• No results found

REVOLUTIONAIRE EXPRESSIE VAN HET VERZET:

In document William Tyndall te Vilvoorde verbrand (pagina 48-52)

DE BEELDENSTORM (1566)

De vernielingsvlaag die gedurende het Wonderjaar (1566) als onvoorbereide explosie (1) over kerken en kloosters neerkwam vertrok uit de Westhoek in de richting van Gent en Antwerpen, maar bereikte nooit onze stad. Het reeds gewraakte ge mis aan archivalia maakt het onmogelijk een duidelijk inzicht te verwerven inzake de reactie van de bevolking op de geweldsuitbarsting.

Ook niet-officiële bescheiden maken geen gewag van typische voorvallen te Vilvoorde. De Lutheranen en de Mennisten hebben zich voorzeker teruggetrokken in een gewilde neutraliteit. Beslist is dit het geva l geweest met laatstgenoemden: de Ant-werpse broederschap heeft dit standpunt schriftelijk bekendge maakt bij den goeverneur van de stad, Willem van Oranje, en verklaarde uitdrukkelijk dat zij niet deelnamen aan agressieve betogingen om de reeds zo bedreigde orde niet verder aan te tasten (2). Deze uitspraak, geformuleerd enkele weken vóór de Beeldenstorm, werd door doopsgezinde leiders nogmaals herhaald na de kerkvernieling. Zij noemden bij deze gelegenheid de Calvinisten: «oproerige menschén, wraeckzo uckers» (3).

Normaliter moet te Vilvoorde een Calvinistische druk geheerst hebben die én de kerkelijke én de wereldlijke instanties tot voorzichtigheid heeft aangezet. Jan de Pottre beschreef de spanning als volgt: «Men en dede gheenen dienst meer met datter om de quaede roepen dier aller neer quamen van de kercke, die van de boeven al geschent waeren ende al datter inne was in stucken ghebroeken, als in Brabant, Antwerpen en de Berghen- op-Soom ende Breda, te Mechelen ende elders« (4).

Vilvoorde moet bepaald onder de indruk gekomen zijn van de geweldple gingen in het

nabije Mechelen. Het magistraat kreeg bovendien

(1) «Vraye naration et apologie zag de zaken als volgt: «Car d'en vouloir charger les ministres, anciens ou consisitoires de Eglises ou assemblees, de ceus qui suyvent la Religion réformée, seroit fait par trop impudemment, attendu que l'on n'a jamais sceu tirer ceste confession de ceux que pour ce fait l'on a exécutez á mort, quelques tourments ou géhennes qu'on leur alt donné».

M. Dierickx deelde deze visie niet en verwierp de mogelijkheid yan een «spontane uiting van de volkswoede» en bleef geloven in «de driestheid van de protestanten«. Zijn betoog leunt evenwel uitsluitend aan bij de r.k. historie (M. DIERICKX, Beeldenstorm in de Nederlanden in 1566, In Streven, jg XIX, dl. II, nr. 11-12).

(2) De Navorscher, dl. XII (1882), blz. 336-369.

(3) A.L.E. VERHEYDEN, Ges. Doopsg. in de zuidelijke Nederlanden, blz. 106.

(4) 1. DE POTTRE, Dagboek (1549-1620), blz. 106. — Over de toestand te Brussel leze men:

«Corte Historie van de rebellie ende beeldstormerije van Brussel ofte herstellinghe van 't gheloof, begonst in 't jaer 1566 ende volleijnt in 't jaer 1585 (A.R.B., ms. divers, nr. 3.337).

66

met de bevolking af te rekenen ingevolge de plotse hoge graanprijzen, dit ondanks een overvloedige oogst. Jan de Pottre verklaarde deze anomalie door het feit dat «de krijchsknechten overal liepen op de dorpen» (1).

De Vilvoordse overheid verscherpte het toezicht op de waakzaamheid van de burgerwachten bij de poorten. Jan Huysman «den jonghen stadtknape» werd belast de poorters van dienst persoonlijk te herinneren aan hun wachtbeurt. Sebastiaen Verbesselt over wie Huysmans vóór 't schepencollege verklaarde «dat hij den verweerdere in persoon behoirlijk weten .gedaen heeft van zijn tweede waecke en nochtans is gebleven defaillant» werd tot het betalen van 3 carolusgulden en de gerechtskosten veroordeeld, krachtens de stadsverordening van 28 december 1566 (2).

Vilvoorde ontsnapte ternauwernood aan de beeldstormerij. Op 15 Augustus 1566, — en niet 1567 zoals J. Nauwelaers verkeerd het feit situeerde (3), — daagden een 300-tal Calvinisten voor de stadsmuren op. Bewuste groep had 's morgens deel genomen aan een hagepreek te Zemst, waar besloten werd een tocht te ondernemen naar Vilvoorde om er de invrijheidstelling af te dwingen van enkele geloofsgenoten die op het kasteel gevangen gehouden werden. Het opzet werd ten uitvoer gebracht onder de leiding van Gielis Smout, alias Neuêe, en Jaspar Suis, vermoedelijk bijgestaan door Vrancken de Schoenmakere en de schermmeester Gedeon.

Waarschijnlijk bestond de meerderheid van de groep uit Vilvoordenaars, die de hagepreek in de buurt van de stad hadden bijgewoond. Gielis Smout, — op 9 novem-ber 1566 te Mechelen gearresteerd, — diende zwaar gefolterd te worden vooraleer tot volgende bekentenissen over te gaan: «Dick gevraecht zijnde van het lossen van den gevanghenen tot Vilvoirden, bekent daerby geweest te hebben met een Jaspar Suis met hemlieden noch veele ander die hij niet en kent. Gevraecht van Vrancken den schoenmakere oft hy oick aldaer ge weest es, seet tselve nyet zekerlycken te weten, zoe hij oick en doet van meestere Gedeon, schermeester alhier».

Het luid geroep bij de stadsmuren stichtte paniek in de stad. Het magistraat stond er besluiteloos bij, daar het feitelijk voor strafrechtelijke zaken niet bevoegd was en derhalve op eigen

(1) IBIDEM, blz. 23.

(2) A.R.B., Greffes scabinaux, arr. Bruxelles, nr. 8.029, f° 56 (beslissing van 27 januari 1567).

(3) J. NAUWELAERS, o.c., dl. 1, blz. 95-96.

67

initiatief geen uitspraak mocht doen over de gebeurlijke vrijlating van een predikant en van Gedeon van Halewijn, een poorter van Deynze, die beschuldigd werd deel genomen te hebben aan de «kleine veldslag» te Austruweel (1).

De belegeraars namen echter geen vrede met het achterwege blijven van een beslissing en dreigden de stad binnen te dringen en er brand te stichten, zo niet onmiddellijk overgegaan werd tot de vrijlating van hun geloofsgenoten. Het magistraat zwichtte voor deze gevaarlijke taal en liet de kasteelpoort openstellen voor de gevangen Calvinisten. De belegeraars hielden woord: eens hun geloofsgenoten vrijgesteld, ging ieder zijn eigen weg (2).

Dat ook onmiddellijk nadien niet werd ingegrepen kan verklaard worden door de weifelende houding van Margareta van Parma (3), die zich pas op 4 december 1566 tot alle «slechte» stederirwendde met verzoek de uitoefening van de nieuwe religie in de mate van het mogelijke te beletten. Een dergelijk optreden kan het Vilvoords magistraat maar weinig aangezet hebben om de Calvinistische drukkingsgroep binnen eigen muren te trotseren.

Vooral dan omdat er geweten was, dat het verzoek van de Raad van State om de godsdienstkwestie voor te brengen bij de Staten-Generaal door de landvoogdes afgewezen werd en deze slechts bereid gevonden werd om het probleem te laten behandelen op een zitting van de Raad van Brabant (19 november 1566 (4).

De stadsoverheid kreeg nog meer de overtuiging dat er niet zo dadelijk radikaal diende opgetreden, toen ze vernam wat er gebeurde met J. Boots, leider van de Mechelse Calvinisten, met de koopman Fl. van Steenvelt en de advokaat de Groote, die maanden op het Vilvoords kasteel gevangen werden gehouden. Het drietal werd op bevel van de landvoogdes (27 mei 1567) naar Rupelmonde overgebracht, zgz. om te Vilvoorde plaats te ruimen voor andere gevangenen. Een lid van de Raad van Brabant slaagde er niettemin in de drie Mechelaars, — weliswaar buiten het medeweten van de goevernante!, — op vrije voeten te stellen onder voorwaarde nochtans van «sub pena convicti» naar het Rupelmondse kasteel terug te keren! (5).

(1) AAS., AB., nr 72, f° 9.

(2) E. VAN AUTENBOER, a.w., blz. 659, 667.

(3) ARS., A.S., nr. 3, f° 293-294.

(4) IBIDEM, nr. 1, P 19-20. (5) IDEM, Een ketterproces te Mechelen, lan Boots, alias Lepelaar, blz. 17-18.

68

Wonder mag het bijgevolg wel heten dat in dergelijke voorwaarden de stad zijn eigen momenten van geweldsuitbarstingen niet heeft gekend. Misschien ligt de oorzaak van een neutrale houding van de kant der Hervormden te zoeken in de aanwezigheid van het plaatselijk garnizoen en na 1567 van de installatie door Alva van 10 vendelen (±

2500 manschappen) te Brussel (1).

Zo beschouwd wordt het normaal dat door de Raad van Beroerte geen enkele dagingslijst tegen Vilvoordenaars werd uitgevaardigd met uitzondering nochtans van het oproepen van enkele grootgrondbezitters in en om Vilvoorde. Tot deze laatste categorie behoorden: Gilles de Baenderyen en meester Jehan Betz te Kampenhout, Charles Boisot en Fonseca te Erps, Henri de la Gruese te Diegem, Gerard van de Aa

met bezittingen te Hou- tem, Elewijt, Perk en Mechelen, Philippe van der Meren te Zaventem en Maximiliaan Transsilvany te Raamdonk, Antheunis Misselman en Charles Trello te Vilvoorde (2).

Iemand die volledig uit de toon was gevallen bij de Vilvoordse overheid was Adriaan van Coninxloo: deze ging resoluut over tot het Calvinisme en nam zelfs aktief deel aan de Reformatorische leerverspreiding. Geen wonder dan ook dat hij de komst van Alva niet heeft afge wacht om naar het buitenland te trekken: hij vestigde zich met zijn familie te Keulen (3).

(1) G. BONHOMME, Le duc d' Albe et l'expédition orangiste de 1568, blz. 287: het garnizoen stond onder het bevel van Julien Romero.

(2) IBIDEM, nr. 3, f0 99-99 v°; nr. 17, f° 56 v° - 57, 120; nr 20 los stuk; nr 166, f° 34-35; nr.

167, los stuk d.d. 20 juni 1573; nr. 186, los stuk d.d. 24 maart 1572. Het overmaken van de lijst van de verbannen en van het overzicht der geconfisceerde goederen liep aanzienlijke vertraging op. Alva richtte zich tot de Rekenkamer van Vilvoorde (21 juni 1569) voor de dringende toezending van beide bescheiden (A.R.B., EB., nr. 2 f° 100).

Vermoedelijk lag de vertraging in het feit dat de gepreposeerden voor bewuste taak op lokaal vlak over hun werk niet heen konden zien. Willem van Pamel, commissaris te Mechelen, verzocht Alva hem te ontlasten van een deel der processen: hij verklaarde (17 juli 1569) er te veel te hebben en stelde voor een deel ervan over te maken aan het plaatselijk magistraat (IBIDEM. nr. 2, f° 96-97 v°).

(3) Zijn zoon werd poorter van Amsterdam als «Huybrecht van Conincscloo van Coelen, silversmit », op 13 april 1605. Een jaar later, op 28 oktober, trouwt hij in de gereformeerde gemeente «Huybrecht van Koninscloo van Keullen goldsmit, oud 29 jaren, woonende tans in de Keijserstraete, hem opleggende de geboden in den Haege mede te laeten geen... ter eere, ende Tjetge Doekesdr. van Eemden, oud 25 Jaren, woonende 2 1/2 ans op de Cingel bij de Blau Brugghe, ter andere zijde» (J. BRIELS, Zuidnederlandse goud- en zilversmeden In Noord- Nederland omstreeks 1576-1625, In Bijdragen tot de Geschiedenis van het aloude hertogdom Brabant, 1971, aflevering 1-2, blz. 108).

69

In document William Tyndall te Vilvoorde verbrand (pagina 48-52)