• No results found

Relativiteit & causaal verband

In document Onrechtmatige rechtspraak (pagina 57-68)

6. Nieuwe aansprakelijkheidsregime onrechtmatige rechtspraak

6.2 Nieuwe aansprakelijkheidsregime

6.2.6 Relativiteit & causaal verband

Het Köbler-arrest stelde daarnaast dat de geschonden rechtsregel ertoe moet strekken om particulieren rechten toe te kennen.144 Dit moet dus ook gelden voor het nationale recht, het EVRM en het EU-recht om zo de mogelijkheid tot het instellen van een procedure vanwege onrechtmatige rechtspraak zo beperkt mogelijk te houden. Tot slot moet er wel een rechtstreeks causaal verband bestaan tussen de schending van de rechtsregel door de rechter en de door de betrokkenen geleden schade. Zonder dit verband zou er geen reden zijn om de rechter hiervoor aansprakelijk te stellen.

6.3 Deelconclusie

Voor mijn voorstel voor een nieuw aansprakelijkheidsregime wordt het Köbler-arrest als leidraad gebruikt. Het aansprakelijkheidsregime moet ruimer worden dan het nu is, maar moet ook niet te ruim worden, omdat dit anders voor problemen zorgt. Om het aansprakelijkheidsregime niet te ruim te maken is de kennelijke schending van EU-recht een goed vertrekpunt en dit zou moeten worden doorgetrokken naar de schending van nationaal recht of EVRM-normen. Daarnaast moet een schending kunnen worden aangenomen zowel als het gaat om schending van de procedurele normen als om de materiële normen van EU- recht. Er moet wel sneller aansprakelijkheid worden aangenomen als het gaat om de schending van procedurele normen. De voorwaarde dat het moet gaan om een in laatste aanleg rechtsprekende instantie moet in stand blijven, maar bij de schending van de redelijke termijn moeten ook lagere rechters kunnen beslissen. Ik pleit ervoor dat dit voor alle zaken geldt waarin de onrechtmatigheid niet meer recht gezet kan worden door een hogere rechter en dat er schadevergoeding zowel in dezelfde als in een aparte procedure gevraagd moet kunnen worden. Vervolgens moet het nieuwe regime een uniforme regeling zijn, waar de aard van de onrechtmatigheid van een rechterlijke beslissing niet zou moeten uitmaken en moet er geen onderscheid worden gemaakt naar de soort van regel van EU-recht die wordt geschonden. Tot slot moet de geschonden rechtsregel ertoe strekken om particulieren rechten toe te kennen en moet er een rechtstreeks causaal verband bestaan tussen de geschonden norm en de geleden schade.

143

Barkhuysen, Van Emmerik & Van der Hulle 2012, p. 251-252.

7. Conclusies

7.1 Conclusie

Onder onrechtmatige rechtspraak wordt verstaan: al het onjuist, schadeveroorzakend handelen dat verricht is in het kader van de rechterlijke bevoegdheidsuitoefening. Ook het rechterlijk nalaten wordt hieronder verstaan. Voor de aansprakelijkheid als gevolg van rechterlijke bedrijfsfouten moet naar art. 42 Wrra gekeken worden. Een burger kan zich bij schade alleen tot de Staat wenden. De Staat kan bij opzet of bewuste roekeloosheid de schade verhalen bij de rechter (in opleiding). Bij de aansprakelijkheid als gevolg van rechterlijke beslissingen geldt dat een rechterlijk ambtenaar niet aansprakelijk is voor schade die is ontstaan door een rechterlijke uitspraak en kan ook alleen de Staat aansprakelijk gesteld worden o.g.v. art. 6:162 en 6:163 BW. Onrechtmatige rechtspraak wordt niet snel aangenomen o.g.v. het standaardarrest uit 1971. De Hoge Raad bepaalde in dit arrest dat de aansprakelijkheid bij onrechtmatige rechtspraak in beginsel uitgesloten is, tenzij er bij de voorbereiding van een rechterlijke beslissing zo fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer gesproken kan worden.

Bij de onrechtmatige wetgeving is het toetsen van rechtmatigheid bij een wet in materiële zin goed mogelijk. De rechter mag de wet (met een zekere terughoudendheid) toetsen met een hogere regeling, met algemene rechtsbeginselen of algemene beginselen van behoorlijk bestuur en indien er sprake is van onrechtmatigheid mag de rechter de regelgeving onverbindend verklaren, buiten werking stellen of buiten toepassing verklaren. De schending van de (hogere) rechtsregel levert naar burgerlijk recht een onrechtmatige daad op. Bij de wet in formele zin mag er niet getoetst worden met de Grondwet, het Statuut voor het Koninkrijk en algemene rechtsbeginselen wegens het toetsingsverbod. Aan een ieder verbindende bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties mag wel getoetst worden.

Bij de onrechtmatige besluiten geldt dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen. Bij gegrondverklaring van het beroep wordt het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk vernietigd. Om te bepalen wanneer de overheid aansprakelijk is voor schade gelden in beginsel de standaardvereisten uit art. 6:162 BW. Er kan daarnaast gesproken worden van een pseudo-risicoaansprakelijkheid. Bij falend overheidstoezicht handelt een

toezichthouder onrechtmatig, indien hij in de omstandigheden van het geval, uitgaande van de gegevens waarover hij beschikte of behoorde te beschikken en gelet op het geheel van de reeds getroffen maatregelen en de gebleken (in)effectiviteit daarvan, alle belangen in aanmerking genomen met het oog op aantasting van de individuele belangen in redelijkheid niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat van het nemen van een bepaalde maatregel kon worden afgezien.

Het belangrijkste verschil tussen de drie overheidsaansprakelijkheden is dat de Staat bij onrechtmatige rechtspraak in beginsel niet aansprakelijk gesteld kan worden, terwijl dit bij de onrechtmatige wetgeving en het onrechtmatig bestuur wel kan. Een ander belangrijk verschil is dat bij het standaardarrest alleen op procedurele normen aansprakelijkheid kan worden aangenomen, terwijl bij de andere overheidsaansprakelijkheden dit ook op materiële normen kan. Concluderend bestaat er naar mijn mening een te groot verschil tussen de drie overheidsaansprakelijkheden. De overheidsaansprakelijkheden kunnen dichter bij elkaar getrokken worden door de mogelijkheid te openen dat de Staat bij onrechtmatige rechtspraak ook aansprakelijk is voor materiële normen.

De belangrijkste Europese jurisprudentie komt uit 2003 van het HvJ: het Köbler-arrest. Hierin bepaalde het Hof dat een lidstaat in beginsel verplicht is de schade te vergoeden die particulieren lijden als gevolg van een schending van het gemeenschapsrecht die aan hem kan worden toegerekend. De schending moet wel voortvloeien uit een beslissing van een in laatste aanleg rechtsprekende rechterlijke instantie, voor zover de geschonden communautaire rechtsregel ertoe strekt particulieren rechten toe te kennen, de schending voldoende gekwalificeerd is en er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen deze schending en de door de betrokkenen geleden schade. Naar mijn mening is het Nederlandse aansprakelijkheidsregime bij onrechtmatige rechtspraak niet in overeenstemming met het Köbler-arrest, omdat het standaardarrest het alleen heeft over de procesrechtelijke normen, terwijl het Köbler-arrest die voorwaarde niet stelt. Hieruit kan je opmaken de dat schending van materiële normen ook tot aansprakelijkheid moet kunnen leiden.

Uit het Kudla-arrest van het EHRM bleek ook dat het aansprakelijkheidsregime van onrechtmatige rechtspraak, welke voortvloeit uit het standaardarrest van 1971, te strikt is. In het Kudla-arrest werd de reikwijdte van art. 13 EVRM verbreed. Het Hof stelt dat burgers tegen de schending van de redelijke termijn moeten kunnen opkomen en dat er dus een

effectief nationaal rechtsmiddel voor de burgers voor handen moet zijn. Nu de schending van de redelijke termijn valt onder de onrechtmatige rechtspraak kan het criterium van het standaardarrest waar er in beginsel geen aansprakelijkheid bij onrechtmatige rechtspraak wordt aangenomen niet opgaan. Een actie op grond van onrechtmatige rechtspraak bij de overschrijding van de redelijke termijn zal moeten openstaan voor de burger.

Het Gerechtshof ’s-Gravenhage geeft vervolgens gehoor aan het Kudla-arrest en is ook van mening dat het leerstuk van onrechtmatige rechtspraak verruimd moet worden. De ABRvS bepaalde daarnaast dat de maximale termijn voor een procedure vier jaar is. Uiteindelijk gaat de Hoge Raad ook mee in het Kudla-arrest, waardoor aan het Kudla-arrest is voldaan. Opvallend is wel dat in een aparte procedure om een schadevergoeding gevraagd moet worden. Naar mijn mening moet dit zowel in dezelfde procedure kunnen als in een nieuwe procedure.

Concluderend is de deur naar aansprakelijkheid bij onrechtmatige rechtspraak nu voor een stukje open gezet, door de aanvaarding van aansprakelijkheid bij overschrijding van de redelijke termijn door de Hoge Raad. Het Köbler-arrest schrijft echter wel een ruimere aansprakelijkheid voor, waardoor het aansprakelijkheidsregime nog niet in lijn is met de Europese jurisprudentie.

Uit het standaardarrest van de Hoge Raad uit 1971 kunnen twee argumenten tegen verandering van het aansprakelijkheidsregime worden gehaald, namelijk het gesloten stelsel van rechtsmiddelen en het gezag van gewijsde. Deze twee argumenten zijn uiteindelijk van belang voor de rechtszekerheid. Uit het Köbler-arrest komt vervolgens nog het argument dat de autoriteit, reputatie en onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in het geding zou kunnen komen en ook het floodgate-argument is van belang. Kijkend naar alle argumenten kom ik tot de conclusie dat de argumenten niet valide genoeg zijn om een strikt aansprakelijkheidsregime te behouden en daardoor niet aan het Köbler-arrest te voldoen. Uiteindelijk gaat Europees recht voor nationaal recht en dat geldt dus ook voor de Europese jurisprudentie.145

Voor mijn voorstel voor een nieuw aansprakelijkheidsregime wordt het Köbler-arrest als leidraad gebruikt. Het aansprakelijkheidsregime moet ruimer worden dan het nu is, maar moet ook niet te ruim worden, omdat dit anders voor problemen zorgt. Om het aansprakelijkheidsregime niet te ruim te maken is de kennelijke schending van EU-recht een goed vertrekpunt en dit zou moeten worden doorgetrokken naar de schending van nationaal recht of EVRM-normen. Daarnaast moet een schending kunnen worden aangenomen zowel als het gaat om schending van de procedurele normen als om de materiële normen van EU- recht. Er moet wel sneller aansprakelijkheid worden aangenomen als het gaat om de schending van procedurele normen. De voorwaarde dat het moet gaan om een in laatste aanleg rechtsprekende instantie moet in stand blijven, maar bij de schending van de redelijke termijn moeten ook lagere rechters kunnen beslissen. Ik pleit ervoor dat dit voor alle zaken geldt waarin de onrechtmatigheid niet meer recht gezet kan worden door een hogere rechter en dat er schadevergoeding zowel in dezelfde als in een aparte procedure gevraagd moet kunnen worden. Vervolgens moet het nieuwe regime een uniforme regeling zijn, waar de aard van de onrechtmatigheid van een rechterlijke beslissing niet zou moeten uitmaken en moet er geen onderscheid worden gemaakt naar de soort van regel van EU-recht die wordt geschonden. Tot slot moet de geschonden rechtsregel ertoe strekken om particulieren rechten toe te kennen en moet er een rechtstreeks causaal verband bestaan tussen de geschonden norm en de geleden schade.

7.2 Eindconclusie

De probleemstelling luidde: Is er gelet op jurisprudentie van zowel het HvJ als het EHRM noodzaak tot versoepeling van het aansprakelijkheidsregime voor onrechtmatige rechtspraak en zo ja, op wat voor manier zou dit regime dan ingericht moeten worden?

Naar mijn mening was er tussen de aansprakelijkheidsregimes van de onrechtmatige rechtspraak, de onrechtmatige wetgeving en het onrechtmatig bestuur een te groot verschil. Daarnaast bleek uit o.a. het Köbler-arrest en het Kudla-arrest dat het aansprakelijkheidsregime bij onrechtmatige rechtspraak in Nederland te strikt is. Er bestond dus een noodzaak tot versoepeling van het aansprakelijkheidsregime. Aan het Kudla-arrest wordt inmiddels voldaan, maar gelet op het Köbler-arrest bestaat er nog steeds een noodzaak tot versoepeling van het aansprakelijkheidsregime voor onrechtmatige rechtspraak. Voor het voorstel voor een nieuw aansprakelijkheidsregime wordt het Köbler-arrest als leidraad gebruikt.

Literatuur- en bronnenlijst

Literatuurlijst

Barkhuysen 2012

T. Barkhuysen, ‘Onrechtmatige rechtspraak’, NJB 2012/1466, afl. 26, p. 1777.

Barkhuysen, Van Emmerik & Van der Hulle 2012

T. Barkhuysen e.a., Coulant compenseren? Over overheidsaansprakelijkheid en

rechtspolitiek, Deventer: Kluwer 2012.

Barkhuysen & Van Ettekoven 2009

T. Barkhuysen & B.J. van Ettekoven, ‘De compensatie voor schending van de redelijke termijn van art. 6 EVRM door de bestuursrechter’, NTB 2009, 19.

Barkhuysen & Jansen 2002

T. Barkhuysen & A.M.L. Jansen, ‘Rechtsmiddelen tegen rechterlijke en bestuurlijke traagheid: Het EVRM noopt tot aanpassing van het Nederlandse recht’, NJB 2002/17, p. 843- 848.

Van Bogaert 2005

V.V.R. van Bogaert, De rechter beoordeeld: over aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid

in civiel- en staatsrechtelijk perspectief (diss. Groningen), Antwerpen-Apeldoorn: Maklu

uitgevers 2005.

Van Bogaert 2009

V.V.R. van Bogaert, ‘De “gemiddelde rechter”: over onrechtmatig rechterlijk toezicht en het leerstuk van de “onrechtmatige rechtspraak”, Trema 2009/9.

Bok 1991

Guide on article 6: Right to a Fair Trial 2013

Guide on article 6: Right to a Fair Trial (Gids van het EHRM met overzicht EHRM-

rechtspraak), http://www.echr.coe.int/Documents/Guide_Art_6_ENG.pdf, p. 50-55.

Van Ettekoven e.a. 2013

B.J. van Ettekoven e.a., ‘Overheidsaansprakelijkheid anno 2013: de stand van de rechtsontwikkeling’, O&A special 2013-2.

Gelpke 2007

M.E. Gelpke, ‘De rechtmatigheidsbeoordeling van primaire besluit door de burgerlijke rechter en de bestuursrechter’, O&A 2007-5, p. 155-162.

Leeuw 2013

B.J.G. Leeuw, Grondwet en eerlijk proces: een onderzoek naar de eventuele meerwaarde van

het opnemen van het recht op een eerlijk proces in de Nederlandse Grondwet (proefschrift Erasmus Universiteit Rotterdam), Oisterwijk: Wolf Legal Publishers 2013.

Lubach 2014

R.D. Lubach, ‘Overschrijding van de redelijke termijn door rechterlijke instanties. (Nieuwe) wegen naar aansprakelijkheid en schadevergoeding’, MvV 2014/5.

Van Maanen & De Lange 2005

G.E. van Maanen & R. de Lange, Monografieën Privaatrecht: Onrechtmatige overheidsdaad, Deventer: Kluwer 2005.

Meijer 2005

R. Meijer, ‘Aansprakelijkheid wegens schending van het EG-recht: lidstaataansprakelijkheid’,

MvV 2005 nr. 7/8, p. 138-142.

Ortlep 2006

R. Ortlep, ‘Het arrest Traghetti en een geharmoniseerd criterium voor staatsaansprakelijkheid wegens onrechtmatige rechtspraak’, NTER 2006/10, p. 227-230.

Prinssen 2004

M. Prinssen, Doorwerking van Europees recht: de verhouding tussen directe werking,

conforme interpretatie en overheidsaansprakelijkheid (proefschrift Universiteit van

Amsterdam), Deventer: Kluwer 2004.

Van Ravels 2006

B.P.M. van Ravels, ´Is de overheid aansprakelijk als er sprake is van falend toezicht?’,

Externe veiligheid 2006, nr. 4, p. 4-8.

Rueb & Gras 2013

A.S. Rueb & E. Gras, Compendium Burgerlijk procesrecht, Deventer: Kluwer 2013.

Schlössels & Zijlstra 2014

R.J.N. Schlössels & S.E. Zijlstra, Onderwijseditie Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat 2.

Rechtsbescherming Overheidsaansprakelijkheid, Deventer: Kluwer 2014.

Schutgens 2009

R.J.B. Schutgens, Onrechtmatige wetgeving, Deventer: Kluwer 2009.

Sietses 2013

D. Sietses, Het nieuwe schadevergoedingsrecht bij schade uit onrechtmatig overheidshandelen, Tilburg: Celsus juridische uitgeverij 2013.

Smits 2008

P. Smits, Artikel 6 EVRM en de civiele procedure, Deventer: Kluwer 2008.

Steyger 2004

E. Steyger, ‘De gevolgen van de aansprakelijkheid van de Staat voor rechterlijke schendingen van EG-recht’, NTER 2004, nr. 1/2.

‘Wetgeving’

Van Wijk/Konijnenbelt & Van Male 2014

H.D. van Wijk, W. Konijnenbelt & R.M. van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht, Deventer: Kluwer 2014.

Wissink & Meijer 2004

M.H. Wissink & R. Meijer, ‘Köbler: staatsaansprakelijkheid voor schending van gemeenschapsrecht door hoogste rechterlijke instanties’, VrA 2004/1.

Bronnenlijst

Wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Art. 1:3, 8:1, 8:72, 8:73 en titel 8.4) Burgerlijk Wetboek (Art. 6:162 en 6:163)

Europees verdrag voor de rechten van de mens (Art. 6 en 13) Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Art. 42)

Parlementaire stukken Kamerstukken II 1979/80, 16 162, nr. 3-4. Kamerstukken II 1994/95, 24 220, nr. 3. Kamerstukken II 2004/05, 29 279, nr. 28. Kamerstukken II 2010/11, 32 621, nr. 3. Jurisprudentie

Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EHRM 6 september 1978, nr. 5029/71 (Klass and others v. Germany).

EHRM 9 oktober 1979, ECLI:NL:XX1979:AC1044, NJ 1980, 376, m.nt. E.A. Alkema (Airey-case).

EHRM 23 september 1982, nr. 7151/75 (Sporrong and Lönnroth v. Sweden).

EHRM 26 oktober 2000, ECLI:NL:XX:2000:AD5181, AB 2001, 275, m.nt. L.F.M. Verhey (Kudla).

EHRM 12 juli 2001, ECLI:NL:XX:2001:AP0818, AB 2004, 400, m.nt. T. Barkhuysen (Ferrazzini t. Italië).

EHRM 11 september 2002, ECLI:NL:XX:2002:AP0687, EHRC 2002/92, m.nt. A.M.L. Jansen.

Hof van Justitie van de Europese Unie

HvJ 15 juli 1964, ECLI:EU:C:1964:66 (Costa/ENEL).

HvJ 19 november 1991, ECLI:NL:XX:1991:ZB5305, AB 1994, 482, m.nt. F.H. van der Burg (Francovich).

HvJ 5 maart 1996, ECLI:NL:XX:1996:ZB6029, JB 1996/121 (Brasserie du pêcheur).

HvJ 8 oktober 1996, ECLI:NL:XX:1996:AH6284, AB 1997, 272, m.nt. F.H. van der Burg (Dillenkofer).

HvJ 4 juli 2000, ECLI:NL:XX:2000:AB8836, NJ 2000, 732 (Haim). HvJ 18 januari 2001, ECLI:EU:C:2001:34 (Stockholm Lindöpark). HvJ 28 juni 2001, ECLI:NL:XX:2001:AL1332, RSV 2002, 30 (Larsy).

HvJ 30 september 2003, ECLI:NL:XX:2003:AL7250, BNB 2004/151, m.nt. P.J. Wattel; AB 2003, 429 m.nt. R.J.G.M. Widdershoven (Köbler).

HvJ 13 juni 2006, ECLI:NL:XX:2006:AY3797, RvdW 2006, 747 (Traghetti).

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

ABRvS 3 december 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG5910, AB 2009/70, m.nt. Barkhuysen en Van Emmerik.

ABRvS 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, AB 2014/115, m.nt. T. Barkhuysen en M.L. van Emmerik.

Hoge Raad

HR 31 januari 1919, ECLI:NL:HR:1919:AG1776, NJ 1919/161, m.nt. Molengraaff (Lindenbaum/Cohen).

HR 22 maart 1960, NJ 1960, 274 (Pocketbooks I).

HR 24 januari 1969, ECLI:NL:HR:1969:AC4903, NJ 1969, 316, m.nt. H. Drion (Pocketbooks II).

HR 3 december 1971, ECLI:NL:HR:1971:AB6788, NJ 1972, 137, m.nt. G.J. Scholten.

HR 1 juli 1983, ECLI:NL:HR:1983:AD5666, AB 1984, 103, m.nt. F.H. van der Burg (Staat/LSV).

HR 29 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4989, NJ 1986, 242, m.nt. L. Wichers Hoeth en W.H. Heemskerk (Enka/Dupont).

HR 16 mei 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9347, AB 1986, 573, m.nt. F.H. van der Burg (Heesch/Van de Akker).

HR 16 mei 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9354, AB 1986, 574, m.nt. P.J.J. van Buuren (Landbouwvliegers).

HR 4 maart 1988, ECLI:NL:HR:1988:AB8701, NJ 1989, 4, m.nt. W.H. Heemskerk.

HR 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725, AB 1989, 207, m.nt. F.H. van der Burg (Harmonisatiewet).

HR 19 januari 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1005, NJ 1990, 442.

HR 31 mei 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0261, NJ 1993, 112, m.nt. C.J.H. Brunner (Van Gog/Nederweert).

HR 12 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0864, NJ 1993, 572, m.nt. H.J. Snijders. HR 12 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0858, NJ 1993, 524, m.nt. H.E. Ras.

HR 18 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0939, NJ 1993, 504, (St. Oedenrode-Van Aarle). HR 20 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2588, AB 1998, 231, m.nt. Th.G. Drupsteen (Boeder/Staat).

HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006, AB 2006/11, m.nt. A.M.L. Jansen.

HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2077, JB Select 2009/33, m.nt. G.E. van Maanen (Vie D’Or).

HR 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5080, AB 2011/184, m.nt. T. Barkhuysen en M.L. van Emmerik.

HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX8360, AB 2013/149, m.nt. T. Barkhuysen en M.L. van Emmerik.

HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736, AB 2014/190, m.nt. T. Barkhuysen en M.L. .van Emmerik.

Gerechtshof

Hof ’s-Gravenhage 24 februari 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BH4212. Hof ’s-Gravenhage 24 februari 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BH3856.

Hof ’s-Gravenhage 24 februari 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BH4213, JA 2009/67, m.nt. W. Dijkshoorn.

Hof ’s-Gravenhage 24 februari 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BH4214, NJ 2010, 55, m.nt. E.A. Alkema.

In document Onrechtmatige rechtspraak (pagina 57-68)