• No results found

GELEID DOOR CHRISTIAEN VAN DER MEREN

In document William Tyndall te Vilvoorde verbrand (pagina 76-80)

Een groep notabelen van de stad bleef halsstarrig weigeren de politiek van Oranje bij te treden. De hoofdfiguren van het verzet waren Christiaen van der Meren en de gewezen schepen, Willem Candriesch.

De meier en enkele schepenen waren over hun drijverijen op de hoogte, doch durfden het niet aan, zoals hoger gezegd, om de Calvinisten in de stad te trotseren en wacht ten

dan ook lijdzaam de verdere evolutie af. Een meer interessante, tevens geinterresseerde medewerker vonden ze in de persoon van de stadssecretaris: Aert de Rijcke. Deze kreeg de officio alle berichtgevingen in de hand gespeeld die de stad werden overgemaakt vanuit Antwerpen en Brussel. Hij was daarenboven korporaal van een bewakingsgroep, wat hem in de gele genheid stelde de gedane werken stipt op kaart te brengen.

Het was voor hem een koud kunstje geweest om het magistraat te overtuigen dat de dubbele poging van de Brusselse dele gatie om in de stad post te vatten moest afgewezen worden. Hij zag voorzeker het gevaar in van een mogelijke, Calvinistische machtsgreep, wat zijn verzuchtingen beslist zou hebben gedwarsboomd. Te meer daar op die manier zijn faam van rooms en rechtschapen poorter, die de belangen van de stad vóór alles stelde onaangetast kon blijven.

Hij kon daarenboven rekenen op flinke relaties om met de Spaanse overheid in kontakt te blijven. Onder zijn verdienstelijkste medewerkers telde hij Tielman van der Meren, broeder van de hoger genoemde Christiaen die de stad al had verlaten en in het door Spaanse troepen bezette Leuven vertoefde. Tielman was koster te Eppegem en kon zo onopgemerkt herhaaldelijk bezoeken afleggen ten huize van de stadssecretaris.

Deze gebruikte bovendien dikwijls Maeycken Bo yenants (alias «Lief») als ver-bindingsagent met Christiaen van der Meren: zij zorgde o.m. voor de uitwisseling van de correspondentie.

Alles liep gesmeerd tot op het ogenblik van de arrestatie van Tielman van der Meren.

Deze was aangehouden geworden door patroeljetroepen van de Staten-Generaal in de nabijheid van de Mechelse poort. Het toeval wilde dat Aert de Rijcke zich op dat ogenblik op de vesten bevond en zo de aanhouding van zijn agent meemaakte. Hij werd ogenblikkelijk door paniek gegrepen en vreesde van dan af, zoals hij kort daarop voor getuigen verklaarde, dat Tielman niet zou weerstaan aan de verschrikking

104

van de pijnbank en zo zijn positie in het gedrang zou brengen.

Meteen viel gans het plan van de samenzweerders uiteen. Aert de Rijcke had immers enkele dagen voordien het volgende briefje ontvangen van Christiaen van der Meren:

Getrouwe vrint! Blijft gerustelijck in u huis ende bercht voer de furie u goet dat moegelyck is! U ende meer andere goede vrinden zal geadteert wordden de plaetse deer ghy u zult tsamen salvéren met oyck het teecken, dwelck ghy op ulieder deure sult stellen. Moer metten iersten dat ghy sult van my geadverteert wordden sult u daernaer reguleren sonder faulte!».

Aert de Rijcke meende niet meer te kunnen wachten op het sein voor een gezamenlijke actie. Op het stadhuis nam hij enkele betrouwbaren onder de arm en vertelde ze «dat hy in meyninge was te vertrecken ende de stadt te verlaten om de groote last van den soldaten». Dit kon als een geldige reden klinken, gezien iedereen wist dat een der volgende dagen er alweer 3 vendelen soldaten van het Statenleger de reeds bestaande verdedigings troepen zouden komen aanvullen.

Langs zijn meid, Martyne van den Eynde, om vond hij een koper voor zijn veestapel bestaande uit paarden en runderen. Hij behield twee paarden en een kar om de rest van zijn inboedel met de knecht naar zijn nieuwe residentie te laten overbrengen. Bleef er nog de geldkwestie. Ook hiervoor vond hij een oplossing! Hij zou het bedrag —

«XXXV halve philips daelders ende eenen heelen daeldere», — meenemen dat overeenstemde met de koopsom van de kruiwagens die de stad te Mechelen had aangekocht.

De uittocht werd gepland voor 2 mei 1578. Zijn vrouw vertrok met het kind en de meid omstreeks 3 uur in de namiddag en sloeg de richting in van Eppegem. Aert de Rijcke verliet een tijd later de stad, wat niet zo dadelijk het wantrouwen kon wekken vermits hij weiden bezat op het grondgebied van Peutie. Eens samen kregen zij vlug het gezelschap van de vrouw van Christiaen van der Meren. Het gezelschap nam zijn intrek bij Jan Goossens, herbergier van «In de Struys» vlak bij de Zenne ge legen.

Omstreeks middernacht werden ze gewekt door iemand die aan de overkant van de Zenne stenen wierp tegen de muur van de herberg. Vermoedelijk is dat Christiaen van der Meren zelf geweest, die inlichtingen kwam verstrekken over de manier waarop ze verder zouden kunnen reizen. De volgende dag, vroeg in de morgen, werd de tocht verder gezet in de richting van Zemst. Zonder de meid echter, want die werd naar Vilvoorde

105

teruggezonden om de knecht te verwittigen dat hij met de kar naar Eppegem moest komen. Aert de Rijcke woonde de overtocht van de Zenne bij van vrouw en kind en keerde vervolgens naar Eppegem terug om er de knecht op te vangen.

Hier was het dat alles spaak liep. Martyne van den Eynde werd bij de terugkeer in de woonst van haar meester aange sproken door Filips van Roye, die geen moeite had om haar alles te laten vertellen over het zgz. vertrek naar Mechelen. Hij stelde zich daarop onmiddellijk in verbinding met de Calvinistisch- gezinde Peter van der Beken, die hem de toelating gaf om Aert de Rijcke gevangen te nemen.

Filips van Roye trok er nog dezelfde nacht op uit met zes andere leden uit de schippers-, schoenmakers en lakengilde waarbnder Lambrecht Thyalants, Jan Claes, Splinter van Wyck en Jan van Linthout.

Het was deze groep die Aert de Rijcke ontmoette op de plaats van de afspraak met zijn knecht. Hij probeerde nog tevergeefs met een list aan hun greep te ontsnappen.

Volledig in paniek gebracht had hij op de aanspraak van Splinter van Wyck: «Ghy, verradere», het ongelukkig antwoord: «Men vint er noch meer!».

Aert de Rijcke werd nog dezelfde 3e mei naar het stadhuis gevoerd voor een eerste ondervraging. Deze gebeurde onder de leiding van Peter van der Beken «in absentie van den meyere» en in aanwezigheid van het voltallig schepencollege. Na de «exa-minatie preparatoire» waarbij op het kasteel nog nader het vuur aan de schenen werd gelegd, werd de Rijcke naar de Treuren- berggevangenis te Brussel gevoerd.

Het proces voor de Raad van Brabant kende een eigenaardig verloop. De verdedigers van Aert de Rijcke begonnen met de getuigen contra te bekladden als zijnde weinig betrouwbáre individuën, die met wraakgevoelens bezield waren en boyendien, zoals een Filips van Roye, meer dronken dan nuchter rondliepen. Plichtsbewust in hun functie van advokaat spoorden zij alle contradicties in de verklaringen op en legden er zich bovendien op toe procedurefouten aan de kaak te stellen. De getuigenissen contra, na op deze wijze afgetakeld te zijn geworden, werden overspoeld door de verklaringen afgelegd door de talrijke getuigen pro. De personaliteit van laatstgenoemden woog zwaar door: het werd een defilé met aan het hoofd de meier, Hendrik van Herlaer, gevolgd door de roomse (ook don Juangezinde!) sche-

106

penen, de rentmeester en vooraanstaande poorters. Zelfs een mislukte ontvluchtinospoging van Aert de Rijcke uit de Treuren- berggevangenis vermocht niet

het gewicht van de getuigen ten ontlaste aan te tasten.

Hoe de procureur-generaal zich ook inspande om aan de hand van de positieve elementen het verraad te onderstrepen, het hielp niet: Aert de Rijcke werd vrijgesproken (1580) (1).

Zijn vrienden-samenzweerders hebben hem weten uit het slop te halen, alhoewel sommigen onder hen op de hoogte moeten geweest zijn van het feit dat Aert de Rijcke aan don Juan een plan van Vilvoorde had overgemaakt waarbij melding gemaakt werd van de zwakke plaatsen in de verdedigingsgordel. Het opstellen van dit gecommentarieerd dokument had geen moeilijkheden opgeleverd, vermits hij als secretaris de kapiteinsvergaderingen had kunnen bijwonen en als korporaal de vor-deringen van de verdedidingswerken dagelijks volgde.

Geen wonder dat de doorgegeven schets die don Juan bereikte degelijk uitgestippeld was: bovenaan de Willebroekse vaart die de stad scheidt van het hoger gebleven randgebied; daaronder met dezelfde oriëntatie de Zenne die de stad binnendringt langs het kasteel en ze verlaat door de Spuysluis; het geheel aangevuld met het binnendringen van de Woluwe en de Rioele, waarlangs de molens opgesteld zijn, alsmede de ring van wallen en met water gevulde grachten.

Aert de Rijcke lichtte bovendien de Spaanse landvoogd voor hoe de aanval op de stad het best zou verlopen: de belegeraar hoefde slechts 3 á 4 stuks artillerie op te stellen op het Hoogveld en zou van hieruit gemakkelijk de bezetting van de wallen kunnen uitschakelen; een beperkte gewapende eenheid zou volstaan om de grachten door te steken waardoor een grote oppervlakte blank zou komen en de belegerden de facto een belangrijk afweerelement zouden verliezen.

De stadssekretaris hield bovendien rekening met de moge lijkheid dat dit projekt om bepaalde redenen van strategische aard niet zou kunnen weerhouden worden. Daarom dan maar een paar wisseloplossingen doorgeven. De Spaanse belegeraars zouden zonder enig risico de wateren van de Woluwe en de Rioele kunnen omleiden waardoor de molens in de stad buiten

(1) A.R.B., Office fiscal de Brabant, nr. 97.

107

gebruik zouden gesteld worden en de bevolking de uithongering nabij zou zijn.

Of nog: 2 à 3 ton springstof zouden volstaan om de Wille broekse vaart voor geruime tijd buiten gebruik te stellen (1).

Er is maar één uitleg voor Aert de Rijcke's verraad: zijn haat voor al wie Spanje de rug had toegekeerd. Hij zal, na de reconciliatie, loon naar werken krijgen: reeds op 9 oktober 1584 werd hij «secrétaire de notre ville de Vilvorde en l'estat et office des biens saisis et annotez ès quartier dudit Vilvorde, Campenhout et Grimberghen».

Amper vijf maanden later verwierf hij de vervanging van Frans Daneels «estant au service de la contrepartje et ennemys de Sa Majesté» als burgemeester te Kampen- hout. Zijn confiscatieopdracht stelde hem, in oktober 1595, in de gelegenheid eigenaar te worden van 't Hof ten Schrieck» (Houtem), een buitengoed waarrond hij een gracht van 25 à 30 voet breed liet graven ter bescherming van de vrijbuiters» (2).

In document William Tyndall te Vilvoorde verbrand (pagina 76-80)