• No results found

S.8 Nieuwe verdeling klassiek domein: optelsom herverdeeleffecten en volume effecten

4.4 Verklaringsmodel afgestemd op spreiding netto lasten

8.4.2 Riolering

omvang en samenstelling clusteronderdeel

In de rekening 2017 verantwoorden85 alle gemeenten tezamen 1,4 miljard euro aan lasten op het clusteron-derdeel riolering. Daar staan 1,7 miljard euro aan baten tegenover, zodat gemeenten per saldo circa 300 miljoen euro aan netto baten verantwoorden op dit clusteronderdeel (circa 17 euro per inwoner).

Alhoewel rioolheffing in principe niet meer dan volledig kostendekkend mogen zijn, is er op dit taakonder-deel dus sprake van per saldo baten. Dit hangt taakonder-deels86 samen met btw die destijds is uitgenomen uit het gemeentefonds in verband met de introductie van het BTW-compensatiefonds (BCF). Gemeenten kunnen de btw op rioleringen declareren bij het BCF, terwijl ze deze ook in de rioolheffing mogen opnemen. Het overige deel betreft extracomptabel doorbelaste kosten (watertaken, overhead) en incidentele onttrekkingen aan voorzieningen voor andere taakvelden/clusters die in de rioolheffingen zijn opgenomen.87 In deze ge-vallen worden de inkomsten uit rioolheffingen dus deels ingezet als algemeen dekkingsmiddel.

achtergronden van verschillen tussen gemeenten

De bruto lasten bestaan vooral uit investeringen in onderhoud/vervanging van riolen en eigen apparaatslas-ten van gemeenapparaatslas-ten. Verschillen in bruto lasapparaatslas-tenniveaus tussen gemeenapparaatslas-ten hangen onder andere samen met

85 Bron: CBS, Iv3-gegevens taakveld 7.2.

86 Naar schatting gaat het gemiddeld om circa 40% van de netto baten.

87 Bij het coderen van de steekproefgemeenten zijn lasten op het taakveld riolering gecorrigeerd voor zover deze herkenbaar betrekking hebben op andere taakvelden, zodat gecodeerde lasten zoveel mogelijk worden verantwoord op het taakonderdeel waar ze inhoudelijk thuis horen.

type (gemengd of gescheiden, vrijverval- of drukriolering) en ouderdom van het rioolstelsel. De gemeen-telijke apparaatslasten vormen een (beperkt) deel van de uitgaven; (groot) onderhoud aan riolen wordt veelal uitbesteed. Daarnaast wordt het kostenniveau van gemeenten beïnvloed door externe factoren als bodemgesteldheid en bebouwingsdichtheid c.q. uitgestrektheid (aansluiting buitengebieden).

huidige ijkpunt voor riolering

In de huidige verdeling vindt bij riolering een herverdeling plaats tussen typen gemeenten: de meerkosten van gemeenten met een slechte bodemgesteldheid worden gecompenseerd ten koste van gemeenten met een relatief goede bodemgesteldheid. Hierdoor worden per saldo geen middelen via het gemeentefonds verdeeld. Het uitgangspunt is dat (macro) de kosten volledig met heffingen kunnen worden gedekt.

feitelijke lasten en baten riolering in relatie tot vergoeding gemeentefonds

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van lasten en baten met betrekking tot riolering voor de steekproefgemeenten in 2017. Daarbij zijn de steekproefgemeenten gegroepeerd naar inwonertal en de (kostendrijver) bodemgesteldheid. Tevens is per gemeentegroep weergegeven hoeveel voor dit taakonder-deel wordt vertaakonder-deeld in het huidige gemeentefonds.

Tabel 8.6: Samenstelling Riolering voor steekproefgemeenten gegroepeerd naar inwonertal en bodemge-steldheid. Stand rekening 2017. Bedragen in euro’s per inwoner.

inwonergrootte

Gemeenten met een (zeer) slechte bodemgesteldheid hebben hogere bruto lasten dan gemeenten met een goede bodemgesteldheid. In de tabel is te zien dat de meeste gemeentegroepen in 2017 gemiddeld meer netto baten realiseren (kolom 3) dan waarmee rekening wordt gehouden in het gemeentefonds (kolom 4).

Gemiddeld gaat het om circa 9 euro per inwoner hogere netto baten (totaal kolom 3 minus kolom 4).

Onder in kolom 4 is het effect van de intergemeentelijke solidariteit in de huidige verdeling van het ge-meentefonds te zien: gemeenten met een zeer slechte bodemgesteldheid ontvangen middelen ten koste van gemeenten met een minder slechte of goede bodemgesteldheid.

model geschat op bruto lasten

De netto lasten van gemeenten worden voornamelijk bepaald door de mate van kostendekkendheid van de rioolheffing. Gemeenten hebben veel vrijheid bij het bepalen van de hoogte van de rioolheffing en de af-wegingen hierover lopen tussen gemeenten uiteen. Hierdoor is het niet zinvol een verklaringsmodel te schatten op de netto lasten. De invloed van kostenbepalende structuurkenmerken zal vooral tot uiting ko-men in de bruto lasten van gemeenten. Daarom is het verklaringsmodel voor riolering geschat op de bruto

lasten van de steekproefgemeenten. Hierbij zijn, evenals bij andere clusteronderdelen, de maatstaven uit het huidige ijkpunt gebruikt (zie tabel 8.4 kolom 2 nulvariant).

gemeentefonds vergoedt netto lasten

Het deel van de bruto lasten dat gemeenten geacht worden te dekken uit de rioolheffing wordt niet vergoed in het gemeentefonds. Daarom moet het verklaringsmodel voor riolering, net als alle andere verklarings-modellen, uiteindelijk worden afgestemd op de netto lasten. Dit gebeurt door in het verklaringsmodel het gewicht van de maatstaf woonruimten zodanig te verlagen dat de uitkomst van het model macro aansluit op de feitelijke netto lasten. Hiermee wordt het bruto verklaringsmodel genetteerd. Het gevolg van deze nettering is dat de ‘ingehouden’ middelen via drie ‘bodemmaatstaven’ worden verdeeld over gemeenten met een slechte bodemgesteldheid.

In tabel 8.7 wordt de samenstelling van de (bruto) nulvariant (kolom 2) alsmede het resultaat van de omre-kening naar (netto) voorkeursvariant (kolom 3) gepresenteerd.

Tabel 8.7: Samenstelling verklaringsmodel Riolering (clusteronderdeel IRM): aandelen structuurkenmer-ken in totaal.

Maatstaf

(1) huidige verdeling

riolering netto

(2) nulvariant riolering bruto

(3) voorkeursvariant

riolering netto

woonruimten -350,3% 5,8% -159,7%

woonruimten * bodem kom 167,3% 88,3% 56,0%

omgevingsadressendichtheid 50,3%

land -10,3%

land * bodem 4,8% 5,1% 3,2%

oeverlengte * bodem 5,1%

oeverlengte * dichtheid * bodem 33,0% 0,7% 0,5%

Totaal 100,0% 100,0% 100,0%

aansluitverschillen tussen verklaringsmodel en bruto lasten

Onderstaande tabel geeft de modeluitkomst voor de netto lasten gegroepeerd naar aantal inwoners en bo-demgesteldheid. In kolom 4 is in het onderste deel van de tabel te zien dat het verklaringsmodel afdoende rekening houdt met kostenverschillen als gevolg van een slechte bodemgesteldheid: voor zowel gemeenten met een goede als een (zeer) slechte bodemgesteldheid sluit het verklaringsmodel gemiddeld goed aan bij de feitelijke netto lasten.

Tabel 8.8: Riolering (clusteronderdeel IRM): feitelijke bruto lasten, uitkomst verklaringsmodel en aansluit-verschillen. Steekproefgemeenten gegroepeerd naar inwonertal. Stand rekening 2017. Bedragen in euro’s per inwoner.

Als gevolg van afrondingen kunnen totalen afwijken van de som der delen

In de huidige systematiek wordt voor dit clusteronderdeel macro uitgegaan van volledig kostendekkende heffingen, waarbij in de verdeling rekening wordt gehouden met de kostenverhogende effecten van een slechte bodemgesteldheid. Dit impliceert solidariteit tussen gemeenten met een goede en slechte bodemge-steldheid, omdat gemeenten met relatief goede bodemgesteldheid een iets lagere uitkering in het gemeen-tefonds krijgen om de hogere uitkering van gemeenten met een slechte bodemgesteldheid te bekostigen.

In het herijkingsonderzoek is besloten om de huidige werkwijze te continueren en het verklaringsmodel te schatten op de actuele bruto lastenpatronen. Dit levert een globalisering op omdat minder (bodem) maat-staven worden gebruikt, waarbij – evenals in de huidige verdeling – alleen de meerkosten als gevolg van een slechte bodemgesteldheid tussen gemeenten worden verevend.88