• No results found

Om een iconologisch onderzoek te verrichten naar het bestaan en de functie van de beeldtraditie van portretten van geleerden in een studeervertrek in de Noordelijke

Nederlanden van de zestiende en zeventiende eeuw is het belangrijk om te onderzoeken hoe de wetenschapsbeoefening er in deze periode uitzag. Naast de functie die de werken hadden met betrekking tot het publiek waarvoor de werken bedoeld waren, maakt de zestiende- en zeventiende-eeuwse wetenschap een belangrijk deel uit van de context waarin de werken ontstaan zijn. Dit onderzoek kan gedaan worden door aan de ene kant te onderzoeken wat er in de literatuur bekend is over de wetenschap in deze periode, aan de andere kant maken ook beschrijvingen van de geportretteerden zelf hier een deel van uit.

In de zestiende eeuw bestond geleerdheid in de Noordelijke Nederlanden vooral binnen de vorstenhoven en kloosters. Hierbij was vooral het bestuderen van klassieke teksten het belangrijkste onderdeel van deze wetenschapsbeoefening.76 Op dat moment gingen veel mensen in de Noordelijke Nederlanden die de wetenschap beoefenden naar de Zuidelijke Nederlanden om daar bijvoorbeeld naar de universiteit van Leuven of naar een vorstelijk hof te gaan.77 Desiderius Erasmus is een voorbeeld van een geleerde die veel van de tijd buiten de Noordelijke Nederlanden werkzaam was. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de portretten die van hem werden gemaakt, door kunstenaars buiten de Noordelijke Nederlanden werden vervaardigd, waar een dergelijke traditie al langer bestond.

De beoefening van de wetenschap in de Noordelijke Nederlanden veranderde echter met de komst van de universiteit van Leiden in 1575 en later de opening van andere

universiteiten en zogenaamde Illustere Scholen, zoals die in Amsterdam.78 Een andere bijdrage aan de bloei van de wetenschap rond deze tijd vormde de komst van de vele

immigranten die na de val van Antwerpen in 1585 vanuit de Zuidelijke Nederlanden naar de Noordelijke Nederlanden trokken. Hierdoor stond de wetenschap die in de Noordelijke Nederlanden bedreven in een sterke traditie vanuit de Zuidelijke Nederlanden.79 Voor deze

76 Jorink 1999, p. 24. 77 Ibidem, p. 24. 78 Ibidem, p. 24-25. 79 Van Berkel 1985, p. 16.

43 tijd trokken geleerden juist vaak naar het Zuiden, waardoor het humanisme in de Noordelijke Nederlanden nog geen bloei had gekend die elders in Europa wel had bestaan.80

Het is dan ook vooral vanaf deze periode, waarin de wetenschap tot bloei kwam, dat in de Noordelijke Nederlanden de eerste portretten gemaakt werden waarop personen werden afgebeeld die een duidelijke verwijzing hadden naar geleerdheid. Vroege portretten zijn dan ook vaak verwant aan bijvoorbeeld de Universiteit Leiden, zoals het portret van Scaliger, of van praktische uitgaven die in deze tijd uitkwamen, zoals de prent die de titelpagina van het boek van Petri sierde. Eerdere portretten, zoals die van Erasmus, werden vooral vervaardigd in de Zuidelijke Nederlanden of Duitsland. Mede door de geloofstwisten in de Noordelijke Nederlanden zochten veel geleerden die publiceerden, zoals Erasmus, hun toevlucht in andere landen.81

Op de universiteiten werd vooral onderwezen, daarvoor waren mensen met kennis van zaken nodig. Hiervoor werden bekende geleerden aangetrokken met kennis van de klassieke werken. Deze klassieke teksten vormden de basis voor veel vormen van wetenschap. Ook werd veel wetenschap in de zestiende eeuw beoefend door “praktische vernuftelingen”. Het ging hierbij om ook schilders, beeldhouwers en architecten die de geometrie gebruikten als basis om uitvindingen te doen.82 Bezigheden als cartografie, landmeetkunde en zeevaartkunde waren echter ook zeer belangrijk voor de natuurwetenschappen in deze tijd. Ook de

rekenmeesters maakten een belangrijk deel uit van de wetenschap. Een voorbeeld hiervan is Petri van Deventer, die boeken over rekenen en boekhouden uitgaf.83 Aan de universiteit in de zestiende eeuw was echter nog niet veel aandacht voor de natuurwetenschap. De nadruk lag hier vooral op de drie faculteiten: rechten, theologie en geneeskunde. De vierde faculteit die hier bij kwam, was de filosofie. Hieronder vielen aan de ene kant vakken als filosofie, retorica en logica, maar ook werd hier de wiskunde en de oude talen onderwezen.84 Het is vooral deze laatste faculteit waar geleerden die aan de universiteit werkten in bijvoorbeeld de klassieke talen, zoals Scaliger. Dat ook hier de nadruk lag op een praktische vorm van wetenschap lijkt te kloppen met portetten ook hun kennis van de geometrie bijvoorbeeld is uitgebeeld.

Vooral de filologie speelde een belangrijke rol in het humanisme. De basis hiervoor vormt namelijk de gedachte dat het bestuderen van klassieke werken de belangrijkste rol was

80 IJsewijn 1988, p. 162. 81 IJsewijn 1988, p. 164. 82 Van Berkel 1985, p. 17-18. 83 Ibidem, p. 23-24.

44 voor de wetenschap.85 Deze kennis van klassieke werken spelen zeker op de latere

portretprenten naar ontwerp van Von Sandrart een belangrijk rol. Zowel in de onderschriften als in de gebruikte beeldhouwwerken op deze gravures wordt sterk verwezen naar de kennis van klassieke geleerden, die de basis vormde voor de eigen studies. Uit de gedichten die op deze werken gemaakt zijn en de gebruikte symbolen blijkt dat binnen deze humanistische kring de nadruk zowel op de boekenwijsheid , met name de kennis van klassieke werken van de geleerde, als op de kunstzinnige vaardigheden wordt gelegd, waarvan de poëzie de

belangrijkste is. Rond 1650 was het hoogtepunt van het humanisme ook geweest. Het Latijn verdween als belangrijke taal en filologen hadden niet zo’n grote invloed meer als voorheen.86

Na deze tijd neemt ook in de schilderkunst het gebruik van klassieke werken af. Het gebruik van klassieke beeldhouwwerken op portretten heeft in de tweede helft van de zeventiende eeuw geen navolging meer. De eigenschappen die in deze werken worden benadrukt, houden wel een sterk verband met een verschuiving in de wetenschap in deze tijd.

Vanaf 1620 is er namelijk sprake van een belangrijke verandering, die Klaas van Berkel beschrijft als de “aristocratisering van het cultuurleven”. De wetenschap, net als bijvoorbeeld de dichtkunst, werd vanaf deze tijd vooral nog bedreven door een kleine elite, in tegenstelling tot de ambachtslieden die aan het eind van de zestiende eeuw een belangrijke bijdrage

leverden aan de bestaande kennis. Deze verandering gold niet alleen voor de wetenschap, maar voor het hele culturele leven in de Republiek. Ook in de dichtkunst werd de geleerde dichter veel belangrijker dan de rederijkers die daarvoor de belangrijkste letterkundigen waren.87 In deze periode werd het belangrijk geacht dat een beschaafd mens zichzelf ook bijvoorbeeld kennis had van de poëzie. Dergelijke kennis konden de status van mensen met een hoge maatschappelijke functie vergroten.88 Ook de natuurwetenschap werd steeds meer bedreven door geleerden met een aristocratische achtergrond. In het algemeen kan over de wetenschap in het algemeen gezegd worden dat zij steeds meer beoefend werd door een bovenlaag van de zeventiende-eeuwse maatschappij.

Op enkele portretten uit de eerste helft van de zeventiende-eeuw is een dergelijke verandering nog niet te zien. Het portret van Petrus Scriverius toont nog geen verwijzingen naar een

85 IJsewijn 1988, p. 166-167. 86 IJsewijn 1988, p. 167. 87 Van Berkel 1985, p. 35. 88 Smits-Veldt 1984, p. 59.

45 mogelijke maatschappelijke rol van de geleerde. Het is de geleerdheid zelf die het

belangrijkste narratief op het werk vormt en de traditie van het uitbeelden van Erasmus

waarin hij zichzelf laat positioneren. Scriverius zal zich als leerling van Josephus Scaliger nog meer in een oudere wetenschappelijke traditie hebben bevonden.

Dergelijke veranderingen zijn wel binnen de werken van Von Sandrart te zien. Alhoewel zij in de traditie van de geleerde in een studeervertrek worden neergezet, vormt ook de

combinatie tussen geleerdheid en dichtkunst een belangrijk narratief binnen deze werken. Het werk van P. C. Hooft maakt daarnaast duidelijk dat ook de sociale functie van de

geportretteerde een belangrijke rol kreeg.

Wanneer we de zeventiende-eeuwse geschilderde portretten van geleerden in een studeervertrek bestuderen, blijkt dat het ook in dit geval de geportretteerden vaak geen geleerden waren die aan de universiteiten werkzaam waren. Voor de meeste portretten geldt dat zij weliswaar als geleerde werden afgebeeld, en ook zeker academisch geschoold waren, maar dat ook de maatschappelijke functie die zij bijvoorbeeld als bestuurder uitoefenden een deel van het narratief vormt dat in de portretten wordt verteld.

De rol die de wetenschap binnen dergelijke kringen had, is onder andere te zien in biografieën die in deze tijd verschijnen. Het meest duidelijk is dit terug te vinden in de autobiografie Mijn jeugd van Constantijn Huygens. Dit werk wordt wel beschreven als een traktaat dat vooral voor zijn familie bedoeld was, met name zijn kinderen. Het moet daarom gelezen worden als een verhandeling over hoe kinderen uit hogere sociale kringen opgevoed en opgeleid moeten worden om een openbare functie te bekleden.89 In een brief aan zijn kinderen die Constantijn aan het eind van zijn leven schreef, beschrijft hij hoe zijn vader Christiaan vanaf zijn vroege jeugd een programma had samengesteld waarin hij op verschillende gebieden onderwezen werd. Zo werden hem verschillende talen, retorica en logica, maar ook de schermkunst, muziek en de schilderkunst bijgebracht. Voor vader Christiaan werd echter geheim gehouden dat Constantijn zich ook met de wiskunde bezighield.90 Ondanks dat Constantijn Huygens zich vanaf jonge leeftijd bezighield met

verschillende natuurwetenschappelijke studies, vond vader Christiaan een dergelijk beroep te minder waardig voor zijn kinderen. De bezigheden die Constantijn had in de wetenschap

89 Heesakkers 1987, p. 137. 90 Blom 2003, p. 79

46 waren dan ook vooral een toevoeging aan zijn werkzaamheden voor de stadhouders.91 Na zijn studie rechten bleef Constantijn dan verder ook niet werkzaam in de wetenschap, maar

gebruikte deze kennis om uiteindelijk het ambt te bekleden als secretaris van de stadhouder. Op het eerder beschreven portret van Constantijn Huygens is dit dan ook duidelijk te zien. De wetenschap maakt zeker nog een deel uit van het portret, het portret moet ook duidelijk gezien worden als iemand die zich in een werkkamer bevindt. Deze wetenschap is echter slechts een onderdeel geworden van het narratief dat over hem verteld wordt.

Opvallend is dan ook dat dit werk zich zeer waarschijnlijk in de collectie van de familie Huygens heeft bevonden. Het lijkt daarom de boodschap die hij in zijn biografie naar zijn kinderen wilde uitdragen te benadrukken.

Ook het portret van Johannes Hudde laat deze rol van de wetenschap in het zeventiende- eeuwse leven duidelijk zien. Bikkers mening is dat het hier niet Huddes achtergrond als geleerde is die tot uitdrukking wordt gebracht in het portret, maar meer zijn rol als burgemeester. Dit kan onder andere gezien worden in de objecten op tafel, waarvan de belangrijkste wel het boek is dat geïdentificeerd kan worden als Hand-vesten, privilegien,

octroyen, costumen en willekeuren der stad Amstelredam, een politiek boek. Onder het boek

is een brief te zien die geadresseerd is aan de burgemeester van Amsterdam, met een zegel dat naar de stad verwijst.92 De maatschappelijke positie van Hudde als bestuurder zal dan ook belangrijker geweest zijn dan de wetenschap. Als wiskundige publiceerde hij vrij weinig, wat ook vanwege zijn achtergrond als regentenzoon niet verwacht werd.93 Wel gebruikte Hudde al zijn kennis van de wetenschap om verschillende problemen in de stad op te lossen.94

Net als eerdere portretten van bestuurders die in de traditie van geleerden in een

studeervertrek zijn uitgebeeld, heeft het narratief in het werk dus vooral betrekking op Huddes rol als burgemeester. De geleerdheid van de geportretteerde speelt echter wel weer een

belangrijke rol. In het geval van Hudde was dit waarschijnlijk ook een belangrijk onderdeel van wat hij wilde uitstralen, aangezien hij de wetenschap gebruikte in zijn werk. Ook dit portret laat, net als het werk van Bicker, daarmee weer de veranderingen in de wetenschap in de zeventiende eeuw zien waarin de wetenschap vooral bedreven werd door de elite en

91 Van Berkel 1985, p. 54. 92 Bikker 2012, p. 47-48. 93 Jorink/Zuidervaart 2018, p. 2. 94 De Jong/Zuidervaart 2018, p. 32.

47 daarmee een plek innam als onderdeel van de sociale status van een bestuurder die zich buiten zijn maatschappelijke functie om bezighield met de wetenschap.

Er waren echter ook veel onderzoekers binnen de natuurwetenschappen die buiten de

universiteiten in de natuurwetenschappen werkzaam waren. Een belangrijk voorbeeld hiervan is Antoni van Leeuwenhoek, hij was een amateur, die geen intellectuele ambities had.

Alhoewel hij door velen in de zeventiende eeuw bewonderd werd, kwam er ook kritiek, dat verband hield met zijn gebrek aan academische vorming.95 De toelating tot de Royal Society was voor Van Leeuwenhoek zelf dan ook zijn grootste verworvenheid. Dat de oorkonde op het geschilderde portret is toegevoegd, geeft aan dat ook op deze manier het toevoegen van objecten een verhoging van de status kon hebben voor het beeld wat de geleerde van zichzelf wilde uitdragen.

Over het algemeen is dus te stellen dat het narratief dat door verschillende toegevoegde beeldelementen op deze portretten uitgedragen wordt, zeker verband houdt met veranderingen in de wetenschap rond deze tijd. Waar in de zestiende eeuw geleerden die aan de universiteit werkzaam waren of publiceerden vooral worden uitgebeeld met attributen die naar hun werkzaamheden verwijzen, worden er in de loop van de zeventiende eeuw meer portretten vervaardigd waarbij beeldelementen die verwijzen naar de wetenschap een toevoeging vormen op het algehele narratief van deze portretten, waarin ook het uitdrukken van de sociale status belangrijker werd.

48

Conclusie

In deze scriptie is onderzoek gedaan om een antwoord te geven op de vraag op welke manier beeldelementen op portretten van geportretteerden die zijn weergegeven als geleerden in een studeervertrek een narratieve functie vervullen en op welke manier dergelijke betekenissen samenhingen met de context waarin zij gemaakt zijn. De onderliggende vraag van deze onderzoeksvraag is welke redenen opdrachtgevers hadden om iemand als een geleerde in een studeervertrek te portretteren, ten opzichte van de vele portretten die in de zeventiende eeuw van geleerden gemaakt zijn, waarop geen uitgewerkte studeerkamers te zien zijn met objecten die verwijzen naar geleerdheid.

Het blijkt dat de beeldtraditie, die aan het begin van de renaissance ontstond in Italië, zich gedurende enkele eeuwen verspreidde over Europa. De eerste geleerde uit de Noordelijke Nederlanden waarvan portretten bekend zijn waarop de geportretteerde in een dergelijk

vertrek is afgebeeld, zijn de kunstwerken die aan het begin van de zestiende eeuw gemaakte werden van Desiderius Erasmus. Zijn geschilderde portretten werden gemaakt als

vriendschapsgeschenken. Naar de geleerdheid van de geportretteerde is verwezen door middel van de kostuums waar Erasmus in geportretteerd is, die in de tijd een sterke verwijzing

vormde naar geleerdheid, en door het gebruik van titels van bekende door hem geschreven werken. De toeschouwer van de schilderijen, die al een bepaalde band had met de

geportretteerde, zal deze werken niet nodig hebben gehad om Erasmus te identificeren, zij hebben dus een toegevoegde functie op deze werken die een verhaal over de geleerde vertellen. Op de prenten die van Erasmus gemaakt zijn is echter wel extra informatie toegevoegd. Dit gebeurt vooral door het gebruik van opschriften.

Alhoewel deze werken buiten de Noordelijke Nederlanden gemaakt werden, hebben zij, evenals portretten uit de Zuidelijke Nederlanden, waaronder die van Anthony van Dyck, een belangrijke invloed gehad op latere werken, zeker op de kunstwerk uit de zeventiende eeuw.

In de zestiende eeuw zijn het vooral de prenten van Hendrick Goltzius die gebruik maken van verschillende objecten die een duidelijke narratieve functie hebben en de geportretteerde als geleerde weergeven. Het zijn op deze werken echter niet de boeken die verwijzen naar

specifieke werken. Deze krijgen veel meer een algemene betekenis die geleerdheid benadrukt. Binnen het werk van Goltzius zijn twee typen portretten te onderscheiden. Aan de ene kant

49 zijn er werken die als herinnering aan een geleerden gemaakt zijn. Het portret van Dirck Volckertsz. Coornhert vormt hier het beste voorbeeld van. Dit werk geeft een algemeen beeld van de kennis en kunde van de geportretteerde, waarvan geleerdheid, vooral op het gebied van de retorica, een belangrijk onderdeel vormt. Andere aspecten, zoals kennis van muziek en bedrevenheid in de schermkunst, geven een meer algemeen beeld van de geportretteerde. Op portretten waarvan de geleerde zelf opdracht heeft gegeven, valt op dat de verwijzingen naar geleerdheid veel meer van praktische aard zijn. Josephus Justus Scaliger wordt in de door Goltzius van hem vervaardigde prent aan de ene kant gekenmerkt door zijn bedrevenheid in de retorica. Aan de andere kant wordt ook naar zijn kennis in de geometrie en astronomie verwezen. Op de gravure van Nicolaus Petri worden dezelfde eigenschappen verbeeld, deze zijn in dit geval echter van het randwerk verplaatst naar de scène waarin ook de

geportretteerde zich bevindt. Hiermee is het een vroeg voorbeeld van een portret van een geleerde in een studeervertrek, dat laat zien op welke manier in dergelijke werken, die als promotie voor de geportretteerde geïnterpreteerd kunnen worden, de toegevoegde objecten een narratief vertellen. Zij tonen de praktische kennis die de geleerde bezat. Opgemerkt moet worden dat het in deze gevallen gaat om geleerden die aan universiteiten verbonden waren of voor wie wetenschap de belangrijkste bezigheid in het dagelijks leven was.

In de zeventiende-eeuwse prenten die bestudeerd zijn verdwijnen deze objecten voor een deel. De invloed van de vroege werken van Erasmus en Vlaamse voorbeelden is op dergelijke prenten duidelijker aanwezig. Op deze manier zullen deze prenten snel associaties hebben opgeroepen met geleerdheid bij het publiek, van wie mag worden aangenomen dat een deel bekend zal zijn geweest met enkele van de voorlopers van deze werken. Door een werk in een bepaalde beeldtraditie te plaatsen zullen al snel bepaalde associaties zijn opgeroepen.

Wanneer we bestuderen welke elementen van de werken een narratieve functie hebben, zijn dit aan de ene kant de kostuums, die op de prenten vaak bestaat uit een tabbaard of een japonsche rock, die in de zeventiende eeuw associaties met geleerdheid op zullen hebben geroepen. Wanneer we de objecten bestuderen, spelen op de prentserie van Von Sandrart vooral klassieke beeldhouwwerken en de gebruikte boeken een belangrijke rol. Dit zijn elementen die echter ook op schilderijen op eenzelfde manier zijn gebruikt.

Een moeilijkheidsfactor bij de interpretatie van de serie die naar de werken van Joachim von Sandrart zijn gemaakt is dat er vooralsnog niet met zekerheid iets gezegd kan worden over de beoogde doelgroep van de prenten. Dit wordt met name veroorzaakt door het gegeven dat van enkele prenten wordt vermoed dat zij reproducties naar schilderijen zijn. Het

50 is echter niet duidelijk of dit bij alle vijf de prenten het geval was en welke reden Cornelis Danckerts had om deze serie uit te geven. Wellicht zal een uitgebreider onderzoek naar deze werken in de toekomst tot meer kennis over dit onderwerp kunnen leiden, waardoor er meer conclusies getrokken kunnen worden over de manier waarop deze werken in de zeventiende eeuw geïnterpreteerd werden.

Dergelijke conclusies zijn echter beter te trekken met betrekking tot de prenten van Joost van den Vondel door Cornelis Visscher en Antoni van Leeuwenhoek. Deze werken