• No results found

Niet alle lasten zijn noodzakelijk: aansluitverschillen inhoudelijk toetsen op effect eigen

S.8 Nieuwe verdeling klassiek domein: optelsom herverdeeleffecten en volume effecten

3.4 Niet alle lasten zijn noodzakelijk: aansluitverschillen inhoudelijk toetsen op effect eigen

feitelijke netto lasten zijn beïnvloed door gemeentelijke keuzes (endogene factoren)

Feitelijke netto lasten van gemeenten worden niet alleen beïnvloed door kostenbepalende structuurverschil-len, maar ook door gemeentelijke keuzes rond voorzieningenniveau en wijze van uitvoering (zie figuur S.1). Om aan het wettelijke uitgangspunt van kostenoriëntatie te voldoen, dienen eigen keuzes van gemeen-ten buigemeen-ten de verdeling te blijven. Wanneer niet goed rekening wordt gehouden met de effecgemeen-ten van zulke keuzes, zouden bijvoorbeeld gemeenten met hoge uitgaven vanwege een bovengemiddeld voorzieningen-niveau of ondoelmatige uitvoering extra middelen uit het gemeentefonds toebedeeld krijgen.

wenselijke correctie endogene factoren stuit op beperkingen in statistiek en data…

Voor een goede kostenoriëntatie van de verdeelmodellen is het wenselijk om in modelschattingen ook te corrigeren voor de invloed van verschillen in endogene factoren, zoals gemeentelijke beleids- en organisa-tiekeuzes. Dit stuit echter op statistische beperkingen (het aantal variabelen in een model is begrensd) en beperkingen in de beschikbaarheid van indicatoren waarmee deze keuzes meetbaar kunnen worden ge-maakt. Daarom is in de verklaringsmodellen alleen gecorrigeerd voor de invloed van verschillen in eigen middelen op de eigen keuzes van gemeenten.9

…daarom is inhoudelijke toets nodig op achtergronden van aansluitverschillen (residuenanalyse)

Door genoemde beperkingen blijft het dus mogelijk dat regressieanalyse ook bepaalde endogene effecten (van afwijkende gemeentelijke keuzes) honoreert, die tot uiting komen in de feitelijke netto lasten van gemeenten. Dit maakt een toetsing nodig op de achtergrond van de verschillen tussen feitelijke netto lasten en modeluitkomsten (aansluitverschillen) in de vorm van een residuenanalyse. In deze analyse worden de aansluitverschillen op inhoudelijke gronden beoordeeld: zijn ze logisch en uitlegbaar gegeven de exogene en endogene factoren waarmee een gemeente te maken heeft. Als aansluitverschillen worden verklaard door endogene factoren (eigen keuzes van gemeenten) behoeft niet verder te worden gekeken. Als het echter gaat om exogene (niet beïnvloedbare) factoren is nagegaan hoe deze alsnog in het verklaringsmodel kunnen worden meegenomen (zonder afbreuk te doen aan de statistische kwaliteit van het model).

S.3.5 Stappenplan voor toepassing regressieanalyse

van huidige verdeling naar nieuwe verdeling

De beschreven methode hebben we uitgewerkt in een stapsgewijze aanpak, die in onderstaande infographic is gevisualiseerd en toegelicht.

Figuur S.3: Stapsgewijze aanpak van regressieanalyse voor verdeling klassiek domein

9 Daarnaast is specifiek bij het clusteronderdeel Infrastructuur rekening gehouden met een verschillende historie van gemeenten bij het activeren van investeringen.

Leeswijzer

0. Het vertrekpunt vormen de maatstaven uit de huidige verdeling. De meest relevante kostendrijvers voor het klassiek domein maken deel uit van de set maatstaven die in september 2019 bestuurlijk is vastgesteld 1. Met lineaire regressieanalyse zijn de meest relevante maatstaven geselecteerd die de verschillen in netto

las-ten tussen de steekproefgemeenlas-ten zo goed mogelijk verklaren 2. Hierop zijn correcties toegepast voor:

a. de invloed van algemene eigen middelen: deze correctie is gebaseerd op de som van de feitelijke inkom-sten in 2017 uit OZB en OEM, die bepalend zijn voor de bestedingsruimte van gemeenten. Vanwege de sterke dynamiek zijn de saldi uit grondexploitaties in 2017 vervangen door het meerjarig gemiddelde in de voorgaande 10 jaar;

b. de invloed van specifieke vaste bedragen van de Waddengemeenten en de G4;

c. maatstaven uit de huidige verdeling die als onwenselijk zijn aangemerkt. Dit betreft maatstaven met drem-pels, algemene vaste bedragen of maatstaven die verouderd zijn (zoals minderheden of verdeelsleutel investeringsbudget stedelijke vernieuwing). In totaal wordt met deze onwenselijke maatstaven momenteel ongeveer 1 miljard euro verdeeld.

Indien de modeluitkomsten na stap 2c maatstaven met een negatief gewicht bevatten, zijn deze stap voor stap verwijderd. Een negatief gewicht van een maatstaf als kostenverklarende factor is doorgaans niet logisch: een ge-meente zou dan minder middelen ontvangen wanneer de score op die factor toeneemt.

Het resultaat van deze stappen is de nulvariant van het verklaringsmodel per cluster. Na beoordeling van de nulva-riant zijn soms andere modelvanulva-rianten verkend en afgewogen.

van nulvariant naar voorkeursvariant: soms zijn gerichte aanpassingen wenselijk

De nulvariant van de verklaringsmodellen per cluster(onderdeel) is voorgelegd aan de begeleidingscom-missie, de bestuurlijke kopgroep en de stuurgroep. In de besprekingen zijn de samenstelling (aandeel van de verschillende maatstaven) en de uitkomsten (R2 en aansluitverschillen voor diverse groepen steekproef-gemeenten) in onderlinge samenhang gewogen. Bij deze weging zijn soms ook andere aspecten betrokken, zoals veronderstelde beleidsvrijheid of dekkingsmogelijkheden uit heffingen (riolering en reiniging). Dit heeft geleid tot de uitwerking van een aantal modelvarianten. Uit de voorgelegde varianten heeft de stuur-groep, na consultatie van begeleidingscommissie en bestuurlijke kopstuur-groep, een voorkeursvariant per clus-ter(onderdeel) gekozen.

S.4 Resultaat: verklaringsmodellen voor klassiek domein

verklaringsmodellen bevatten veel maatstaven om recht te doen aan diversiteit in clusters

Voor alle uitgavenclusters van het klassiek domein zijn zo (voorkeursvarianten van) verklaringsmodellen ontwikkeld. Tabel S.2 laat zien hoe deze modellen zijn samengesteld: per cluster is aangegeven welk aan-deel de verschillende structuurkenmerken hebben in de verklaring van de feitelijke netto lasten. In de on-derste grijze regel is weergegeven welk deel van de feitelijke netto lasten wordt verklaard door verschillen in algemene eigen middelen (AEM), specifieke vaste bedragen (SVB) en activering van investeringen (re-levant bij clusteronderdeel infrastructuur).

Bij de volgende clusteronderdelen is gekozen voor een voorkeursvariant in plaats van de nulvariant:

• ruimte, milieu en economie (onderdeel IRM) en bestuursorganen en burgerzaken (onderdeel B&O):

aan het verklaringsmodel is een schaalbedrag10 toegevoegd om het negatieve aansluitverschil voor kleine gemeenten te dempen.

• ruimte, milieu en economie (onderdeel IRM): het gewicht van het structuurkenmerk historiciteit is gemaximeerd op het aandeel in de huidige verdeling. Zonder deze ingreep zou dit kenmerk een groot deel van de verklarende werking van bebouwingsdichtheid overnemen (proxy-effect);11

• brandweer (onderdeel O&V): de maatstaf inwoners is vervangen door woonruimten vanwege de ster-kere inhoudelijke relatie met dit taakonderdeel;

• cluster Sport, cultuur en recreatie (SCR): de huidige maatstaven klantenpotentiëlen zijn vervangen door verbeterde maatstaven voor centrumfuncties, waarbij de nieuwe landelijke centrumfunctie een logische toegevoegde waarde heeft.

Opgeteld leiden de nieuwe verklaringsmodellen tot het totaalbeeld voor het klassiek domein in kolom 6.

Ter vergelijking is in kolom 7 het aandeel van de structuurkenmerken in de huidige verdeling van het klas-siek domein weergegeven.

Tabel S.2: Samenstelling verklaringsmodellen per uitgavencluster klassiek domein: aandeel van structuur-kenmerken respectievelijk algemene eigen middelen, specifieke vaste bedragen en activering in het totaal van de feitelijke netto lasten in 2017.

Structuurkenmerk

Bebouwing (oppervlakte) 41,4% 8,2% 7,4%

Bebouwingsdichtheid 1,1% 17,8% 25,1% 7,3% 11,0%

* negatief gewicht als gevolg van uitname btw op de onderdelen riolering en reiniging

** betreft alleen specifieke vaste bedragen

De onderste grijze regel laat zien dat de algemene eigen middelen (AEM) en specifieke vaste bedragen (SVB) zoals verwacht een belangrijke rol spelen in de verklaring van de netto lastenpatronen. Dit is met name het geval bij de clusters Onderwijs (kolom 3) en Infrastructuur, ruimte en milieu (kolom 5). Bij in-frastructuur wordt ook een deel van de netto lastenpatronen verklaard door verschillen in activering van

10 Een schaalbedrag is eenzelfde bedrag voor alle gemeenten en indiceert een basis bedrag.

11 De huidige verdeling voor dit clusteronderdeel bevat veel maatstaven die als ongewenst zijn aangemerkt en moesten worden vervangen.

12 Dit kenmerk kan worden gezien als opslag op alle maatstaven (het totaal van de uitkomsten van alle uitgavenclusters).

investeringen. Bij het cluster Sport, cultuur en recreatie (kolom 4) wordt een deel van het relatief hoge netto lastenniveau van grote gemeenten opgepakt door de nieuwe maatstaf voor (landelijke) centrumfuncties van gemeenten. Doordat in de regressieanalyse rekening is gehouden met verschillen in de feitelijk beschikbare eigen middelen en specifieke vaste bedragen is de verstorende werking van deze factoren op de gewichten van de maatstaven zo veel mogelijk beperkt.

In kolom 6 is te zien dat de maatstaf inwoners een relatief belangrijke rol krijgt in de verklaring van de uitgavenpatronen in het klassiek domein. Dit gaat voornamelijk ten koste van de maatstaf woonruimten.

Verder krijgt de oppervlakte van de bebouwing (deels in combinatie met bodemgesteldheid als kostenver-hogende factor) en het schaalbedrag een groter aandeel. Op hoofdlijnen ligt de samenstelling van de nieuwe modellen voor het klassiek domein (kolom 6) in lijn met de huidige verdeling (kolom 7).

verklaringsmodellen sluiten goed aan op feitelijke netto lastenpatronen

Daarnaast is van belang in hoeverre de verklaringsmodellen aansluiten op de feitelijke netto lastenpatronen.

Dit inzicht wordt gegeven in tabel S.3. Van boven naar beneden bevat de tabel per uitgavencluster de vol-gende uitkomsten van het verklaringsmodel:

• het aantal maatstaven (tussen haakjes: huidige aantal);

• de uitkomst van de indicator die aangeeft in welke mate het verklaringsmodel aansluit bij de feitelijke netto lastenpatronen van de steekproefgemeenten (verklaarde variantie of R2);

• de aansluitverschillen (modeluitkomst minus feitelijke netto lasten) in euro’s per inwoner voor de steekproefgemeenten gegroepeerd naar inwonertal.

Tabel S.3: Uitkomsten verklaringsmodellen per uitgavencluster klassiek domein: aantal maatstaven, ver-klaarde variantie (R2) en aansluitverschillen (in euro’s per inwoner voor steekproefgemeenten, rekening 2017).

* excl. incidentele uitbijters (hebben geen invloed op modeluitkomsten)

** excl. riolering en reiniging

Het aantal maatstaven in de verklaringsmodellen voor het klassiek domein is duidelijk afgenomen ten op-zichte van de huidige verdeling. De verklaringsmodellen bevatten geen negatieve gewichten.13 Ook is de verklaarde variantie voor alle clusters goed (R2 >70%). Voor het totaal van het klassiek domein is de R2 hoger dan voor elk van de clusters, omdat positieve en negatieve aansluitverschillen tegen elkaar wegvallen.

Vanwege de beschikbare inkomsten uit heffingen, zijn de verklaringsmodellen voor riolering en reiniging (onderdelen van cluster IRM) geschat op de bruto lasten van de steekproefgemeenten. Voor bruto lasten is

13 Met uitzondering van de clusteronderdelen riolering en reiniging in verband met de btw-uitname voor het BTW-compensatiefonds.

gekozen omdat in de netto lasten de keuze van gemeenten is verwerkt om heffingen wel of niet kostendek-kend te maken. Die gemeentelijke keuze (beleidsvrijheid) moet niet worden meegenomen in de verklaring van kostenverschillen.

Bij riolering is rekening gehouden met de kostenverhogende effecten van een slechte bodemgesteldheid.

Dit impliceert solidariteit tussen gemeenten met een goede en slechte bodemgesteldheid: gemeenten met een goede bodemgesteldheid krijgen een iets lagere uitkering uit het gemeentefonds om de hogere uitkering van gemeenten met een slechte bodemgesteldheid te bekostigen. Bij reiniging zijn geen relevante kosten-verhogende structuurkenmerken gevonden. Vervolgens is er – in aansluiting op de huidige werkwijze in het gemeentefonds na afstemming in de stuurgroep en bestuurlijke kopgroep – van uitgegaan dat macro alle uitgaven op deze onderdelen kunnen worden gedekt uit heffingen. Vanwege deze specifieke werkwijze worden de uitkomsten voor deze clusteronderdelen in een afzonderlijke kolom gepresenteerd.

Voor groepen gemeenten in bijzondere omstandigheden (schaaleffecten, slechte bodemgesteldheid, veel kernen en/of krimp) sluiten de uitkomsten van de verklaringsmodellen voor het klassiek domein goed aan op hun feitelijke netto lasten.

S.5 Verklaringsmodellen voor klassiek domein voldoen aan uitgangspunten

validatie van uitkomsten geeft geen aanleiding tot bijstelling van modellen

De regressieanalyses zijn uitgevoerd op de feitelijke netto lasten van de steekproefgemeenten op basis van rekeningcijfers 2017. Ter validatie van de uitkomsten zijn de verklaringsmodellen opnieuw geschat in een aantal varianten, waarbij de volgende aanpassingen zijn doorgevoerd:

• binnen de steekproef van 90 gemeenten zijn gericht gemeenten uit de analyse gelaten die mogelijker-wijs het gemiddelde aansluitverschil voor verschillende structuurgroepen beïnvloeden;

• omdat grotere gemeenten relatief oververtegenwoordigd14 zijn in de steekproef, zijn de inwonergroot-tegroepen zo gewogen dat kleinere gemeenten zwaarder meewegen;

• een random selectie van 75 van de 90 steekproefgemeenten;

• vervangen van rekeningcijfers 2017 door rekeningcijfers 2018 als basis voor de feitelijke netto lasten.

De uitkomsten van de validatie geven geen aanleiding tot aanpassing van de verklaringsmodellen.

aansluitverschillen van uitschieters hangen vooral samen met eigen gemeentelijke keuzes

Bij de 20 steekproefgemeenten met de grootste aansluitverschillen in euro’s per inwoner (uitschieters) is een residuenanalyse uitgevoerd. Daarbij is met behulp van uitgevraagde achtergrondinformatie op cluster-onderdelen nagegaan wat de achtergronden zijn van deze aansluitverschillen.

De aansluitverschillen blijken in belangrijke mate te kunnen worden verklaard door incidentele effecten en endogene factoren (gemeentelijke keuzes omtrent voorzieningenniveaus en wijze van uitvoering). In een aantal gevallen is er ook sprake van effecten van exogene factoren. Dit hangt samen met maatstaven uit de huidige verdeling die in statistisch opzicht onvoldoende toegevoegde waarde hebben om – in aanvulling op de andere maatstaven – opgenomen te worden in de nieuwe modellen, maar voor bepaalde gemeenten wel een belangrijke onderscheidende kostendrijver zijn.

14 De achtergrond hiervan is dat in het onderzoek diverse aandachtspunten en thema’s zijn meegegeven die vooral spelen bij grotere gemeenten (zoals centrumfuncties, investeringen, vervanging ongewenste maatstaven).

Verder toont de analyse dat bij enkele gemeenten die over bovengemiddeld veel algemene eigen middelen beschikken, dit effect niet volledig wordt opgepakt door de regressieanalyse. Iets vergelijkbaars geldt voor het activeren van investeringen met maatschappelijk nut bij gemeenten die in de periode vóór 2017 vrijwel niet activeerden. Dit effect wordt niet altijd volledig opgepakt door de regressieanalyse waardoor aansluit-verschillen ontstaan.

De residuenanalyse levert geen aanknopingspunten op om met regressieanalyse tot een verdere bijstelling van – de voorkeursvarianten van – de verklaringsmodellen in het klassiek domein te komen. Wel zijn er aanpassingen denkbaar die de kostenoriëntatie verder vergroten, maar dit vraagt om meer beleidsmatige afwegingen.

verklaringsmodellen zijn kostengeoriënteerd, goed uitlegbaar en globaal

Afgezet tegen de centrale criteria uit het beoordelingskader leidt de beoordeling van – de voorkeursvarian-ten van – de verklaringsmodellen tot de volgende bevindingen:

1. kostenoriëntatie: doordat rekening is gehouden met de invloed van verschillen in beschikbare alge-mene eigen middelen, specifieke vaste bedragen en activering van investeringen is met regressieana-lyse een zo goed mogelijke kostenoriëntatie van de verdeling bereikt. Dit komt tot uiting in relatief beperkte aansluitverschillen voor (structuur)groepen van steekproefgemeenten en een relatief hoge verklaarde variantie (R2). De residuenanalyse bevestigt dit beeld;

2. uitlegbaarheid: de verklaringsmodellen bevatten inhoudelijk plausibele maatstaven met logische wichten. Ook geeft de stapsgewijze aanpak vanuit de huidige verdeling inzicht in de effecten van ge-maakte keuzes. De specifieke thema’s van het klassiek domein zijn inzichtelijk uitgewerkt in model-varianten. Gerichte aanpassingen in modelvarianten zijn gebaseerd op aansluitverschillen voor struc-tuurgroepen en inhoudelijke beoordeling van de samenstelling van modellen. Tot slot draagt ook het onderscheid in verklaring en verdeling bij aan de uitlegbaarheid;

3. globaliteit: de verklaringsmodellen bevatten duidelijk minder en vereenvoudigde maatstaven, waarbij alle ongewenste maatstaven zijn vervangen. Respect voor de gemeentelijke autonomie komt tot uiting in het beperkte aantal maatstaven dat is gebruikt in clusters met relatief veel beleidsvrijheid. Bij een aantal gemeenten leidt de globaliteit tot grotere aansluitverschillen. Dit is mede het gevolg van het toepassen van lineaire regressie.15

Op de andere elementen uit het beoordelingskader scoren de verklaringsmodellen als volgt:

• er is gebruik gemaakt van actuele en betrouwbare data, doordat de regressieanalyses zijn gebaseerd op uniform gecodeerde lasten en baten uit de financiële administraties van de steekproefgemeenten die ter validatie naar de gemeenten zijn teruggekoppeld;

• er is een herkenbare clusterindeling ontwikkeld van inhoudelijke samenhangende takenpakketten met vergelijkbare kostendrijvers op clusteronderdelen. De clusters hebben een substantiële omvang en zijn door de relatie met Iv3-taakvelden goed te monitoren;

• de verklaringsmodellen bevatten stabiele maatstaven, die voldoen aan de eisen die aan maatstaven worden gesteld: niet beïnvloedbaar door gemeenten, plausibele samenhang met kostenpatronen (ook in dynamisch opzicht) en geen negatieve prikkelwerking.

De begeleidingscommissie klassiek, de stuurgroep klassiek en de bestuurlijke kopgroep onderschrijven dat de verklaringsmodellen goed scoren op alle elementen uit het beoordelingskader.

15 De huidige verdeling bevat maatstaven die sterk op elkaar lijken, maar voor sommige gemeenten een betere aansluiting op hun kosten ople-veren. Maatstaven die statistisch sterk samenhangen (multicollineariteit) kunnen bij het toepassen van lineaire regressie niet samen in één model worden opgenomen, omdat dit tot instabiele modellen leidt. De ene maatstaf krijgt dan een heel hoog gewicht en de andere een heel laag of zelfs (groot) negatief gewicht.

nieuwe modellen doen waar mogelijk recht aan specifieke thema’s klassiek domein

Bij de herijking van het klassiek domein is een aantal specifieke thema’s meegegeven. De wijze waarop deze thema’s zijn verwerkt, is als volgt beoordeeld:

• extra (intensieve) taken van de G4: de drempelmaatstaven die een belangrijke rol spelen bij de huidige honorering van de kosten van deze taken zijn volledig vervangen door reguliere maatstaven zonder drempelwaarden. Tevens is de omvang en verdeling van de vaste bedragen over de clusters op basis van dit onderzoek deels geobjectiveerd in de verklaringsmodellen.16 Het is aan de fondsbeheerders om te bepalen in hoeverre specifieke vaste bedragen worden gehonoreerd in de verdeling. Dit zou bepaald kunnen worden door een additionele beoordeling in hoeverre aansluitverschillen van de G4 als excep-tioneel beschouwd kunnen worden, waarbij ook verschillen in beschikbare algemene eigen middelen van belang zijn;

• de discussie over het structurele niveau van investeringsgerelateerde uitgaven betreft met name pro-jectmatige investeringen op het clusteronderdeel ruimte, milieu en economie. Uit een nadere analyse blijkt dat de netto lastenpatronen op dit clusteronderdeel in 2017 niet afwijken van het meerjarige beeld.

De invloed van verschillen in beschikbare algemene middelen op de projectmatige investeringen wordt in belangrijke mate ondervangen doordat de algemene eigen middelen van gemeenten in de regressie-analyse als variabele zijn meegenomen. In het verklaringsmodel voor dit clusteronderdeel speelt deze factor een belangrijke rol;

• bijzondere (kostenbepalende) omstandigheden: in de voorkeursvariant van de verklaringsmodellen voor de clusters B&O en IRM zijn vaste bedragen opgenomen ter compensatie van schaalnadelen voor kleinere gemeenten. Voor gemeenten met een slechte bodemgesteldheid, veel kernen en krimpgemeen-ten lakrimpgemeen-ten de verklaringsmodellen voor het klassiek domein geen afwijkende aansluitverschillen zien;

• regionalisering: bij Omgevingsdiensten vertoont de gemeentelijke bijdrage een duidelijke relatie met de kosten van de taken die bij deze diensten zijn ondergebracht. Verschillen tussen gemeenten zijn een uiting van gemeentelijke beleidsvrijheid, waarmee in de verdeling van het gemeentefonds geen reke-ning hoeft te worden gehouden. Voor gemeentelijke taken die zijn ondergebracht bij Veiligheidsregio’s is er geen eenduidige relatie tussen de benodigde capaciteit/inzet die op regionaal niveau wordt bepaald en de kosten voor afzonderlijke gemeenten. Dit vraagt om een hernieuwde bestuurlijke afweging over een passende bekostigingssystematiek voor de taken die zijn belegd bij Veiligheidsregio’s. Een afwe-ging die kan worden betrokken bij de uitkomsten van de evaluatie van de Veiligheidsregio’s;

• onderhoud van het stelsel: voor het clusteronderdeel algemene ondersteuning (bedrijfsvoering) is een eenvoudig verklaringsmodel ontwikkeld met een redelijke aansluiting op de feitelijke netto lasten.

Desondanks is er voor individuele gemeenten soms sprake van substantiële aansluitverschillen. Dit komt omdat verschillen tussen gemeenten niet zozeer met structuurkenmerken samenhangen, maar vooral te maken hebben met caseload en organisatiekeuzes. Hoewel dit deels een weerspiegeling is van de beleidsvrijheid op dit clusteronderdeel, wordt aanbevolen om nader onderzoek te doen naar de achtergrond van verschillen in netto lasten tussen gemeenten, mede gezien de omvang van dit cluster (zie ook paragraaf S.8). De grote dynamiek onderstreept tevens het belang om dit cluster goed te volgen in het (periodiek) onderhoud van de verdeling.

S.6 Van verklaring naar verdeling in klassiek domein

verklaringsmodellen bevatten variabelen die niet in de verdeling thuis horen

De verklaringsmodellen bevatten belangrijke verklarende factoren voor de verschillen in feitelijke netto lasten tussen gemeenten. Enerzijds zijn dit objectieve structuurkenmerken (verdeelmaatstaven). Anderzijds betreft het variabelen voor de feitelijke algemene eigen middelen (AEM), specifieke vaste bedragen (SVB)

16 De objectivering betreft het aandeel in de totale verklaring van de feitelijke netto lasten. Daarmee is nog niet vastgesteld in hoeverre die lasten noodzakelijk zijn en in hoeverre er andere (dan de bestaande) maatstaven relevant zijn om die lasten beter te verklaren.

van gemeenten en de mate van activering van investeringen in de periode vóór 2017. De variabelen AEM en SVB zijn opgenomen om in de regressieanalyse te corrigeren voor de verstorende werking van verschil-len in beschikbare eigen middeverschil-len, waarmee wordt bewerkstelligt dat de verdeling van de middeverschil-len ge-meenten in een meer gelijkwaardige financiële uitgangspositie brengt.

De verdeling in het gemeentefonds dient uitsluitend gebaseerd te zijn op objectieve structuurkenmerken.

Daarom zijn de variabelen voor AEM, SVB17 en activering verwijderd uit de verklaringsmodellen. Dit

Daarom zijn de variabelen voor AEM, SVB17 en activering verwijderd uit de verklaringsmodellen. Dit