat gaan doen door de financiële voordelen die het met zich meebrengt. Veel muziekdocenten werden niet ingewerkt toen zij begonnen of konden niet eerst als assistent meelopen.

Uiteindelijk probeerden zij zelf een goede manier van lesgeven te ontdekken en zijn zij het lesgeven leuk gaan vinden en blijven doen. Naast de ontoereikende opleiding spreken veel docenten slecht Nederlands. In de volgende sectie ga ik hier dieper op in.

Al met al zijn de kinderen niet tevreden over deze docenten. Zij zijn niet geschikt voor de groepen en het lukt velen niet om de orde en rust te bewaren. Het Leerorkest is zich hier deels van bewust en geeft daarom bijscholing. Deze bijscholing heb ik ook eenmaal

bijgewoond en bestaat uit een korte cursus van drie uur waar technieken voor in het onderwijs en tips voor als er problemen zijn worden besproken. Volgens de muziekdocenten waren de vorige cursussen niet gericht op het lesgeven op een basisschool, maar over het lesgeven van en bepaald instrument. Juf Loes vertelde mij dat dit de eerste keer was dat zij bij een

bijscholingscursus kon zijn, omdat deze altijd op dagen gepland zijn dat zij moet werken. Hieruit blijkt dat ook deze cursussen niet toereikend zijn om de docenten volledig bij te scholen.

Een laatste kritiekpunt is de ouderbetrokkenheid. Die is op het EGoliplein erg laag.