• No results found

Engelse martelaren in het jaar 1557

In document De martelaren in het jaar 1557 (pagina 69-73)

Jan Bradhridge, Walter Appelbey,Petronella, zijn vrouw, Edmond Allen, Catharina, zijn vrouw, Johanna Mannings en Elisabet, een blinde maagd

Deze zeven getrouwe getuigen van Jezus Christus werden tegelijk door de geloofsrechters gevangen genomen, onder wie er een was, Edmond Allen genaamd, een molenaar, woonachtig te Fritenden, in het rechtsgebied van het genoemde bisdom.

Deze was een godzalig man, en zeer milddadig jegens de armen, want in een dure tijd, toen zij bijna verhongerd waren, heeft hij hen niet alleen gevoed met zijn koren, dat hij voor de helft van de prijs verkocht, maar ook met de spijs en het voedsel des geestelijken levens, daar hij hun de heilige Schrift voorlas en verklaarde. Toen dit ter ore kwam van de priesters, die daar woonden, genaamd Johannes Taylor en Thomas Henden, werd hij door hun tussenkomst voor de heer Jan Baker aangeklaagd en beschuldigd, die hem ontbood en met zijn vrouw in de gevangenis zette. Daarna daaruit bevrijd, vertrok hij om zijn vervolgers te ontvluchten, naar Calais in Frankrijk, en zette zich daar metterwoon neer. Toen hij daar enige tijd gewoond had, was hij zeer verontrust in zijn geweten, zodat hij op zekere tijd, toen Johannes Web, zijn landgenoot, bij hem kwam, die gevlucht was om de tirannie van de heer Jan Baker te ontgaan, tot Johannes zei, dat hij daar met geen gerust geweten langer kon blijven want," zei hij, "God heeft iets met mij voor, om in Engeland te doen, en Zijn wil geschiede." Aldus keerde hij kort daarna weer naar Fritenden terug.

Toen hij daar teruggekomen was, en de priester Johannes Taylor daarvan bericht kreeg, en de volgende Zondag zag, dat Edmond Allen niet bij de mis tegenwoordig was, wendde hij zich, toen de mis voor de helft gezongen was, en hij gereed stond om de broodgod op te heffen, tot het volk, en beval de lieden om met spoed naar Allens huis te gaan, en hem daar te grijpen, en voegde erbij, dat hij, zo spoedig de mis geëindigd was, hen dadelijk zou volgen, wat hij ook deed; want nauwelijks had hij de woorden ite Missa uitgesproken, en zijn misklederen afgelegd, of hij liep naar Allens huis, nam hem gevangen, en bracht hem naar de heer Richard Baker, om te worden onderzocht, terwijl hij klaagde, dat hij het volk uit de heilige Schrift onderwees en leerde. Om deze misdaad wierp deze vervolger hem en zijn vrouw andermaal in de gevangenis, en zond zijn dienaren met de priesters om zich van zijn bezittingen meester te maken. Zij beroofden hem van zijn geld, Bijbels, psalmboeken en andere goederen, en stelden dit alles de priester Thomas Henden ter hand.

Het onderzoek van Edmond Allen, molenaar, voor de vervolger Richard en Martin Colins, zijn kapelaan.

Baker. Wie heeft u de macht gegeven te prediken en de Schrift uit te leggen? Bent gij een priester? Bent gij daartoe geroepen? Geef antwoord daarop.

Colins. Waarlijk, mijnheer, hij is een uitnemende ketter, en waardig om te worden verbrand.

Allen. Mijnheer, wanneer het UEd. behagen zal mij toe te staan mij wegens mijn geloof te verantwoorden, zo zult gij vernemen, dat ik verzekerd ben, dat God mij deze macht gegeven heeft, zoals hij allen anderen christenen heeft geschonken. Waarom worden wij christenen genaamd, indien wij Christus niet zouden navolgen? Indien wij zijn heilig Woord niet lezen zouden, en dat verklaren aan hen, die minder kennis daarvan hebben dan wij? Is Christus niet onze Vader, en mag een zoon de voetstappen niet navolgen van zijn Vader? Is Christus niet onze Meester, en zal het de leerlingen

verboden zijn de lessen en geboden huns meesters te leren en te verkondigen? Is niet Christus onze Verlosser, en zullen wij Hem niet loven, prijzen en dienen, die ons van de hel, de zonde en de verdoemenis verlost heeft? Toen Christus slechts twaalf jaren oud was, heeft hij toen niet met de leraars geredetwist, en hun de profeet Jesaja verklaard, ofschoon Hij niet behoorde tot het priesterlijk geslacht van Levi, maar uit de stam van Juda was? Heeft Hij in enig opzicht het uitwendige priesterschap aangenomen? Derhalve moeten wij allen, die christenen zijn, Hem hierin navolgen.

Colins. Mijnheer, welk een boef is deze, die zich met Christus wil vergelijken.

Baker. Laat hem zijn gang gaan! Terstond zal hij een groten voorraad ketterij voor u uitbraken. Kunt u iets anders in het midden brengen?

Allen. Ja. Was aan Adam door God niet toegestaan zijn nakomelingen te onderwijzen?

Was Abraham door God niet bevolen zijn kinderen te leren? Leert ons David dit niet in verscheidene psalmen? Predikt Salomo niet voor het volk, daar hij ons in zijn boek, de Prediker genaamd, leert, dat er geen onsterfelijke vreugde in dit leven is te vinden, maar wel in het toekomende? Noach predikte aan hen, die in zijn tijd ongehoorzaam waren, en werd daarom genoemd de ~prediker der gerechtigheid. Verder, heeft Mozes niet zeventig mannen onder de oudsten van Israël uitgekozen, om het volk te onderwijzen en te regeren? En Eldad en Medad, die daartoe niet geroepen waren, predikten voor het volk in de hutten, zodat Jozua, zich daarover ergerende, hen bij Mozes aanklaagde, en zei: "Mijnheer, verbied hen!" Waarop Mozes hem antwoordde:

"Och of al het volk des Heeren profetenwaren," dat is, predikten.

Colins. Uw gezag ontleent gij aan het Oude Testament, dat tenietgedaan is; gij bent een dwaas, en weet niets van de bepalingen der hogeschool. Is de wet niet op drieërlei wijze verdeeld, namelijk, in de wet der plechtigheden, de wet der zeden, en de wet der politie?

Allen. Ik beken, dat, toen Christus, de beloofde Messias, gekomen was, de plechtigheden ophielden, zoals de apostel Paulus ons bewijst in zijn brieven aan de Hebreeën en de Colossensen, waar hij zegt: "Dat u dan niemand oordele in spijs of drank, of in het stuk des feest[dags], of der nieuwe maan, of der sabbatten; welke zijn een schaduw der toekomende dingen, maar het lichaam is Christus."

Colins. Zijn de Joodse wetten door Christus vernietigd?

Allen. Door Christus zijn zij in het 5de hoofdstuk van het Evangelie van Mattheüs bevestigd, en ook door de apostel Paulus, 1 Tim. 1, vs. 9, 10; waar de apostel zegt,

"dat de rechtvaardigen de wet niet is gezet, maar de onrechtvaardigen en de halsstarrigen, de goddelozen en de zondaren, de onheiligen en de ongoddelijken, de vadermoorders, en de moedermoorders, de doodslagers, de hoereerders, de meinedigen," enz.

Colins. Gij bent een ketter; wilt gij terugroepen en weer van kracht doen zijn de strafwetten van Mozes? Zoudt gij willen, dat overspel nu met de dood zou worden gestraft? Dat de ongehoorzame kinderen zouden worden dood gestenigd? Wilt gij Legem talionis hebben? Gij bent een ezel. Waarom, spreek ik ook Latijn tegen een dwalende oproerling? Zullen wij nu oog om oog en tand om tand uitslaan? Gij bent waardig, dat men u de tanden en de tong uitbreekt.

Allen. Indien wij nu zulke wetten hadden, zouden wij geen ongehoorzame kinderen, overspelers, eedbrekers, of doodslagers hebben.

Baker. Laat ons tot onze eerste zaak terugkeren. Waarom hebt gij het volk onderwezen, dat gij zegt te hebben gevoed, zo lichamelijk als geestelijk, aangezien gij geen priester bent?

Allen. Omdat wij als koningen zijn, om over onze boze hartstochten en wellusten te heersen, en bereid zijn te verkondigen de deugden en het Woord van God, en, zoals

Petrus zegt, als levende stenen te schijnen voor anderen; want, zoals men uit een vuursteen slaan kan, wat in staat is de gehele wereld in brand te steken, alzo behoren ook uit een christen de stralen van het heilige Evangelie te voorschijn te komen, om de gehele wereld te verlichten. Indien ons bevolen wordt om een iegelijk rekenschap van ons geloof te geven, en in de eerste plaats ulieden, die deze nu van mij eist, moeten wij dan niet noodwendig de heilige Schrift bestuderen en bepeinzen? Wat baat het een mens spijs te bezitten, zo hij die niet gebruiken wil, klederen te hebben en die niet te dragen; of een ambacht te kennen, en dat niemand te leren; en rechter te zijn en het recht niet uit te spreken? Zal men naar een kunstenaar zien, en deze bij alle lieden geprezen worden, indien hij zijn kunst en wetenschap niet toont? En zal een christen verboden zijn zijn bediening uit te oefenen? Is niet ieder christen een navolger van Christus? Mag onwetendheid, die in allerlei kunsten te misprijzen is, door een christen worden getoond? Gebiedt de apostel Paulus iemand zijn geest uit te blussen? Verbiedt hij iemand, die met geestelijke gaven versierd is, die te gebruiken, dan alleen dat de vrouwen niet prediken mochten? Als men de Handelingen der apostelen leest, hebben dan de Joden dit ooit iemand verboden? De beperking daarin was eerst door paus Gregorius gesteld, zoals ik een geleerd man ten tijde van koning Eduard heb horen prediken.

Colins. Deze schelm, mijnheer, is uitzinnig. Bij mijn priesterschap, ik geloof, dat hij eindelijk zal zeggen, dat een priester geen meerder gezag en macht heeft dan een ander mens. Zeg mij, een priester, bindt en ontbindt hij niet?

Allen. Mijn zonde bindt mij, en mijn berouw ontbindt mij. Ieder christen derhalve, als hij zondigt, bindt zichzelf, en, als hij berouw heeft over zijn zonden, ontbindt hij zich;

doch, indien iemand anders door mijn vermaning van zijn zonden ontbonden is, dan kan gezegd worden, dat ik hem ontbind; en wanneer hij, niettegenstaande mijn vermaning, in zijn zonden blijft en daarin volhardt, dan kan men ook zeggen, dat ik hem bind, ofschoon het eigenlijk God is, Die bindt en ontbindt, en de wasdom geeft.

Daarom zegt Christus: "Waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn naam, daar ben Ik in het midden van hen; en aan wie gijlieden de zonden vergeeft, die worden ze vergeven, en, aan wie gij ze houdt, die zijn ze gehouden." De paus bezit ook geen sleutelen om de zonden te binden of te ontbinden dan de sleutelen der dwaling, aangezien de sleutel, die het slot van de verborgenheden en de zaligheid Gods opent, die is van het geloof en het berouw, zoals ik vele geleerde mannen heb horen verkondigen, dat ook Augustinus en Origenes van dit gevoelen waren."

Toen hij dit gezegd had, waren zij vertoornd, begonnen hem te smaden, en zetten hem de gehele nacht in boeien. Toen hij daar zat, kwamen er enige tot hem, die hem gunstiger waren dan de anderen; en, bewogen, dat zij zulk een geweld aan hem pleegden, baden zij hem, dat hij zijn geweten rein zou bewaren, en de raad van Baruch volgen, die zegt: "Wanneer gijlieden het volk ziet, dat voor en achter gaat, om de afgoden te aanbidden, zo spreekt in uw harten: "Heere U alleen zal men aanbidden.”

Met deze woorden verleidden zij hem, om de volgende dag de mis te gaan bijwonen.

Maar, toen hij bij het kerkhof kwam, voelde hij een zware strijd in zijn gemoed, en bedacht bij zichzelf, dat zo’n klein stukje brood tussen de vingers van de priester niet wezen kon een wezenlijk lichaam, levende met een ziel, en met zenuwen, beenderen, hanen, vlees en andere leden. Hij keerde terug, en beklaagde zich, dat hij zich naar deze plaats had laten verleiden, terwijl hij zei, dat zijn geweten getuigde, dat het geen erkende Schrift was, of dat dit een andere betekenis moest hebben, zodat hij opnieuw gevangen genomen en voor deze vervolger gebracht werd, die hem vroeg waarom hij geweigerd had het heilige sacrament van het altaar te aanbidden..

Allen. Omdat het een afgod is.

Colins. Het is het lichaam van Christus.

Allen. Dat is zo niet.

Colins. Bij de mis is het dit.

Allen. Het is een stuk brood.

Colins. Hoe kunt u mij dit bewijzen?

Allen. Toen Christus met zijn discipelen aan tafel zat, gaf Hij hun niet brood te eten?

Colins. Brood? Gij boef!

Allen. Ja brood, wat u het lichaam van Christus noemt. Zat Hij aan de tafel, of was Hij beide: aan de tafel en ook in hun monden? Want, als Hij aan de tafel zat, en Zich tegelijk in hun monden bevond, dan moet Hij noodzakelijk twee lichamen hebben, of anders een schijnlichaam, wat te gruwelijk is om te denken.

Baker. Het lichaam van Christus was een verheerlijkt lichaam, en kon op twee verschillende plaatsen tegelijk zijn.

Allen. Dan moet Hij noodzakelijk twee lichamen hebben, daar u van twee plaatsen tegelijk spreekt, waar Hij zich kan bevinden.

Colins. Domme ezel, leren de hoogleraren niet, dat een verheerlijkt lichaam overal kan zijn?

Allen. Wanneer het lichaam van Christus niet verheerlijkt was, voor Hij uit de doden was opgewekt, was het ook niet verheerlijkt bij het laatste avondmaal, en daarom kon het niet aan de tafel zijn en in de sacramenten tevens, zoals uit uw gezegde blijkt.

Colins. Een verheerlijkt lichaam heeft geen plaats.

Allen. Wat geen plaats inneemt, kan God noch iets anders zijn. En nu zegt u, dat het lichaam van Christus geen plaats inneemt, waaruit noodzakelijk volgen moet, dat het God noch iets anders is, wat u aanbidt; want is het dit niet, dan bestaat ook uw godsdienst niet; en is het God, dan neemt u vier personen in de drie-eenheid aan, namelijk, de persoon van de Vader, de persoon van de Zoon, de persoon van de Heilige Geest, en de menselijke natuur van Christus; want als Hij Christus niet is, zoals u noodzakelijk erkennen moet, als Hij geen plaats inneemt, zo zouden onze godsdienst en ons geloof tevergeefs en onze hoop zonder beloning zijn.

Colins. Deze oproerling wil in niets anders geloven dan in de Schrift. Hoe weet gij, dat het de Schrift is, dan door de kerk, zoals Augustinus zegt?

Allen. Ik weet niet, wat Augustinus zegt; maar ik ben verzekerd, dat dit het goddelijke Woord is, en wel door vele bewijzen. Vooreerst, omdat de wet van God in mij de veroordeling werkt, er! mij bewijst, dat ik wegens mij zelf veroordeeld ben, en deze verdoemenis, mr. Colins, moet gij eerst in uzelf ontdekken, voor gij tot berouw en bekering kunt komen; want, gelijk deze droefheid en wroeging van het geweten zonder geloof wanhoop is, alzo is ook een ingebeeld en een Rooms geloof, zonder berouw en leedwezen over de zonden een grote vermetelheid. Ten tweede, omdat het Evangelie een kracht Gods is tot zaligheid, voor ieder die gelooft; en Gods Geest getuigt met mijn Geest, dat ik Gods kind ben, en de heilige Schrift zijn goddelijk Woord is. Ten derde zijn er wonderbare werken Gods, die mij reden geven om te geloven, dat er een God. is, ofschoon wij die niet vereren als God; de zon, de maan, de sterren en al de andere schepselen en wonderwerken Gods verkondigen mij, dat er een God is, zoals David ons leert in de 19e Psalm, en dat deze de heilige Schrift is, omdat zij ons leert de almacht, de kracht, de voorzienigheid en de majesteit van God, en bovendien, dat God aan alles in de natuur wetten heeft voorgeschreven. Ten vierde, omdat het Woord van God aan de kerk gezag gegeven heeftin het Paradijs, waar gezegd wordt, dat het zaad der vrouw de kop van de slang zou vermorzelen. Dit zaad is het evangelie van Christus en de gehele Schrift, want door deze belofte, die Christus is, zijn wij verzekerd van het eeuwige leven, waaruit blijkt dat de woorden: "het zaad

der vrouw zal de kop van de slang vermorzelen," aan de kerk gezag hebben gegeven, en niet de kerk aan de heilige Schrift.

Baker: "Wat zegt gij van het sacrament?

Allen: "Zoals ik vroeger reeds gezegd heb."

Baker: "Weg met hem naar de gevangenis."

Aldus werd hij, wegens zijn geloof, veroordeeld met de zes andere gelovigen, te weten, vier vrouwen en twee mannen, bovengenoemd, om samen te Maidstone te worden verbrand. Daar hebben zij met een verblijd gemoed de belijdenis van hun geloof ter ere van God en tot bevestiging van de Evangelische waarheid, met hun bloed bevestigd, op de 18e Juni, in het jaar van onze Zaligmaker 1557.

Richard Woodman, met nog negen anderen, vier vrouwen en vijf

In document De martelaren in het jaar 1557 (pagina 69-73)