• No results found

Resultaat: verklaringsmodellen voor klassiek domein

verklaringsmodellen bevatten veel maatstaven om recht te doen aan diversiteit in clusters

Voor alle uitgavenclusters van het klassiek domein zijn zo (voorkeursvarianten van) verklaringsmodellen ontwikkeld. Tabel S.2 laat zien hoe deze modellen zijn samengesteld: per cluster is aangegeven welk aan-deel de verschillende structuurkenmerken hebben in de verklaring van de feitelijke netto lasten. In de on-derste grijze regel is weergegeven welk deel van de feitelijke netto lasten wordt verklaard door verschillen in algemene eigen middelen (AEM), specifieke vaste bedragen (SVB) en activering van investeringen (re-levant bij clusteronderdeel infrastructuur).

Bij de volgende clusteronderdelen is gekozen voor een voorkeursvariant in plaats van de nulvariant:

• ruimte, milieu en economie (onderdeel IRM) en bestuursorganen en burgerzaken (onderdeel B&O):

aan het verklaringsmodel is een schaalbedrag10 toegevoegd om het negatieve aansluitverschil voor kleine gemeenten te dempen.

• ruimte, milieu en economie (onderdeel IRM): het gewicht van het structuurkenmerk historiciteit is gemaximeerd op het aandeel in de huidige verdeling. Zonder deze ingreep zou dit kenmerk een groot deel van de verklarende werking van bebouwingsdichtheid overnemen (proxy-effect);11

• brandweer (onderdeel O&V): de maatstaf inwoners is vervangen door woonruimten vanwege de ster-kere inhoudelijke relatie met dit taakonderdeel;

• cluster Sport, cultuur en recreatie (SCR): de huidige maatstaven klantenpotentiëlen zijn vervangen door verbeterde maatstaven voor centrumfuncties, waarbij de nieuwe landelijke centrumfunctie een logische toegevoegde waarde heeft.

Opgeteld leiden de nieuwe verklaringsmodellen tot het totaalbeeld voor het klassiek domein in kolom 6.

Ter vergelijking is in kolom 7 het aandeel van de structuurkenmerken in de huidige verdeling van het klas-siek domein weergegeven.

Tabel S.2: Samenstelling verklaringsmodellen per uitgavencluster klassiek domein: aandeel van structuur-kenmerken respectievelijk algemene eigen middelen, specifieke vaste bedragen en activering in het totaal van de feitelijke netto lasten in 2017.

Structuurkenmerk

Bebouwing (oppervlakte) 41,4% 8,2% 7,4%

Bebouwingsdichtheid 1,1% 17,8% 25,1% 7,3% 11,0%

* negatief gewicht als gevolg van uitname btw op de onderdelen riolering en reiniging

** betreft alleen specifieke vaste bedragen

De onderste grijze regel laat zien dat de algemene eigen middelen (AEM) en specifieke vaste bedragen (SVB) zoals verwacht een belangrijke rol spelen in de verklaring van de netto lastenpatronen. Dit is met name het geval bij de clusters Onderwijs (kolom 3) en Infrastructuur, ruimte en milieu (kolom 5). Bij in-frastructuur wordt ook een deel van de netto lastenpatronen verklaard door verschillen in activering van

10 Een schaalbedrag is eenzelfde bedrag voor alle gemeenten en indiceert een basis bedrag.

11 De huidige verdeling voor dit clusteronderdeel bevat veel maatstaven die als ongewenst zijn aangemerkt en moesten worden vervangen.

12 Dit kenmerk kan worden gezien als opslag op alle maatstaven (het totaal van de uitkomsten van alle uitgavenclusters).

investeringen. Bij het cluster Sport, cultuur en recreatie (kolom 4) wordt een deel van het relatief hoge netto lastenniveau van grote gemeenten opgepakt door de nieuwe maatstaf voor (landelijke) centrumfuncties van gemeenten. Doordat in de regressieanalyse rekening is gehouden met verschillen in de feitelijk beschikbare eigen middelen en specifieke vaste bedragen is de verstorende werking van deze factoren op de gewichten van de maatstaven zo veel mogelijk beperkt.

In kolom 6 is te zien dat de maatstaf inwoners een relatief belangrijke rol krijgt in de verklaring van de uitgavenpatronen in het klassiek domein. Dit gaat voornamelijk ten koste van de maatstaf woonruimten.

Verder krijgt de oppervlakte van de bebouwing (deels in combinatie met bodemgesteldheid als kostenver-hogende factor) en het schaalbedrag een groter aandeel. Op hoofdlijnen ligt de samenstelling van de nieuwe modellen voor het klassiek domein (kolom 6) in lijn met de huidige verdeling (kolom 7).

verklaringsmodellen sluiten goed aan op feitelijke netto lastenpatronen

Daarnaast is van belang in hoeverre de verklaringsmodellen aansluiten op de feitelijke netto lastenpatronen.

Dit inzicht wordt gegeven in tabel S.3. Van boven naar beneden bevat de tabel per uitgavencluster de vol-gende uitkomsten van het verklaringsmodel:

• het aantal maatstaven (tussen haakjes: huidige aantal);

• de uitkomst van de indicator die aangeeft in welke mate het verklaringsmodel aansluit bij de feitelijke netto lastenpatronen van de steekproefgemeenten (verklaarde variantie of R2);

• de aansluitverschillen (modeluitkomst minus feitelijke netto lasten) in euro’s per inwoner voor de steekproefgemeenten gegroepeerd naar inwonertal.

Tabel S.3: Uitkomsten verklaringsmodellen per uitgavencluster klassiek domein: aantal maatstaven, ver-klaarde variantie (R2) en aansluitverschillen (in euro’s per inwoner voor steekproefgemeenten, rekening 2017).

* excl. incidentele uitbijters (hebben geen invloed op modeluitkomsten)

** excl. riolering en reiniging

Het aantal maatstaven in de verklaringsmodellen voor het klassiek domein is duidelijk afgenomen ten op-zichte van de huidige verdeling. De verklaringsmodellen bevatten geen negatieve gewichten.13 Ook is de verklaarde variantie voor alle clusters goed (R2 >70%). Voor het totaal van het klassiek domein is de R2 hoger dan voor elk van de clusters, omdat positieve en negatieve aansluitverschillen tegen elkaar wegvallen.

Vanwege de beschikbare inkomsten uit heffingen, zijn de verklaringsmodellen voor riolering en reiniging (onderdelen van cluster IRM) geschat op de bruto lasten van de steekproefgemeenten. Voor bruto lasten is

13 Met uitzondering van de clusteronderdelen riolering en reiniging in verband met de btw-uitname voor het BTW-compensatiefonds.

gekozen omdat in de netto lasten de keuze van gemeenten is verwerkt om heffingen wel of niet kostendek-kend te maken. Die gemeentelijke keuze (beleidsvrijheid) moet niet worden meegenomen in de verklaring van kostenverschillen.

Bij riolering is rekening gehouden met de kostenverhogende effecten van een slechte bodemgesteldheid.

Dit impliceert solidariteit tussen gemeenten met een goede en slechte bodemgesteldheid: gemeenten met een goede bodemgesteldheid krijgen een iets lagere uitkering uit het gemeentefonds om de hogere uitkering van gemeenten met een slechte bodemgesteldheid te bekostigen. Bij reiniging zijn geen relevante kosten-verhogende structuurkenmerken gevonden. Vervolgens is er – in aansluiting op de huidige werkwijze in het gemeentefonds na afstemming in de stuurgroep en bestuurlijke kopgroep – van uitgegaan dat macro alle uitgaven op deze onderdelen kunnen worden gedekt uit heffingen. Vanwege deze specifieke werkwijze worden de uitkomsten voor deze clusteronderdelen in een afzonderlijke kolom gepresenteerd.

Voor groepen gemeenten in bijzondere omstandigheden (schaaleffecten, slechte bodemgesteldheid, veel kernen en/of krimp) sluiten de uitkomsten van de verklaringsmodellen voor het klassiek domein goed aan op hun feitelijke netto lasten.