• No results found

De relatie tussen rekenangst en rekenprestaties is sterker negatief op de angstgevoelige rekenopgaven (horizontale sommen en verhaalsommen) dan op de

Gemiddelde Scores

Hypothese 3: De relatie tussen rekenangst en rekenprestaties is sterker negatief op de angstgevoelige rekenopgaven (horizontale sommen en verhaalsommen) dan op de

niet-angstgevoelige rekenopgaven (verticale sommen en kale sommen). Deze hypothese is opgedeeld in vier deelhypothesen. Bij Hypothese 3a en 3b zijn alleen de correlaties tussen de scores op de MASC-NL en de scores op de sommen onder de conditie zonder tijdsdruk beschreven, aangezien hier alleen de verschillende manieren van aanbieden van de sommen vergeleken werden. Bij Hypothese 3c en 3d zijn de correlaties tussen de scores op de MASC- NL en de scores op de sommen onder de conditie met tijdsdruk beschreven, aangezien hier de rekenprestaties onder de verschillende snelheidsinstructies vergeleken werden.

Aangezien er een duidelijk onderscheid aanwezig was tussen de scores op de toets- items en de geentoets-items van de MASC-NL, zijn de scores op de MASC-NL bij Hypothese 3 opgedeeld in de scores op de toets-items en de scores op de geentoets-items. Resultaten worden vermeld voor beide delen van de MASC-NL. Zie Figuur 7 voor de gemiddelde scores op de horizontale sommen, verticale sommen, verhaalsommen en kale sommen zonder en onder tijdsdruk. In Tabel 6 zijn de gemiddelde scores op de verschillende soorten sommen zonder en onder tijdsdruk nogmaals weergegeven, evenals de (partiële) correlatie met de scores op de toets-items en geentoets-items MASC-NL.

Figuur 7. De gemiddelde scores op de verschillende soorten sommen zonder tijdsdruk (T-) en onder tijdsdruk (T+).

36 Tabel 6

Gemiddelde Scores en Standaardafwijkingen (SD) op de Verschillende Soorten Sommen, Spearman’s Correlaties en Partiële Correlaties met de Scores op de MASC-NL

Noot. De scores op de MASC-NL zijn opgedeeld in de scores op de toets-items (MASC-T) en

de scores op de geentoets-items (MASC-GT). De scores en correlaties zonder tijdsdruk (T-) en onder tijdsdruk (T+) zijn weergegeven. Bij de partiële correlaties is gecontroleerd (c) voor de scores op de SVL-ZP (SVL) en de scores op de werkgeheugentaken (WG).

* p < .05 ** p < .01

Hypothese 3a: De relatie tussen rekenangst en rekenprestaties is sterker negatief op horizontale sommen dan op verticale sommen. Zoals in Tabel 6 is weergegeven, bestonden er geen significante correlaties tussen de scores op de verticale en horizontale sommen zonder tijdsdruk en de scores op de toets-items van de MASC-NL, al dan niet gecontroleerd voor de scores op de SVL-ZP en de scores op de werkgeheugentaken. De scores op de geentoets-items van de MASC-NL correleerden alleen significant met de scores op de verticale sommen zonder tijdsdruk, maar deze correlatie was niet meer aanwezig wanneer gecontroleerd werd voor de scores op de SVL-ZP en de scores op de

Horizontaal Verticaal Verhaal Kaal

T- T+ T- T+ T- T+ T- T+ M (SD) 4.11 (1.19) 4.22 (1.07) 4.26 (1.23) 4.38 (.93) 3.74 (1.31) 3.30 (1.44) 3.43 (1.23) 3.45 (1.40) r MASC-T -.09 -.06 -.09 -.16 -.32** -.16 -.19 -.25* r MASC- GT -.06 -.08 -.20* -.30** -.24* -.02 -.18 -.17 r MASC-T, c: SVL, WG .04 -.03 .04 -12 -.22 .04 -.11 .02 r MASC-GT, c: SVL, WG .-04 -.08 -.08 -.16 -.22 .09 -.27* .02

37

werkgeheugentaken. Deze bevindingen ondersteunen Hypothese 3a niet.

Hypothese 3b: De relatie tussen rekenangst en rekenprestaties is sterker negatief op verhaalsommen dan op kale sommen. Na controle voor de scores op de SVL-ZP en de scores op de werkgeheugentaken, waren de correlatie tussen de scores op de toets-items van de MASC-NL en de scores op de verhaalsommen zonder tijdsdruk en de correlatie tussen de scores op de geentoets-items van de MASC-NL en de scores op de verhaalsommen zonder tijdsdruk niet meer significant. Wanneer gecontroleerd werd voor de scores op de SVL-ZP en de scores op de werkgeheugentaken, was de correlatie tussen de scores op de geentoets-items van de MASC-NL en de scores op de kale sommen zonder tijdsdruk significant.

De bevinding dat de correlaties tussen de scores op alle items van de MASC-NL en de verhaalsommen significant negatief waren en de correlaties tussen de scores op alle items van de MASC-NL en de kale sommen niet significant waren zou Hypothese 3b deels

ondersteunen. Na controle voor de scores op de SVL-ZP en de scores op de

werkgeheugentaken, was echter alleen de relatie tussen de scores op de geentoets-items van de MASC-NL en de scores op de kale sommen zonder tijdsdruk significant, waarmee Hypothese 3b niet wordt ondersteund.

Hypothese 3c: De relatie tussen rekenangst en rekenprestaties is sterker negatief op opgaven waarbij tijd een rol speelt dan op opgaven waarbij dat niet het geval is. In Tabel 7 zijn de gemiddelde totaalscores op de sommen zonder en onder tijdsdruk en de (partiële)

correlaties met de toets-items en geentoets-items van de MASC-NL weergegeven. Wanneer gecontroleerd werd voor de scores op de SVL-ZP en de scores op de werkgeheugentaken, correleerden de scores op de toets-items van de MASC-NL niet meer significant met de totaalscores op de sommen die onder en zonder tijdsdruk werden gemaakt. Tenslotte was de correlatie tussen de scores op de geentoets-items van de MASC-NL en de totaalscores op de

38

sommen die zonder tijdsdruk werden gemaakt na bovengenoemde controles niet meer significant.

Zonder controle voor de scores op de SVL-ZP en de scores op de werkgeheugentaken, waren de scores op de sommen die onder tijdsdruk werden gemaakt in ieder geval niet sterker gerelateerd aan de scores op alle items van de MASC-NL dan de scores op de sommen die zonder tijdsdruk werden gemaakt. Deze resultaten ondersteunen Hypothese 3c niet. Wanneer gecontroleerd werd voor de scores op de SVL-ZP en de scores op de werkgeheugentaken, waren zowel de prestaties op de sommen onder tijdsdruk als de prestaties op de sommen zonder

tijdsdruk niet gerelateerd aan de scores op alle items van de MASC-NL. Deze resultaten ondersteunen Hypothese 3c ook niet.

Tabel 7

Gemiddelde Totaalscores en Standaardafwijkingen (SD) op de Sommen Zonder Tijdsdruk en Onder Tijdsdruk en (Partiële) Correlaties met de Scores op de MASC-NL

Geen Tijdsdruk Tijdsdruk

M (SD) 15.53 (3.49) 15.35 (3.71)

r MASC-T -.26** -.20*

r MASC-GT -.22* -.13

r MASC-T, c: SVL, WG -.09 .07

r MASC-GT, c: SVL, WG -.23 -.02

Noot. De scores op de MASC-NL zijn opgedeeld in de scores op de toets-items (MASC-T) en

de scores op de geentoets-items (MASC-GT). Bij de partiële correlaties is gecontroleerd (c) voor de scores op de SVL-ZP (SVL) en de scores op de werkgeheugentaken (WG).

* p < .05 ** p < .01

39

Hypothese 3d: Tijdsdruk vergroot het verschil tussen de relatie tussen rekenangst en de prestaties op de angstgevoelige opgaven en de relatie tussen rekenangst en de prestatie op de niet-angstgevoelige opgaven. In Tabel 6 is te zien dat na controle voor de scores op de SVL-ZP en de scores op de werkgeheugentaken, er geen significante correlaties overbleven tussen de scores op de toets-items en/of de geentoets-items van de MASC-NL en de scores op de verschillende soorten opgaven die onder tijdsdruk zijn gemaakt.

Deze bevindingen ondersteunen Hypothese 3d niet. Wanneer gecontroleerd werd voor de scores op de SVL-ZP en de scores op de werkgeheugentaken, waren de prestaties op geen van de verschillende soorten sommen onder tijdsdruk gerelateerd aan de scores op de MASC- NL.

Exploratief: Correlaties tussen de scores op de SVL-ZP en de scores op de verschillende soorten sommen. Vanwege de aanwezige relatie tussen de scores op de SVL- ZP en de totaalscores op de rekentest en de relatie tussen de scores op de SVL-ZP en de scores op de MASC-NL, werden ook de correlaties tussen de scores op de SVL-ZP en de scores op de verschillende sommen getoetst. Zie Bijlage 6 voor de resultaten en conclusies van deze exploratieve analyse.

Conclusie uit de resultaten van het toetsen van Hypothese 3. Het is niet mogelijk om een eenduidige conclusie te trekken aangaande welke rekenscores het meest gerelateerd waren aan de scores op de MASC-NL. De toetsing van de Spearman’s correlaties en de partiële correlaties, met controles voor de scores op de SVL-ZP en de scores op de werkgeheugentaken, gaven veelal verschillende uitkomsten. De oorzaak hiervan was de relatie tussen de scores op (vooral de toets-items van) de MASC-NL en de scores op de SVL- ZP. Bovendien kende de rekentest, waarvan de resultaten gebruikt zijn om Hypothese 3 te toetsen, enige beperkingen (zie de toetsing van Hypothese 1). Alleen Hypothese 3b werd

40

deels ondersteund door de resultaten, aangezien zonder controles de scores op alle items van de MASC-NL negatief gerelateerd waren aan de scores op de verhaalsommen zonder

tijdsdruk en niet aan de kale sommen zonder tijdsdruk. Echter, na controle voor de scores op de SVL-ZP en de scores op de werkgeheugentaken, werd ook deze deelhypothese niet ondersteund.

Hypothese 4: Meisjes rapporteren meer rekenangst dan jongens. Aan de hand van