• No results found

Resultaten toetsing invloed Kyoto Protocol

De resultaten van het in kaart brengen van het gebruik van specifieke woorden betreffende het Kyoto Protocol kan het volgende worden geconcludeerd. Van de vier Chinese

oliemaatschappijen rapporteren alle bedrijven eenmalig in één specifiek jaar over het Kyoto Protocol. CNPC, PetroChina en Sinopec noemen het Kyoto Protocol in verband met de uitleg over de Clean Development Mechanism (CDM). Uit de resultaten blijkt dat CDM een veel genoemd maar belangrijker een veelgebruikte mechanisme is om de CO2 uitstoot te

reduceren. Maar liefst drie van de vier oliemaatschappijen noemt het mechanisme in meer dan de helft van alle gepubliceerde duurzaamheidsverslagen. Over de overige twee reductie mechanismen wordt niet gerapporteerd. Enkel de mechanisme Emissions Trading wordt eenmalig genoemd in het rapport van CNPC in 2008.

30 Naar aanleiding van de inhoudsanalyse vertellen de resultaten ons dat alle vier de

oliemaatschappijen, al dan niet als gevolg van het Kyoto Protocol, rapporteren over getroffen maatregelen om de uitstoot van CO2 te reduceren. Daarom kon bij elk duurzaamheidsverslag de score 2 worden toegekend en haalde daarom elk bedrijf de maximaal te behalen score. Zoals in voorgaand hoofdstuk reeds vermeld, alhoewel de bedrijven rapporteren dat zij

reductiemaatregelen hebben getroffen kan geen uitsluitsel worden gegeven omtrent aanleiding ofwel het motief waarom zij deze hebben genomen. Zodoende kan geen één op één relatie met het Kyoto Protocol gelegd worden. Een opmerkelijk feit is dat de vier oliemaatschappijen allen zijn begonnen met het publiceren van duurzaamheidsverslagen in het jaar dat het Kyoto Protocol in werking is getreden (CNOOC) of het jaar nadat de Protocol in werking is getreden (CNPC, PetroChina en Sinopec). Hierdoor kan indirect uit worden afgeleid dat het Protocol een legitimatiedrang kan hebben opgewekt waardoor zij zijn begonnen met het publiceren van duurzaamheidsverslagen. Zie voor een overzicht van de resultaten bijlage 3.

4.3. Beperkingen

Het onderzoek heeft enkele beperkingen gekend. Het initiële onderzoek was opgesteld om naast het toetsen van de legitimatie theorie de institutionele theorie te toetsen. Dit zou ons inzicht geven in hoeverre er een verschil in het motief om duurzaamheidsverslagen te publiceren te onderkennen is tussen private en publieke ondernemingen. De publieke

ondernemingen zijn immers onderhevig aan een of meer strikte wet- en regelgeving omtrent het publiceren van informatie over duurzaamheidsactiviteiten dan private ondernemingen. Er kon dan simpelweg een indicatie gegeven worden of wet- en regelgeving wel of niet van invloed is op het rapporteringsgedrag. Dit onderzoek blijkt echter in dit stadium niet mogelijk omdat er, in tegenstelling tot de berichtgeving in de database Orbis, niet meer dan één private onderneming duurzaamheidsverslagen publiceert. Een andere beperking voor dit type

onderzoek is dat er gebeurtenissen plaatsgevonden moeten hebben die een legitimatiedrang op zouden kunnen wekken. Dit onderzoek is om die reden beperkt gebleven tot de

petroleumbranche. Tot slot moet worden onderkend dat er sprake kan zijn van enige subjectiviteit wat betreft het in kaart brengen van positieve en niet positieve zinnen. In het onderzoek van Deegan en Gordon (1996) wordt dit probleem gemitigeerd door meerdere onderzoekers onafhankelijk van elkaar dezelfde rapporten te laten lezen, en zelf te komen tot het aantal positieve en niet positieve zinnen. Vervolgens werd bekeken of er sprake was van significante verschillen tussen de resultaten van de onderzoekers. In hun onderzoek was er geen significant verschil. Omdat dit onderzoek in een korter tijdsbestek plaats heeft moeten vinden, en tevens individueel is uitgevoerd was dit probleem niet op de manier van Deegan en Gordon (1996) op te lossen.

31

5. Conclusie onderzoek

De onderzoeken zijn uitgevoerd en conclusies per onderzoekscategorie zijn getrokken. Maar wat is nu het algeheel oordeel? Wat zeggen de aparte conclusies wanneer je ze naast elkaar legt? In dit hoofdstuk wordt samenvattend de conclusies op een rij gezet om vervolgens antwoord te geven op de centrale onderzoeksvraag . Tot slot wordt het onderzoek afgesloten met aanbevelingen voor eventuele vervolgonderzoeken.

5.1. Conclusie

Het doel van het onderzoek is het achterhalen of de legitimatie theorie als rapporteringsmotief in China ontdekt kan worden. Het legitimatie motief is op de volgende manieren onderzocht: - Is er sprake van een significante zinnenstijging na een gebeurtenis die een legitimatiedrang

op kan wekken ten opzichte van voor de gebeurtenis;

- Analyse zinnenstijgingen en aantal toegewijde zinnen ten aanzien van bedrijfsspecifieke gebeurtenissen;

- Verhouding gebruikte positieve ten opzichte van niet positieve zinnen.

In hoeverre het Kyoto verdrag van invloed is geweest op het rapporteringsgedrag van de Chinese ondernemingen is als volgt onderzocht:

- In kaart brengen met welke frequentie het woord Kyoto en/of een van de drie te gebruiken CO2 reductiemechanismen in de rapporten worden genoemd;

- Inhoudelijk toetsen in hoeverre deze ondernemingen CO2 reductiemaatregelen hebben getroffen, middels het toekennen van scores.

Om bovenstaande onderzoeken uit te kunnen voeren is de Chinese petroleumbranche als geschikt onderzoeksobject uit de bus gerold.

Bovenstaande onderzoeksmethoden leverden de volgende resultaten op. Er was geen sprake van een significante zinnen stijging na de olieramp in de Golf van Mexico ten opzichte van het aantal zinnen voor de gebeurtenis. Dit resultaat ondersteunt derhalve de legitimatie theorie niet. De uitgevoerde analyse per bedrijf leverde tegenstrijdige resultaten op. Na een incident met dodelijke afloop bij Sinopec in 2010 was een explosieve stijging aan zinnen

waarneembaar (zie bijlage 2 ‘Overzicht zinnen duurzaamheidsverslagen’). Inhoudelijk werd het incident echter niet genoemd. CNPC rapporteert daarentegen wel in elk rapport over voorgekomen incidenten maar zeer miniem. Bij de overige ondernemingen is sprake van een minimale zinnenstijging na incidenten, en dit maakt het bijzonder lastig om op basis hiervan te kunnen spreken van een legitimatiedrang. Concluderend kan worden gesteld dat op basis van uitgevoerde analyse geen bewijs is geleverd dat zij rapporteren omdat zij zich willen legitimeren. Het aantal positieve zinnen oversteeg ver het aantal niet positieve zinnen, waardoor er sprake was van een significant verschil tussen beide variabelen. Dit resultaat ondersteunt derhalve de onderkenning van de legitimatie theorie bij de onderzoekspopulatie (zie paragraaf 2.2 ‘Legitimatie theorie en paragraaf 3.1.1 ‘Toetsing legitimatie theorie’).

Met betrekking tot de invloed van het Kyoto Protocol kan het volgende worden

geconcludeerd. De frequentie waarin het woord Kyoto en Kyoto gerelateerde woorden in de duurzaamheidsverslagen worden genoemd is zeer laag. Desondanks wordt het Kyoto Protocol in minstens één duurzaamheidsverslag per bedrijf genoemd. Naar aanleiding van de

inhoudsanalyse vertellen de resultaten ons dat alle vier de oliemaatschappijen, al dan niet als gevolg van het Kyoto Protocol, rapporteren over getroffen maatregelen om de uitstoot van CO2 te reduceren. Daarom kon bij elk duurzaamheidsverslag de score 2 worden toegekend en haalde daarom elk bedrijf de maximaal te behalen score (zie paragraaf 3.1.2. ‘Toetsing

32 invloed Kyoto Protocol’). Alhoewel de bedrijven rapporteren dat zij reductiemaatregelen hebben getroffen kan geen uitsluitsel worden gegeven omtrent aanleiding ofwel het motief waarom zij deze hebben genomen. Zodoende kan geen één op één relatie met het Kyoto Protocol gelegd worden. Een opmerkelijk feit is wel dat de vier oliemaatschappijen allen zijn begonnen met het publiceren van duurzaamheidsverslagen in het jaar dat het Kyoto Protocol in werking is getreden (CNOOC) of het jaar nadat de Protocol in werking is getreden (CNPC, PetroChina en Sinopec). Dit kan er indirect op wijzen dat het Kyoto Protocol wel invloed heeft gehad op het rapporteringsgedrag.

De centrale onderzoeksvraag, zoals in de inleiding is besproken luidt als volgt:

‘Rapporteren Chinese ondernemingen over maatschappelijk verantwoord ondernemen met als doel zich te willen legitimeren?’

Met de informatie die de onderzoeken hebben opgeleverd kan niet worden gesteld dat de Chinese ondernemingen in de petroleum branche duurzaamheidsverslagen publiceren met het motief zich te willen legitimeren. Afhankelijk van welke onderzoeksmethode men zwaarder laat wegen kan geneigd worden naar de conclusie dat de legitimatietheorie wel te

onderkennen is of juist niet.