• No results found

Rogier Hollandt

In document De martelaren in het jaar 1557 (pagina 140-148)

[JAAR 1558.]

Deze Rogier Hollandt, een koopman en kleermaker te Londen, was eerst een leerling bij zekere mr. Kempton, in de Zwarten jongen, in de Watlingstraat, waar hij zijn leerjaren doorbracht, niet zonder grote moeite en kwelling van de meester, die hem graag afgetrokken had van zijn al te grote vrijheid en ongebondenheid, waarin hij vroeger was opgebracht, zich overgevende aan allerlei wulpsheid, zoals dansen, schermen, spelen, onmatigheid en lichtvaardig gezelschap. Boven alles was hij een heftig en hardnekkig pausgezinde, zodat er weinig hoop bestond, dat hij ooit komen zou, waartoe de Heere hem geroepen heeft, zoals volgt.

Daar zijn meester hem, niettegenstaande zijn ongebonden leven, veel toevertrouwde, zodat hij hem tot zijn kassier maakte, had deze Rogier op zekere tijd voor zijn meester

enig geld ontvangen, en wel ten bedrage van drie honderd gulden. Hij geraakte in slecht gezelschap, en verloor het geld door dobbelen bij kleine gedeelten. Toen hij dit geld kwijt was, zag hij geen kans dit bij de meester te verantwoorden, en besloot daarom bij zichzelf zich over zee uit de voeten te maken, hetzij naar Frankrijk of naar Vlaanderen. Toen hij dit besluit genomen had, riep hij in de vroege ochtend bij zich een oude en vertrouwde dienstbode van het huis, Elisabeth genaamd, die de leer des evangelies beleed, en haar leven daarnaar inrichtte, en gedurig de moedwillige hardnekkige pausgezinden bestrafte, alsook het ongeregelde leven van deze Rogier Hollandt. Hij zei tot haar: "Elisabeth, ik wenste wel, dat ik uw goede vermaningen en vriendelijke bestraffingen ter harte genomen had; want, indien ik dat gedaan had, zou ik nooit gekomen zijn tot die schande en ellende, waartoe ik nu vervallen ben. In deze nacht, namelijk, heb ik drie honderd gulden van mijns meesters geld verloren, en ben niet in staat om hem dat te betalen, en mij goed voor hem te verantwoorden. Maar nu bid ik u, uw vrouw te verzoeken haar man te bewegen, om de schuldbekentenis van mijn hand aan te nemen, waarmee ik verklaar, dat ik hem zoveel schuldig ben, en, wanneer ik te eniger tijd daartoe in staat ben, mijn best zal doen hem te betalen, en hem tevens te verzoeken de zaak geheim te houden, opdat deze lelijke daad niemand van mijn familie en vrienden ter ore komt. Want, indien mijn vader het vernam, zou het zijn grijze haren naar het graf doen dalen." Na dit gezegd te hebben, vertrok hij.

De dienstbode dacht, dat dit wel zou kunnen strekken tot zijn laatste verderf, en zei tot hem: "Wacht even;" en daar zij in het bezit was van een zekere som gelds, die haar door een van haar vrienden, naar men meent van dr. Redmon, bij testament vermaakt was, bracht zij hem drie honderd gulden en zei: "Rogier" zie hier zoveel geld, als gij nodig hebt; dat kunt gij van mij krijgen, terwijl ik de schuldbekentenis zal nemen.

Maar, daar ik dus veel voor u doe, om u te helpen en om uw eer op te houden, moet gij mij beloven al het kwaad en lichtvaardig gezelschap te laten varen, ook het vloeken en de onkuise woorden; en wanneer ik hoor, dat gij ooit, al is het slechts een bagatel, verspeelt, hetzij met dobbelstenen of met de kaart, dan zal ik deze schuldbekentenis aan uw meester laten zien. Daarenboven moet gij mij ook hier beloven, dat gij iedere dag de lezing in de Allerheiligenkerk en iedere Zondag de predikatie in de St. Pauluskerk zult bijwonen, en dat gij zult verwerpen al uw pauselijke boeken en lichtzinnige liedjes, en in handen zult nemen het Testament en het boek over de godsdienst, u met eerbied en ernst zult zetten tot het lezen van de heilige Schrift, en God gedurig zult aanroepen om Zijn genade, om u in de waarheid te leiden. Bid God vurig, u al uw vroegere zonden te willen vergeven, en dat Hij niet gedenkt de zonden van uw jeugd, en wees altijd beschroomd om enige van Zijn geboden te overtreden, of Zijn majesteit te vertoornen. Dan zal God u bewaren, en u de begeerte van uw hart schenken."Rogier beloofde dit alles te zullen volbrengen.

Na deze tijd had God in een half jaar zulk een verandering in deze persoon teweeggebracht, dat hij een zeer ernstig belijder der waarheid geworden was, en alle pauselijke bijgelovigheden en slecht gezelschap verfoeide, zodat hij als een wonder werd aangemerkt door allen, die zijn vorig goddeloos leven gezien en gekend hadden.

Hij reisde toen naar zijn vader te Lancashire, en bracht enige goede boeken mee, en gaf die aan zijn vrienden, zodat zijn vader en anderen enige lust begonnen te krijgen in de waarheid, en de mis, afgoderij en de bijgelovigheden verfoeiden. Eindelijk gaf de vader hem een zekere som geld, ten bedrage van vijf honderd gulden, om daarmee enig koopmanschap te drijven.

Hij vertrok toen weer naar Londen, en kwam bij de dienstbode, die hem het geld geleend had, en zei: Elisabeth, hier is uw geld, dat ik van u leende; en voor de vriendschap, toegenegenheid en goede raad die ik van u ontvangen heb, ben ik niet in

staat u enigermate te vergelden, dan u tot mijn vrouw te maken." Zij werden het samen eens, en traden spoedig in het huwelijk. Dit had plaats in het eerste jaar der regering van koningin Maria. Toen zijn vrouw bevallen was, liet hij dit kind door mr.

Rose in zijn huis dopen. Hij werd evenwel verraden, en alles, wat hij deed, werd verhaald aan de vijanden der waarheid. En, terwijl hij naar buiten vertrokken was, om daar ergens het kind te besteden, opdat het niet in de handen der priesters vallen zou, had Boner, de bisschop van Londen, al zijn bezittingen laten aanslaan, en ook zijn vrouw zeer wreed behandeld.

Daarna bleef hij in het geheim in de stad en daarbuiten, en woonde de samenkomsten der gelovigen bij, tot in het laatste jaar der regering van koningin Maria. Vervolgens werd hij met de bovengenoemde zes lieden gevangen genomen in of niet ver van St.

Jansbosch, en op zekere dag in Mei 1558 in de vroegen ochtend in Newgate gebracht.

Daarna werd hij geroepen voor de bisschop dr. Chadsey, de beide heren Harpsfield en enige anderen. Na vele dusgenaamde schone maar listige vermaningen van mr.

Chadsey, om hem tot de Babylonische kerk te lokken, begon de bisschop hem op de volgende wijze toe te spreken: "Hollandt, ik wens u van mijn zijde alles goeds, en wel te meer, om uw vrienden. En, zoals mij dr. Standisch verhaald heeft, bent gij en hij beide in één streek geboren, en hij kent uw vader als een eerzaam en katholiek man.

Deze leraar heeft mij ook verhaald, dat hij een jaar geleden met u gesproken heeft, en dat gij zeer hardnekkig aan uw gevoelens vasthoudt. Ook verscheidene bewoners van uw stad hebben mij gezegd, dat gij geijverd hebt om hun dienstboden tot uw godsdienst te brengen, en hen uit te nodigen om uw samenkomsten bij te wonen.

Maar, aangezien gij in gevaar verkeert de wetten van het land te overtreden, wilde ik wel, dat gij u hierin wijs gedroeg. Dan zal u geen gunst ontbreken, die ik u slechts zou kunnen bewijzen of beschikken, zo om u zelf of om uwer vrienden wil, die allen lieden van eer en goede naam zijn, en u alles goeds toewensen; en inderdaad Rogier, dit doe ik ook."

Toen zei mr. Egleston, een man van Lancashire, die Rogier zeer na in de bloede bestond, en die daar tegenwoordig was: “Ik dank u, goede heer; uw eerwaardigheid meent het goed met mijn neef. Ik bid God, dat hij de genade mag bezitten om uw raad te volgen."

Hollandt. "Mijnheer, gij weet niet, wat gij van God bidt. Ik bid God u de ogen te openen, om het licht van zijn Woord te zien."

Egleston. "Rogier, zwijg, opdat u mijnheer niet kwalijk behandelt"

Hollandt. "Neen, waarlijk niet. Mij zal niets overkomen dan wat God behaagt; want de mens kan niet meer doen dan God hem toelaat."

Daarna staken de bisschop, de leraars en Johnson, de schrijver, de hoofden bij elkaar, terwijl Johnson zei: "Rogier, wat zegt gij, wilt gij u aan mijnheer onderwerpen, voordat gij wordt opgeschreven in het boek der verachting?

Hollandt. “Ik heb nooit anders gedacht, dan mij aan de overheid te onderwerpen, zoals ik dat van Paulus in Rom. 13 geleerd heb," terwijl hij de tekst opzegde.

Chadsey. "Zo zie ik dan, dat gij geen wederdoper bent."

Hollandt. "Naar mijn mening ben ik ook geen pausgezinde; want de laatsten en de wederdopers komen daarin overeen, dat men zich niet aan enig vorst of enige overheid mag onderwerpen dan aan zulken, die eerst een eed hebben gedaan hen en hun handelingen te handhaven."

Chadsey. "Bedenk, wat ik u gezegd heb, Rogier; alsook wat mijnheer heeft beloofd.

Hij zal het ook volbrengen, en u nog grotere vriendschap bewijzen. Zie toe, Rogier, want uw te groot verstand heeft u tot deze dwalingen verleid."

Hollandt. "Mijnheer de leraar, ik heb uw woorden nog in mijn geheugen, doch zij missen de kracht om mij te bewegen."

Toen mompelden zij weer samen, en eindelijk zei Boner: "Rogier, ik bemerk, dat gij naar geen goede raad wilt luisteren, noch aannemen, wat ik zeg of uw vrienden u voorhouden."

Hollandt. “Ik kan tot u wel zeggen, mijnheer, wat Paulus zei tot Felix en de andere Joden, gelijk blijkt uit de Handelingen der apostelen, hoofdstuk 22 en 1 Kor. 15, het is mijn meester, bij wie ik leerling was, niet onbekend, dat ik vroeger uw blinde godsdienst, die nu onderwezen wordt, ook toegedaan was, en dat ik hardnekkig daarin volhardde, tot aan het laatst der regering van Eduard; zo zelfs, dat ik zulk een vrijheid vond bij uw biecht, dat ik er geen gewetenszaak van maakte te zondigen, maar op de vrijspraak van de priester vertrouwde, en dat hij voor enig geld boete voor mij doen zou. Als ik dat gegeven had, bekommerde ik mij niet meer, over de zonde dan hij, nadat hij mijn geld had ontvangen. Daarna vroeg ik, of hij ook voor mij met water en brood vastte of niet; want zwelgerij, vloeken en alle andere misdrijven achtte ik niet voor dingen, waarin enig kwaad gelegen was, zolang ik die voor geld kon vergeven krijgen. Zo strikt onderhield ik uw godsdienstige regelen, dat ik ook as verlangde op Asdag, al had ik ‘s nachts nog zo veel goddeloosheid gepleegd. En al mocht ik ook om mijn geweten geen vlees eten op Vrijdag, zo maakte ik er geen gewetenszaak van als de ergste gedurende de nacht te vloeken, te drinken of te dobbelen. Zo ben ik opgegroeid, en daarin ben ik voortgegaan, totdat God mij onlangs het licht van Zijn Woord heeft geopenbaard, en mij door Zijn genade geroepen heeft tot bekering van mijn vroegere afgoderij en goddeloos leven, want in Lancashire heersen verblindheid en hoererij, meer dan met eerbare oren kan worden aangehoord. En toch menen mijn vrienden, die niet vrij van deze openbare zonden zijn, dat de priester hen door zijn missen kan behouden, al lasteren zij God, al hebben zij bijzitten benevens hun vrouwen, zolang zij leven. Ja, mijnheer, ik ken enige priesters, die zeer godsdienstig heten, en toch zijn zij zulken, die zes en zeven kinderen hebben bij vier of vijf verschillende vrouwen.

Mijnheer de leraar, nu kom ik tot uw oudheid, eenheid en algemeenheid; want daarop had mr. Chadsey zich beroepen als kenmerken van de oprechtheid van hun godsdienst.

“Ik ben," dus vervolgde hij, "niet geleerd, ik kan mij niet van drogredenen bedienen;

maar ik vertrouw, dat ik de waarheid bezit, die geen schitterende kleuren nodig heeft om haar aan te bevelen. De oudheid van onze kerk is niet afkomstig van paus Nicolaas of de paus Johanna; maar onze kerk bestaat van de beginne, zelfs van die tijd, toen God tot Adam zei, dat het zaad der vrouw de slang de kop zou vermorzelen; en ook van de rechtvaardige Noach, van Abraham, Izak en Jakob, aan wie beloofd werd, dat hun zaad zou vermeerderen als de sterren aan de hemel; en ook van Mozes, David en al de heilige oudvaders, die geleefd hebben van de beginne tot aan de geboorte van onze Zaligmaker Christus. Zij allen, die deze geloften geloofden, behoorden tot de kerk, al was het getal van hen eens zeer gering, zoals ten tijde van Elia, toen hij dacht alleen te zijn overgebleven, die zijn knieën voor Baäl niet gebogen had; toen God er nog zeven duizend behouden had, die hun knieën voor die afgod nog nooit gebogen hadden. Zoals ik ook vertrouw, dat er nog zeven honderd duizend meer zijn dan ik weet, die hun knieën voor de afgod der mis en uw God Mauzim niet gebogen hebben.

Uw bloedige wreedheid is de steun van die God, omdat gij dagelijks Elia en de dienaars van God vervolgt, als gij hen dwingt, zoals Daniël in zijn kamer, de Heere hun God in het geheim te dienen, zoals ook wij, wegens uw wreedheid, genoodzaakt zijn in de velden God te bidden, dat zijn heilig Woord toch eenmaal oprecht en zuiver onder ons mag gepredikt worden en Hij deze afgodische en bloedige tijden waarin

allerlei wreedheid de overhand heeft, verzachten en verkorten mag. Daarenboven, in onze kerk waren de apostelen en evangelisten, de martelaren en belijders van Christus, die ten allen tijde en in alle eeuwen, om de getuigenis van het goddelijke Woord, werden vervolgd. Maar, op welke oudheid kunt gij u beroepen tot bewijs en steun van uw kerk en godsdienst? Zie, de mis, die afgod en voornaamste pilaar van uw godsdienst, is nog geen vier honderd jaren oud, en sommige van uw missen zijn nog jonger, zoals de mis van St. Thomas Beeket de verrader, waarin gij bidt zalig te worden door het bloed van St. Thomas. En wat uw Latijnse dienst aangaat, wat zijn wij leken daardoor gebeterd! Ik geloof, dat iemand, die onze priesters hun dienst hoort; mompelen, al verstond hij ook Latijn, evenwel weinig woorden daarvan zal verstaan. De priesters radbraken en rammelen die zo, dat zij zelf, noch iemand die hen hoort, weten, wat zij zeggen; en ondertussen is het volk, wanneer het met de priester behoort te bidden, zo op hun paternosters gesteld en op het psalmboek van onze lieve vrouw te bidden; zo listig is de satan in het verzinnen van zijn dromen, die gij met brandstapels en martelvuren voorstaat, om het licht van het goddelijke Woord uit te blussen, dat, zoals David zegt, een lamp voor onze voet behoort te wezen. En verder, waarmee zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt naar Gods Woord.

En, evenwel wilt gijlieden dat voor ons verborgen houden in een vreemde taal. Paulus wilde in de gemeente liever vijf woorden spreken met verstand dan tienduizend in een vreemde taal; en toch wilt gij uw Latijnse godsdienst en gebeden liever uitspreken in een vreemde taal, waarvan het volk hoegenaamd niet weet, dat het van zulk een oudheid is. De Griekse kerk, en ook een groot gedeelte van de christenheid, heeft uw godsdienst in een vreemde taal nooit aangenomen, maar in hun eigen taal, die al het volk verstaat, noch ook uw leer van de wezensverandering, dat hij alleen het sacrament geniet, noch uw vagevuur, noch uw beelden.

En, wat de eenheid van uw kerk aangaat, wat is die anders dan verraderij, moord, het vermoorden van elkaar door vergif, afgoderij, bijgeloof en goddeloosheid? Welke eenheid was er toch in uw kerk, toen er drie pausen tegelijk bestonden? Waar was het hoofd van de eenheid, toen gij een vrouw tot uw paus had?"

Hier werd Rogier Hollandt in de rede gevallen, en men liet hem niet voortgaan, want de bisschop zei tot hem: "Rogier, deze uw woorden zijn zeer lasterlijk, en door tussenkomst van uw vrienden heeft men u toegestaan te spreken, en nu bent gij al te vermetel om ieder onzer hier te willen onderwijzen. Derhalve, gevangenbewaarder, neem hem weg."

Het tweede onderzoek van Rogier Hollandt.

Op een anderen dag, toen hij met nog enige anderen voorgebracht werd, om te worden ondervraagd, zei dr. Chadsey tot hem: "Rogier, ik hoop, dat gij nu beter gedacht en gelet hebt op de kerk dan gij vroeger deed.

Hollandt. “Ik denk, dat er buiten de kerk geen zaligheid is, zoals vele leraars zeggen."

Boner. "Dat is goed gezegd. Mr. Egleston, ik hoop, dat uw neef een goed katholiek man zal worden. Maar Rogier, gij meent toch, denk ik, de kerk van Rome."

Hollandt. “Ik bedoel de kerk, die Christus tot Hoofd heeft, die ook in het bezit van Zijn Woord is, van Zijn sacramenten naar Zijn woord en instelling."

Chadsey. Is dat een Testament, dat gij daar in uw hand hebt?"

Hollandt. Ja, mijnheer dr., het is het Nieuwe Testament. Ik geloof, dat gij geen fouten in de overzetting zult vinden. Het is uw eigen vertaling, die overeenkomt met de groten Bijbel."

Boner. "Wat zegt gij? Hoe weet gij, dat dit het Testament van Christus is, anders dan alleen door de kerk. Want de roomse kerk heeft dat, bewaart het, en heeft daaruit getrokken besluiten, bevelen en de ware uitlegging."

Hollandt. "Neen. De roomse kerk bezit dat, en verhindert het lezen van het Testament.

En ik bid u, welk een ware uitlegging had de paus daarvan gegeven, toen hij zijn voet op de nek van de keizer zette, en zei: "Op de felle leeuw en de adder zult gij treden, bij zult de jongen leeuw en de draak verteden"?

Boner. "Zulke ongeleerde en verwarde hoofden als gij en anderen zouden graag uitleggers der heilige Schrift zijn. Zoudt gij dan willen, dat de oude geleerden, zoals er hier enige zijn, zowel als ik, zich door u zouden laten onderwijzen?"

Hollandt. “Gij schijnt vermaak te scheppen in uitvluchten. Mijn verwardheid was groter door uw leer, dan ik ooit uit dit boek van God ontleend heb. Maar, mijnheer, ik meen, dat enige van de oude leraars zeggen: "Indien een onwetende en onnozele zijn redenen en bewijzen uit Gods Woord ontleent, die moet men meer geloof schenken dan een geleerde, al zijn die ook nog zulke grote leraars, want de gave der kennis was de kundige leraars niet gegeven, maar ontnomen, en aan de armen vissers gegeven.

Maar, ik verklaar mij echter bereid, om door de kerk te worden onderwezen."

Maar, ik verklaar mij echter bereid, om door de kerk te worden onderwezen."

In document De martelaren in het jaar 1557 (pagina 140-148)