• No results found

Hof van Justitie van de Europese Unie

In document Onrechtmatige rechtspraak (pagina 35-39)

4. Belangrijkste Europese jurisprudentie rondom onrechtmatige rechtspraak

4.3 Hof van Justitie van de Europese Unie

Köbler

Dit arrest was een zaak tussen Gerhard Köbler en de Republiek Oostenrijk.85 In deze zaak was Köbler van mening dat het Verwaltungsgerichtshof, de hoogste administratieve rechter, een arrest had gewezen, welke in strijd was met rechtstreeks toepasselijke bepalingen van het gemeenschapsrecht. Op basis hiervan werden er prejudiciële vragen gesteld door het Verwaltungsgerichtshof. De belangrijkste vraag die gesteld werd ging erover of een lidstaat verplicht is de schade te vergoeden die particulieren lijden als gevolg van een schending van

78 HvJ 5 maart 1996, ECLI:NL:XX:1996:ZB6029, JB 1996/121, r.o. 55-57 (Brasserie du pêcheur); Schlössels & Zijlstra 2014, p. 504.

79 HvJ 8 oktober 1996, ECLI:NL:XX:1996:AH6284, AB 1997, 272, m.nt. F.H. van der Burg (dillenkofer). 80 Meijer 2005, p. 138-139 en Prinssen 2004, p. 59-60 & 64.

81 HvJ 24 september 1998, ECLI:EU:C:1998:429 (Brinkmann). 82 HvJ 18 januari 2001, ECLI:EU:C:2001:34 (Stockholm Lindöpark). 83

HvJ 28 juni 2001, ECLI:NL:XX:2001:AL1332, RSV 2002, 30 (Larsy). 84 Prinssen 2004, p. 67.

85 HvJ 30 september 2003, ECLI:NL:XX:2003:AL7250, BNB 2004/151, m.nt. P.J. Wattel; AB 2003, 429, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven (Köbler).

het gemeenschapsrecht die aan hem kan worden toegerekend, indien de betrokken beslissing van een in laatste aanleg rechtsprekende rechterlijke instantie is.

Het Hof bepaalde uiteindelijk dat een lidstaat in beginsel verplicht is de schade te vergoeden die particulieren lijden als gevolg van een schending van het gemeenschapsrecht die aan hem kan worden toegerekend. De schending moet wel voortvloeien uit een beslissing van een in laatste aanleg rechtsprekende rechterlijke instantie, voor zover de geschonden communautaire rechtsregel ertoe strekt particulieren rechten toe te kennen, de schending voldoende gekwalificeerd is en er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen deze schending en de door de betrokkenen geleden schade.86

Om te bepalen of de schending voldoende gekwalificeerd is, wanneer deze schending uit een dergelijke beslissing voortvloeit, moet de bevoegde nationale rechter, rekening houdend met de specifieke aard van de rechtsprekende functie, onderzoeken of dit een kennelijke schending is. De nationale rechter dient rekening te houden met alle elementen die de aan hem voorgelegde situatie kenmerken, om te bepalen of er sprake is van een kennelijke schending. Deze elementen zijn volgens het Hof onder meer:

de mate van duidelijkheid en nauwkeurigheid van de geschonden regel, de vraag of de schending opzettelijk is begaan, de al dan niet verschoonbaarheid van de rechtsdwaling, het eventueel door een gemeenschapsinstelling ingenomen standpunt en de schending door de betrokken rechter van zijn verplichting om op grond van artikel 234, derde alinea, EG, een prejudiciële vraag te stellen.87

Tot slot dient de rechtsorde van iedere lidstaat een rechter aan te wijzen die bevoegd is om geschillen betreffende deze vergoeding te beslechten.88

Het Hof bepaalde dus dat er sprake moest zijn van een kennelijke schending. Vervolgens ontstond er onder verschillende juristen een discussie of de kennelijke schending een striktere vorm van voldoende gekwalificeerde schending is, of dat het vergelijkbaar is met de voldoende gekwalificeerde schending uit het Brasserie du pêcheur-arrest. Mijns inziens wordt onder een kennelijke schending vrijwel hetzelfde verstaan als onder een voldoende

86 De voorwaarden volgen uit het Haim-arrest: HvJ 4 juli 2000, ECLI:NL:XX2000:AB8836, NJ 2000, 732 (Haim).

87 HvJ 30 september 2003, ECLI:NL:XX:2003:AL7250, BNB 2004/151, m.nt. P.J. Wattel; AB 2003, 429, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven, r.o. 55 (Köbler).

88

HvJ 30 september 2003, ECLI:NL:XX:2003:AL7250, BNB 2004/151, m.nt. P.J. Wattel; AB 2003, 429, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven, r.o. 59 (Köbler).

gekwalificeerde schending uit het Brasserie du pêcheur-arrest. In dit arrest bepaalde het Hof dat onder een voldoende gekwalificeerde schending moest worden verstaan: de kennelijke en ernstige miskenning van de grenzen waarbinnen de lidstaat had moeten blijven bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. Er werd dus al over een kennelijke schending gesproken. Daarnaast komen de elementen die het Hof noemt bij beide arresten vrijwel overeen en worden de elementen in het Köbler-arrest slechts gepreciseerd89, zijn de voorwaarden voor aansprakelijkheid hetzelfde en wordt in het Köbler-arrest in rechtsoverweging 56 verwezen naar het Brasserie du pêcheur-arrest. Ik vind ondersteuning bij Widdershoven, Wissink en Meijer.90 Widdershoven oppert dat de kennelijke schending slechts bedoeld is om lidstaten gerust te stellen die huiverig staan tegenover staatsaansprakelijkheid voor schendingen door rechterlijke organen. Het Hof voegde bij de voorwaarde van een voldoende gekwalificeerde schending wel toe dat slechts in uitzonderlijke gevallen de staat aansprakelijk wordt gesteld voor schending van het toepasselijke recht, omdat er rekening gehouden moet worden met de specifieke aard van de rechterlijke functie en met de gerechtvaardigde eisen van rechtszekerheid. Naar mijn mening betekent dit niet dat er sprake is van een nieuw criterium, hooguit een iets beperkender criterium voor onrechtmatige rechtspraak.

Als ik het Köbler-arrest vergelijk met het Nederlandse aansprakelijkheidsregime kom ik tot de conclusie dat het criterium van het Hof verschilt met die van de Hoge Raad. De Hoge Raad stelde dat er slechts aansprakelijkheid was: ‘indien bij de voorbereiding van een rechterlijke beslissing zo fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kon worden gesproken’, oftewel het gaat hier om de procesrechtelijke kant. Terwijl het Köbler-arrest die voorwaarde niet stelt en dat schending van materiële normen van EU-recht dus ook tot aansprakelijkheid moet kunnen leiden.

Het Hof stelde verder dat de genoemde voorwaarden noodzakelijk en voldoende zijn voor particulieren om een recht op schadevergoeding in het leven te roepen, wat niet uitsluit dat naar nationaal recht de Staat onder minder beperkende voorwaarden aansprakelijk kan zijn.91 De Nederlandse voorwaarden lijken echter beperkender in plaats van minder beperkend en

89

Steyger 2004, p. 21.

90 Wissink & Meijer 2004, p. 97; HvJ 30 september 2003, ECLI:NL:XX:2003:AL7250, BNB 2004/151, m.nt. P.J. Wattel; AB 2003, 429, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven (Köbler).

91

HvJ 30 september 2003, ECLI:NL:XX:2003:AL7250, BNB 2004/151 m.nt. P.J. Wattel; AB 2003, 429, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven, r.o. 57 (Köbler).

daarmee kan je dus stellen dat het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht niet in overeenstemming is met de voorwaarden van het Hof.

Traghetti

In het Traghetti-arrest wordt er aangesloten op het Köbler-arrest.92 De Corte suprema di cassazione, de hoogste Italiaanse rechter, weigerde in een zaak om prejudiciële vragen te stellen. De faillissementscurator van Traghetti was van mening dat dit arrest was gebaseerd op een onjuiste uitlegging van de Verdragsregels inzake mededinging en staatssteun en daagde vervolgens de Staat Italië voor het Tribunale di Genova tot vergoeding van de schade.

Vervolgens werden er prejudiciële vragen gesteld. De belangrijkste vraag die werd gesteld komt neer op de vraag of de aansprakelijkheid van de Staat beperkt of uitgesloten kan worden door middel van een nationale regeling, bijvoorbeeld door de aansprakelijkheid te beperken tot gevallen van handelen te kwader trouw of grove schuld van de rechter. Het Hof antwoordde hierop dat het gemeenschapsrecht zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die uitsluit dat een lidstaat aansprakelijk is voor schade die aan particulieren is toegebracht door een schending van het gemeenschapsrecht. Op het moment dat dit toegestaan zou worden, dan zou elke betekenis komen te vervallen aan het beginsel dat lidstaten verplicht zijn tot het vergoeden van schade die aan particulieren is toegebracht (welke voortkwam uit het Köbler-arrest). Slechts in het geval het gaat om een niet kennelijke schending van het gemeenschapsrecht, is het nationale recht van toepassing en zou er dus sprake kunnen zijn van een strikter criterium.93

In Nederland is het niet zo dat de aansprakelijkheid van de Staat beperkt of uitgesloten wordt in een nationale regeling, maar je zou kunnen stellen dat het standaardarrest uit 1971 de aansprakelijkheid wel beperkt. Ook dit lijkt dan in strijd met het beginsel dat lidstaten verplicht zijn tot het vergoeden van schade die aan particulieren is toegebracht, aangezien de betekenis van dit beginsel vermindert zou worden van dit beginsel. Indien het gaat om een niet kennelijke schending, dan kan het strikte criterium van de Hoge Raad wel van toepassing zijn.

92

HvJ 13 juni 2006, ECLI:NL:XX:2006:AY3797, RvdW 2006, 747 (Traghetti). 93 Ortlep 2006, p. 229.

Tot slot herhaalde het Hof in het Traghetti-arrest het Köbler-arrest m.b.t. de kennelijke schending.94 Hiermee wordt het Köbler-arrest dus bevestigd door het Hof. Het aansprakelijkheidsregime bij onrechtmatige rechtspraak in Nederland is dus nog steeds te strikt.

In document Onrechtmatige rechtspraak (pagina 35-39)