• No results found

GEOMETRIE-ONTWIKKELING 4.1 Inleiding

4.3 Effect grootschalige geometrie

4.4.1 Luwe laagtes

Op de kruinen van de duinen zijn luwe laagtes toegepast: lokale, onbeplante verdiepingen. De focus van de analyse ligt op de invloed van de luwe laagtes op de lokale dynamiek en gemiddelde aanzanding. Lokale dynamiek is gedefinieerd als het verschil in hoogteverandering binnen een luwe laagte en is bepaald als het verschil tussen het gemiddelde van de kleinste en grootste 10 procent van de veranderingen tussen twee metingen (afbeelding 4.8). Een luwe laagte kan dus veel lokale gemiddelde aanzanding hebben maar weinig lokale dynamiek of andersom. Er zijn ook referentiegebieden gedefinieerd om te kijken of het geobserveerde gedrag wel door de luwe laagtes komt.

Gebied met luwe laagtes

Afbeelding 4.8: Definitie lokale dynamiek in een luwe laagte

Luwe laagtes zorgen voor meer dynamiek, zowel bij de onderzochte luwe laagtes bij profieltype 2 Zuid (P2Z) als profieltype 2 Noord (P2N). Dit komt doordat ze het lokale windpatroon beïnvloeden, wat leidt tot aanzanding aan de zeewaartse zijde waar de windsnelheid plotseling afneemt, en erosie aan de landzijde door turbulentie en versnelling van de wind. Als ze dieper zijn aangelegd is dit effect groter. Er is ook meer dynamiek in de laagtes die dichter bij de duinvoet liggen, omdat daar de aanvoer van zand het grootst is.

De dynamiek is het grootst tussen de eerste paar LiDAR-metingen. Hierna blijft de dynamiek aanwezig en varieert deze rond een bepaald niveau. Dit niveau is hoger voor initieel diepere luwe laagtes en voor laagtes die dichter bij de duinvoet liggen. De variatie is groter bij profieltype 2 Noord dan bij type 2 Zuid. Het verschil tussen de luwe laagtes en de referentiegebieden is ook minder bij type 2 Noord dan bij type 2 Zuid.

De luwe laagtes in P2Z zorgen voor wat meer gemiddelde aanzanding dan in de referentiegebieden, doordat ze deels opvullen. Dit effect is mogelijk versterkt, doordat in sommige luwe laagtes in P2Z wilgenschermen geplaatst zijn. Dit is gedaan bij de initieel diepere laagtes. In P2N is de aanzanding in de laagtes uiteindelijk ongeveer gelijk aan de aanzanding in de referentiegebieden.

Als de gebieden initieel dieper zijn en als ze dichter bij de duinvoet liggen is de gemiddelde hoogte verandering groter bij P2Z. De invloed van de locatie ten opzichte van de duinvoet is het grootst, vergeleken met de invloed van de aanlegdiepte en het oppervlak. Bij P2N is alleen de locatie van invloed op de mate van aanzanding van de laagtes.

Uit analyse van de luchtfoto’s blijkt dat luwe laagtes lokaal het doorstuifpatroon beïnvloeden waardoor lokale dynamiek en differentiatie in hoogteontwikkeling worden gestimuleerd. Dit is zichtbaar bij elke luwe laagte, waarin een lob met zand wordt waargenomen op het binnentalud van het lage duin (zie ook het verschilkaartje). De oriëntatie van de zandlob komt vrij goed overeen met de dominante zuidwestelijke windrichting. Door deze zandlobben is het initieel recht aangelegde binnentalud van de duinvallei inmiddels sterk glooiend geworden.

Afbeelding 4.9 Boven: Luwe laagtes en zandlobben laag duin duinvallei (P4); onder: Verschilkaart luwe laagtes duinvallei, met in geel aangegeven het gebied met de luwe laagtes en de zandlobben aan de benedenwindse kant

Samenvattend concluderen wij het volgende ten aanzien van luwe laagtes op de HD: 1 Lokale gemiddelde hoogteverandering:

o Afhankelijk van de zandbeschikbaarheid zorgen diepere luwe laagtes voor meer dan gemiddelde

hoogteverandering. Wordt de zandbeschikbaarheid minder dan zal het normaal aangelegde duin inlopen met de hoogteverandering;

o Dichter bij de duinvoet is er meer gemiddelde hoogteverandering in de luwe laagtes dan verder van de duinvoet af.

2 Lokale dynamiek:

o Afhankelijk van de zandbeschikbaarheid zorgen diepere luwe laagtes voor meer dynamiek. Wordt de zandbeschikbaarheid minder dan is de link tussen de initiële diepte en dynamiek minder;

o Dichter bij de duinvoet treedt meer dynamiek op in de luwe laagtes dan verder daarvandaan; o Luwe laagtes beïnvloeden het doorstuifpatroon lokaal wat leidt tot de ontwikkeling van hoogtevariatie

rondom de luwe laagtes.

3 Aanlegdiepte: Hoogtevariatie in het duin draagt op zichzelf bij aan de lokale dynamiek. Luwe laagtes stimuleren extra lokale dynamiek als ze een grotere hoogtevariatie hebben dan de reeds aanwezige

hoogtevariatie in het normaal aangelegde duin. In profieltype 2 Zuid was dit ongeveer 0,8 meter en in profieltype 2 Noord was dit groter, rond 1 m.

4.4.2 Wilgenschermen

Wilgenschermen zijn voor het merendeel op de zeewaartse zijde van het duin en boven op het duin geplaatst. De wilgenschermen zorgen over het gehele profiel voor een snelle hoogteverandering ten opzichte van het omliggende duingebied in het profiel. Op de langere termijn vangen de wilgenschermen meer zand in dan hun omgeving als ze zijn geplaatst op plekken met minder hoogteverandering. Bij veel hoogteverandering in een gebied vangen de wilgenschermen minder of ongeveer evenveel zand in als het omliggende gebied. De schermen werken dus vooral sturend bij weinig zandaanbod. Na invulling van een scherm waait het zand weer door. Om stuifhinder te voorkomen, wordt er dan geregeld een nieuw scherm voor het volle scherm geplaatst, zie bijvoorbeeld afbeelding 4.10.

Afbeelding 4.10: Wilgenschermen op het strand, voor de duinvoet

Samenvattend concluderen wij over de wilgenschermen op de HD:

 Wilgenschermen hebben geleid tot snelle aanzanding tot de hoogte van het scherm (bij voldoende aanvoer van zand). Dit is anders dan bij helmgras, waarbij er een bovengrens bestaat aan de groeisnelheid (max ~1 m/jaar);  Wilgenschermen werken vooral sturend bij weinig zandaanbod en houden dan duidelijk meer zand vast dan het

omliggende gebied;