• No results found

VEGETATIEONTWIKKELING 5.1 Inleiding

5.4.3 Resultaten data-analyse

Uit deze analyse blijkt dat hoewel de plantengroei van de HD zich voorspoedig ontwikkelt, het nog (veel) te vroeg is om van habitattypen te spreken. Voor de pioniergemeenschappen (Embryonale duinen en Witte duinen) zullen de begroeiingen op relatief korte termijn (5-10 jr.) wel in beeld komen als habitattype, maar om te kwalificeren als Duindoornstruwelen of Vochtige duinvalleien is een veel langere spontane

ontwikkeling nodig. In de oorspronkelijke plannen was ook sprake van H2130 (Grijze duinen). Ook een dergelijk habitattype heeft veel meer tijd nodig om eventueel tot ontwikkeling te komen.

5.5

Conclusies en aanbevelingen vegetatieonderzoek

5.5.1 Conclusies

Ofschoon er zich geleidelijk steeds meer soorten vestigen in de HD, is drie jaar nog te kort om een antwoord te kunnen geven op de vraag of bepaalde delen van het gebied zich op termijn zullen gaan ontwikkelen tot begroeiingstypen die kwalificeren voor habitattypen. Zeker een habitattype als Grijze duinen (H2130) heeft tijd nodig om tot ontwikkeling te komen. Daarvoor moet eerst een bepaalde mate van

bodem(humus)ontwikkeling hebben plaatsgevonden.

Ook de ontwikkeling van het habitattype Vochtige duinvalleien (H2190B) kost tijd. Momenteel is daar nog steeds sprake van veel dynamiek, waarbij sommige delen overstuiven (vooral de zuidzijde) waardoor de vallei korter en ook minder diep wordt. De oever aan de oostzijde lijkt zich wat oostwaarts te verleggen: een tweetal permanente proefvlakken die eerst op de oever lagen, bleken in 2018 in het water terecht te zijn gekomen. Naast deze verstuivingsdynamiek wordt de vestiging van duinvalleisoorten gehinderd door de geïsoleerde ligging van de vallei. Dit geldt met name voor die soorten die niet worden verspreid door watervogels.

Tabel 5.5 geeft een overzicht van de ontwikkeling van de verschillende habitattypen en hoe deze zich verhouden tot de verwachtingen.

Habitattypen Huidige ontwikkeling Verwachting Embryonale duinen (H2110) Op het strand ontwikkelt zich een

strook embryonale duintjes met de karakteristieke soorten die daarbij horen, te weten Biestarwegras, Helm Zeeraket en Stekend loogkruid.

De komende jaren zullen deze primaire duintjes zich verder uitbreiden. Bij sterke (najaars en winter)stormen kunnen ze deels ook weer verdwijnen, maar dat hoort bij de hoge dynamiek van dit habitattype.

Witte duinen (H2120) Vooral in de lage duinrichel in de

zeereep vindt veel op- en uitstuiving plaats wat gunstig is voor de vitaliteit van Helm en voor de spontane kieming en vestiging van nieuwe helmpollen. Er hebben zich al meerdere

plantensoorten van dit habitattype gevestigd.

In de hoge duinrichel, meer landinwaarts is de geomorfologische dynamiek aanmerkelijk lager en groeien de Luwe laagtes op veel plaatsen geleidelijk dicht met Helm.

In de lage duinrichel zal de komende jaren (5-10 jaar) het plantverband van Helm snel minder zichtbaar worden. Dit is een belangrijke voorwaarde om dit begroeiingstype te kwalificeren als habitattype H2120.

In de hoge duinrichel zal het plantverband van Helm nog vele jaren zichtbaar blijven, waardoor deze begroeiingen voorlopig niet zullen kwalificeren als type H2120.

Grijze duinen (H2130) Momenteel zijn er nog niet echt

ontwikkelingen die gaan in de richting van type H2130. Daarvoor is het gebied nog veel te jong.

Pas op een termijn van tientallen jaren, nadat er op windluwe plekken bodemontwikkeling heeft

plaatsgevonden, zal dit type H2130 tot ontwikkeling kunnen komen mits de karakteristieke soorten het gebied weten te bereiken.

Vochtige duinvalleien (H2190A, H2190B, H2190D)

In de aangelegde vallei vestigen zich geleidelijk steeds meer soorten die bij het type H2190B (kalkrijk) en H2190D (met moerasplanten) horen. Er komen nu nog diverse zouttolerante soorten voor in de oevervegetatie, maar die zullen vanwege de voortschrijdende ontzilting geleidelijk plaatsmaken voor zout-intolerante soorten.

Instuiving van zand maakt dat de vallei steeds minder diep wordt, waarbij niet kan worden uitgesloten dat het open water op den duur uit de vallei verdwijnt.

De oevervegetatie komt geleidelijk tot ontwikkeling, waarbij de vraag is hoe snel Riet zich zal uitbreiden. Als dit snel gebeurt, voordat veel karakteristieke soorten zich vestigen, kan dit op termijn leiden tot een soortenarme variant van H2190D. Een alternatief kan zijn om maaisel van naburige duinvalleien uit te leggen, waarmee de kans om de ontwikkeling van een soortenrijke type H2910B wordt vergroot.

Mocht de duinvallei op termijn helemaal dicht stuiven dan zal H2190A (Vochtige duinvalleien/open water) niet langer tot ontwikkeling kunnen komen. Duindoornstruwelen (H2160) Met name in het zuidelijke deel van het

gebied ontwikkelen vooral de aangeplante duindoornstruiken zich tot een vitaal struweel.

Duindoorn brengt via wortelknolletjes stikstof in de bodem en via strooisel zal er humusontwikkeling gaan

plaatsvinden. Dit schept geleidelijk gunstige bodemcondities voor andere struweelsoorten zoals Eenstijlige meidoorn, Wegedoorn en

rozensoorten. Dit proces zal geruime tijd in beslag nemen (10-25 jaar).

Witte duinen (H2120) Vooral in de lage duinrichel in de

zeereep vindt veel op- en uitstuiving plaats wat gunstig is voor de vitaliteit van Helm en voor de spontane kieming en vestiging van nieuwe helmpollen. Er hebben zich al meerdere

plantensoorten van dit habitattype gevestigd.

In de hoge duinrichel, meer landinwaarts is de geomorfologische dynamiek aanmerkelijk lager en groeien de Luwe laagtes op veel plaatsen geleidelijk dicht met Helm.

In de lage duinrichel zal de komende jaren (5-10 jaar) het plantverband van Helm snel minder zichtbaar worden. Dit is een belangrijke voorwaarde om dit begroeiingstype te kwalificeren als habitattype H2120.

In de hoge duinrichel zal het plantverband van Helm nog vele jaren zichtbaar blijven, waardoor deze begroeiingen voorlopig niet zullen kwalificeren als type H2120.

5.5.2 Vergelijking met verwachtingen

Behalve rond de fysische randvoorwaarden van de duinvalleihabitats, zijn in 2015 weinig tot geen concrete eisen gesteld aan de habitatkwaliteit van de aan te leggen Natuurzone. De verwachting toen was dat het scheppen van fysische randvoorwaarden nog geen garantie is voor het daadwerkelijk ontwikkelen van de beoogde habitats. Duidelijk was dat biologische processen zoals verspreiding een belangrijke rol spelen bij de (snelheid) van habitatontwikkeling, en dat de voorspelbaarheid van de ontwikkeling van de flora en fauna laag is, wanneer alleen op de abiotiek gestuurd wordt (De Groot et al., 2016). Die verwachting is nog steeds aan de orde, vooral ook vanwege de nog zeer korte ontwikkelingsperiode. Paradoxaal genoeg laat die lage voorspelbaarheid (op de korte termijn) zich nu wel goed voorspellen.

Op basis van de documenten die in de ontwerpfase zijn opgemaakt (inclusief artist impressions) en de habitats en soorten die daarin concreet genoemd staan, was de verwachting dat vier jaar na aanleg de habitats nog in ontwikkeling zijn en nog niet aan de belangrijkste kwaliteitseisen zullen voldoen, en een deel van de verwachte planten- en diersoorten nog niet aanwezig zal zijn. Ook die verwachting wordt bevestigd. Daar komt nu de vrees bij dat ingrijpen noodzakelijk kan worden wanneer een plantensoort dominant dreigt te worden, zoals dat misschien met Riet gaat gebeuren in de vochtige duinvallei. Dat het toepassen van hooibalen op de helling van de oude dijk als anti-stuifmaatregel een onbedoelde bron van plantenzaad kan zijn, was voorspeld en dat proces heeft zich ook voltrokken. Conform ontwerp is niet in het beheer van natuurwaarden voorzien, maar de vraag is of dat niet toch noodzakelijk zal worden om de vochtige duinvallei ook op de langere termijn te behouden en zich in een gewenste richting te laten ontwikkelen. De vegetatieontwikkelingen verlopen betrekkelijk langzaam (zoals ook verwacht; De Groot et al., 2016), omdat er geen zaadbank in de bodem aanwezig is en alle soorten zich door spontane verspreiding moeten vestigen (behalve dan de soorten die zijn aangeplant).

6

INTERACTIE TUSSEN MORFOLOGIE EN VEGETATIE