• No results found

Geleerden in een studeervertrek. Een onderzoek naar het gebruik van narratieve elementen op zestiende- en zeventiende-eeuwse portretten van geleerden in de Noordelijke Nederlanden.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Geleerden in een studeervertrek. Een onderzoek naar het gebruik van narratieve elementen op zestiende- en zeventiende-eeuwse portretten van geleerden in de Noordelijke Nederlanden."

Copied!
74
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Geleerden in een studeervertrek

Een onderzoek naar het gebruik van narratieve elementen op zestiende- en

zeventiende-eeuwse portretten van geleerden in de Noordelijke Nederlanden

Naam: Lianne Mostert

Studentnummer: 1134086

E-mailadres: l.m.mostert@umail.leidenuniv.nl Opleiding: Master arts and culture

Specialisatie: Art and architecture before 1800 Begeleider: dr. M. E. W. Boers-Goosens

(2)

2

Inhoud

Inleiding 3

1. De herkomst van de beeldtraditie van geleerden in een studeervertrek 8

2. Zestiende-eeuwse prenten 13

3. Zeventiende-eeuwse prenten 21

4. Zeventiende-eeuwse schilderijen 30

5. De relatie van de kunstwerken tot de zestiende- en zeventiende-eeuwse wetenschap 42

Conclusie 48

Afbeeldingen 52

Bibliografie 69

(3)

3

Inleiding

In 1626 maakte Frans Hals (1582/83-1666) een portret van de archeoloog en filoloog Petrus Scriverius (1576-1660) (afb. 1). Op het portret wordt de geleerde afgebeeld in een ovalen omlijsting tegen een egale achtergrond, in zijn hand heeft hij een paar handschoenen. Een ander schilderij met eenzelfde egale achtergrond werd een aantal jaar later van Scriverius gemaakt door Jan de Vos (1619/20-1663). Op dit schilderij, dat zich nu in de collectie van de Universiteit Leiden bevindt, is de geleerde eveneens te zien zonder objecten die een duidelijke relatie hebben tot zijn identiteit (afb. 2). Deze werken vertonen een groot contrast met een portret dat enige jaren later, in 1651, gemaakt werd door Bartholomeus van der Helst (1613-1670) (afb. 3). Op dit werk wordt Scriverius zittend afgebeeld in een kamer met attributen die kunnen worden opgevat als verwijzingen naar zijn geleerdheid: op de tafel zijn een standaard met een boek en verschillende andere objecten te zien, in zijn handen houdt de geportretteerde een bril.

Naast de portretten van Scriverius zijn er binnen de Nederlandse zeventiende-eeuwse schilder- en prentkunst meer werken waarop geleerden zittend in een studeervertrek zijn afgebeeld. Van deze werken zijn er echter veel minder te vinden dan van portretten waarop geleerden zonder enige verwijzing naar hun beroep zijn uitgebeeld. De verschillen tussen deze portretten roepen de vraag op of deze mogelijk verklaard kunnen worden door de functies die deze werken hadden, met name door de oorspronkelijke context waarin de schilderijen en prenten gemaakt zijn.

In het verleden zijn verschillende publicaties verschenen over schilderijen waarop geleerden worden afgebeeld. In de meeste publicaties gaat het vooral om de verschillende zeventiende-eeuwse genrestukken met daarop geleerden in een studeervertrek.1 Deze publicaties stellen dat deze werken niet zozeer een natuurgetrouwe weergave laten zien van de

wetenschapspraktijk in deze tijd, maar vooral een morele strekking hadden die voortkwam uit de traditie van de heilige Hieronymus in een studeervertrek.

Naast deze literatuur over genrestukken zijn er ook verschillende publicaties over geleerdenportretten verschenen. De catalogus Knappe koppen, geschreven door onder andere Rudi Ekkart, is een van de publicaties die een goed overzicht geeft van de portretgalerijen aan

(4)

4 Nederlandse universiteiten.2 De auteurs tonen hoe deze portretten in dezelfde traditie staan als zestiende-eeuwse geleerdenportretten, zoals die van Erasmus. De context waarin deze

portretten functioneerden, namelijk de gebouwen van de universiteit, was voldoende om het portret een wetenschappelijke uitstraling te geven. Aan de andere kant onderscheiden zij zich nauwelijks van de algemene portrettraditie in de zeventiende-eeuwse Nederlanden. Wel vinden zij het opvallend dat zich in deze collecties enkele portretten bevinden die wel degelijk refereren aan de professie van de geportretteerde, onder andere door het gebruik van

attributen.3 Deze werken worden echter opmerkelijk genoeg in deze publicatie en in andere literatuur over dit soort portretgalerijen niet apart als groep besproken, terwijl het wel interessant is deze als groep te bestuderen.

Een van de eerste auteurs die deze portretten wel als groep benoemt is Klaas van Berkel in zijn boek Citaten uit het boek der natuur. Opstellen over Nederlandse

wetenschapsgeschiedenis uit 1998. Hij stelde op dat moment dat er “verrassend weinig

geschreven” was over dit soort portretten van Nederlandse geleerden.4 Wat er was, ging

volgens hem voornamelijk over de visuele bron van deze portretten: schilderijen van de kerkvaders, zoals Hieronymus, of over humanisten, waarvan de portretten van Erasmus waarschijnlijk het meest uitgebreid bestudeerd zijn.

Enige jaren later verschenen daarentegen enige publicaties die de portretten van geleerden buiten een academische context beter bestudeerde. Dit gebeurde met name op een heel inventieve manier in het artikel ‘Eenvoudig en stil’ van Jaap van der Veen, verschenen in het

Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek in 2000. Door middel van de analyse van

boedelinventarissen onderzoekt de auteur hoe de studeervertrekken op de schilderijen er in werkelijkheid uitzagen en wie deze bezat. Daarbij gebruikt hij schilderijen en prenten om te toetsen of het beeld op deze werken klopt met de inventarissen en of deze werken ons dus een realistisch beeld van de zeventiende-eeuwse vertrekken kunnen geven. Het onderzoek laat zien dat verschillende geleerden helemaal niet de beschikking hadden over de

studeervertrekken waarin zij afgebeeld zijn, de conclusies die Van der Veen trekt zijn daarom vergelijkbaar met die van eerder genoemde auteurs. Hij beschrijft dat de ruimtes die werden uitgebeeld nogal stereotiep zijn: veel attributen die we erop zien, zoals de globes, vinden hun oorsprong in beeldtradities, zoals schilderijen van de heilige Hieronymus. In het artikel gaat

2 Ekkart/Otterspeer/Schuller tot Peursum-Meijer 1991. 3 Ibidem p. 16.

(5)

5 hij echter niet verder in op de achtergrond van de verschillende geleerden die afgebeeld

worden.

Annette de Vries gaat in haar publicatie Ingelijst werk uit 2004 juist wel verder in op de achtergrond van een bepaalde groep geleerden, namelijk de dominees. Volgens De Vries gaat het om een van de groepen binnen de schilderkunst die zichzelf vaak lieten afbeelden met beroepsindicaties. Ook zij merkt op dat deze werken hun oorsprong vinden in de beeldtraditie van de heilige Hieronymus. De Vries stelt dat bijvoorbeeld pastoors meestal niet beschikten over een studeervertrek, hun geleerdheid lijkt dus vooral in scène te zijn gezet. Dit kan met name worden verklaard door het groeiende belang dat in de zeventiende eeuw gehecht werd aan de geletterdheid van deze beroepsgroep.

In haar artikel ‘Uuyt zijn wesen ende gewaet’, gepubliceerd in hetzelfde jaar, beschrijft ze verder hoe ook sommige dokters, die een academische achtergrond hadden, zichzelf lieten afbeelden in de traditie van humanistische geleerden om hun geleerdheid te benadrukken, en dat zij hiervoor vaak het format van anatomische lessen gebruikten. Een belangrijke conclusie die zij trekt luidt, dat wanneer objecten op schilderijen gebruikt worden, deze vooral verwijzen naar sociale status, en niet zozeer naar de geleerdheid van een bepaalde persoon.

Deze onderzoeken roepen de vraag op in hoeverre geleerden uit andere disciplines dezelfde soort redenen hadden om zichzelf in studeervertrekken af te laten beelden. Alhoewel in de literatuur wel gezegd wordt dat dominees zich in studeerkamers lieten afbeelden om hun geleerdheid in scène te zetten in verband met het groeiende belang dat aan hun geletterdheid gehecht werd, is het de vraag of dit ook bij andere geleerden het geval was. Veel van de geleerden die in een studeervertrek werden afgebeeld hadden vaak maatschappelijke functies buiten de universiteit, waaraan ze over het algemeen een hoge sociale status ontleenden. Dit roept de vraag op welke eigenschappen van de geportretteerden de opdrachtgever met deze werken wilde benadrukken. Hierbij is het belangrijk te bestuderen of de opdrachtgever de geleerde zelf, of iemand anders was.

Alhoewel verschillende zeventiende-eeuwse werken van geleerden in een

studeervertrek in de bestaande literatuur goed beschreven zijn, zijn deze portretten nog niet als samenhangende groep bestudeerd, waarbij een grondige visuele analyse van de werken in verhouding tot elkaar is gemaakt. Een dergelijk onderzoek zou zeker van belang zijn om meer kennis te verwerven over de manier waarop verschillende beeldelementen in een werk ertoe kunnen bijdragen dat deze portretten een narratieve functie kregen en op welke manier de

(6)

6 context waarin een werk werd gemaakt bepalend is geweest voor de manier waarop dit

narratief tot stand kwam.

De vraag die daarom in dit onderzoek beantwoord zal worden is: Op welke manier vervulden verschillende beeldelementen op zestiende- en zeventiende-eeuwse portretten uit de

Noordelijke Nederlanden van mensen die als geleerden in een studeervertrek zijn afgebeeld een narratieve rol die samenhing met de context waarin de werken gemaakt werden?

Het onderzoek om deze vraag te beantwoorden zal voor een belangrijk deel iconografisch van aard zijn. De narratieve traditie binnen deze groep portretten die al voortkomt uit zestiende-eeuwse werken is van groot belang voor de manier waarop de

contemporaine toeschouwer een werk interpreteerde. Er zal daarom een gedetailleerde visuele analyse worden gemaakt van verschillende werken van geleerden in een studeervertrek, zowel uit de zestiende als de zeventiende eeuw. Van belang is om hierbij ook te kijken naar

bijvoorbeeld prenten uit de zestiende eeuw waarbij verschillende objecten als randwerk werden gebruikt om bepaalde eigenschappen van de geportretteerde weer te geven die men blijkbaar van belang vond. Hierbij zal vooral ook onderzocht worden welke objecten op deze portretten gebruikt werden en welke betekenis deze aan de werken gaven. Maar ook wordt ingegaan op de doelgroepen waarvoor deze prenten bestemd waren.

Naast deze analyse zal de hoofdvraag namelijk beantwoord moeten worden door middel van een onderzoek naar de context waarin deze werken zich bevonden en de functie die het werk daarmee had. Met deze functie wordt in dit onderzoek vooral bedoeld wie de toenmalige beschouwers van een kunstwerk waren en welk verhaal het werk moest

overbrengen op die specifieke groep beschouwers. Het is duidelijk dat prenten veelal door een breder publiek gezien werden. Bij schilderijen is het echter de vraag met het oog op welk publiek deze gemaakt werden. Een werk dat zich in een privéruimte van de geportretteerde heeft bevonden zal vanzelfsprekend een andere functie hebben gehad dan een portret dat zich op een plaats heeft bevonden waar meer mensen toegang tot hadden. Ook is van belang wie de opdrachtgevers van deze werken waren. De herkomst van verschillende schilderijen is overigens vaak beschreven in secundaire literatuur. Waar mogelijk zullen hier ook nieuwe bronnen voor worden gebruikt.

Naast het iconografische onderzoek zal ook een iconologisch onderzoek worden gedaan. De context van deze werken werd namelijk mede bepaald door de rol die de

geleerdheid die wordt uitgebeeld innam in de zestiende en zeventiende eeuw en in het leven van de geportretteerden. Dit is van groot belang bij het doen van uitspraken over de manier

(7)

7 waarop deze schilderijen door de toenmalige beschouwer werden geïnterpreteerd. Naast de secundaire literatuur die over dit onderwerp bestaat, zullen hiervoor ook primaire bronnen worden bestudeerd die niet eerder in onderzoeken naar dit onderwerp zijn geanalyseerd. Aan de ene kant bestaan deze bronnen uit onderschriften en in sommige gevallen lofdichten die op de werken werden geschreven en vooral op prenten te vinden zijn. Aan de andere kant kunnen zeventiende-eeuwse biografieën een goed beeld geven in hoeverre de eigenschappen die op de besproken werken worden weergegeven ook worden aangehaald als belangrijke aspecten in het leven van de afgebeelde persoon.

In het onderzoek zullen alleen werken worden besproken van geportretteerden die zijn geïdentificeerd, of waarvan het op zijn minst zeer aannemelijk is wie de geportretteerde is. Bovendien worden alleen portretten besproken waarover uitspraken kunnen worden gedaan over de context waarin ze in de zestiende of zeventiende eeuw hebben gefunctioneerd. Er zal in eerste instantie gebruik worden gemaakt van portretprenten, die van nature een groter publiek zullen hebben gehad. De beeldtraditie van deze werken zal daarna vergeleken worden met die op verschillende geschilderde portretten. De werken van predikanten zullen niet apart worden besproken, omdat deze in de publicatie van Annette de Vries goed zijn onderzocht. Ook het uitbeelden van artsen vormt een aparte beeldtraditie, die in deze scriptie niet onderzocht zal worden.

(8)

8

1. De herkomst van de beeldtraditie van geleerden in een studeervertrek

De oorsprong van het geleerdenportret

Voor een onderzoek naar de iconografie van de zestiende- en zeventiende-eeuwse kunstwerken is het van belang te bestuderen waar een beeldtraditie vandaan komt. In het geval van portretten met geleerden in een studeervertrek wordt vaak verwezen naar de portretten van Desiderius Erasmus (c. 1466/67-1536) die een belangrijk voorbeeld zouden hebben gevormd voor dit specifieke portrettype. De traditie van het afbeelden van

geportretteerden als geleerden in een studeervertrek vond echter al eerder haar oorsprong in Europa. In Italië werden vanaf de vijftiende eeuw mensen als geleerden in een studeervertrek geportretteerd. Deze beeldtraditie verspreidde zich later naar andere Europese landen. Het ontstaan van deze werken hing vooral in de eerste portretten die in Italië gemaakt werden sterk samen met het ontstaan van studeervertrekken in woningen rond deze tijd.5

Wanneer de oorsprong van schilderijen van geleerden in de Noordelijke Nederlanden beschreven wordt, worden er over het algemeen twee redenen genoemd waaruit deze traditie is ontstaan. Aan de ene kant vond de traditie om een serie portretten te maken van een groep mensen met eenzelfde maatschappelijke functie haar oorsprong in de middeleeuwse traditie van vorstenportretten. Vanaf het eind van de zestiende eeuw ging men, onder andere naar zestiende-eeuwse Duitse voorbeelden, op eenzelfde manier ook galerijen van vorsten vormen aan Nederlandse instellingen.6 Aan de andere kant komt de traditie om portretten van

geleerden te verzamelen ook voort uit de traditie in de renaissance om portretten van beroemdheden te verzamelen.7

In de Noordelijke Nederlanden werden de eerste galerijen met geleerdenportretten opgericht binnen universiteiten aan het einde van de zestiende eeuw. Een voorbeeld hiervan is de Universiteit van Leiden, waar in 1597 de eerste plannen werden gevormd voor een

verzameling van portretten van geleerden en schrijvers. Aan het begin van de zeventiende eeuw werden hier de eerste collecties gevormd, waarbij ook vanuit de universiteit opdracht werd gegeven om portretten van bijvoorbeeld hoogleraren te maken.8 Ook de Academie van Amsterdam had een senaatskamer met portretten van professoren. De portretten die voor deze

5 Een goed overzicht van deze portretten geeft Thornton 1997. 6 Ekkart/Otterspeer/Schuller tot Peursum-Meijer 1991, p. 11. 7 Ibidem, p. 11-12.

(9)

9 kamer werden gemaakt hadden vaak standaard afmetingen en dezelfde composities.9 Voor veel van de zeventiende-eeuwse universiteiten en academies geldt echter dat de werken die in deze galerijen terecht kwamen vaak niet verschillen van de portrettradities rond dezelfde tijd, zodat geleerden op deze schilderijen niet te onderscheiden zijn van andere burgers.

Portretten van Erasmus

De eerst bekende portretten van een geleerde uit de Noordelijke Nederlanden die in een studeervertrek werd afgebeeld zijn van Desiderius Erasmus. Alhoewel deze werken vooral gemaakt werden in de Zuidelijke Nederlanden en Duitsland vertonen de werken toch veel overeenkomsten met de manier waarop latere geleerden in de Noordelijke Nederlanden zichzelf lieten portretteren. Tijdens het leven van Erasmus hebben verschillende in de tijd bekende kunstenaars portretten van hem gemaakt. Interessante werken waarin Erasmus in een ruimte is weergegeven die als studeervertrek kan worden geïnterpreteerd, zijn de schilderijen van Quentin Massys en Hans Holbein de Jonge en een kopergravure van Albrecht Dürer. Deze werken zullen een grotere prestige hebben gehad die mogelijk samenhangt met de iconografie van het portret. Dit blijkt ook wanneer we bestuderen met welk doel deze werken gemaakt zijn.

Er wordt vaak geschreven dat de manier van uitbeelden van Erasmus zijn oorsprong vindt in de beeldtraditie van de heilige Hieronymus.10 Er is een sterke beeldtraditie te vinden in deze werken, met veel elementen die op veel van de Hieronymusportretten voorkomen. De heilige wordt altijd afgebeeld achter een tafel waarop zich een opengeslagen boek bevindt, vaak met een afbeelding van het Laatste Oordeel. In deze portretten heeft Hieronymus zijn elleboog op de tafel waar hij achter zit, soms ondersteunt hij met zijn hand zijn hoofd, met de andere wijst hij op een schedel. In het vertrek waarin de heilige is afgebeeld, zijn over het algemeen meerdere boeken te vinden en een inktpot met een veer. Aan deze portretten kan vooral een vanitas betekenis worden toegeschreven, onder andere door middel van de schedel en het boek dat doorgaans opengeslagen ligt op een afbeelding van het Laatste Oordeel. Een goed voorbeeld van een dergelijk werk is een schilderij van Joos van Cleve (ca. 1485/90-1540/41): het laat door de gedoofde kaars en de spreuk “Homo bulla”, de mens is een zeepbel, zien hoe

9 Bergvelt/Knegtmans/Schilder 2007, p. 16 10 Ibidem, p. 19-92.

(10)

10 dergelijke schilderijen van de geleerde verwezen naar de vergankelijkheid van het leven (afb. 4).

Er zijn echter ook veel verschillen te vinden tussen beide soorten werken, waardoor duidelijk wordt dat aan de beeltenis van Erasmus in een studeervertrek andere betekenissen moeten worden gegeven dan alleen de vereenzelviging van de geleerde met Hieronymus.

Van de geschilderde portretten die Erasmus in een studeervertrek weergeven, is goed

gedocumenteerd wat de functie van de werken was. Zowel het schilderij dat Quentin Massys (c. 1466-1530) in 1517 van hem maakte als een portret van Hans Holbein de Jonge (1497/98-1543) uit 1523 hebben een vriendschappelijke functie gehad (afb. 5, 6).11

De beide werken vertonen dan ook veel vergelijkingen in de manier waarop Erasmus is weergegeven. Het is onder andere de kleding die hem een geleerde uitstraling geeft. Op beide portretten draagt hij een zwarte tabbaard met een bontkraag met een baret. Deze kleding werd vanaf de vijftiende eeuw gedragen en is in de literatuur goed beschreven: dergelijke kostuums riepen bij de toeschouwer vooral associaties op met geleerdheid en traditie.12

In het werk van Massys is Erasmus te zien terwijl hij aan het schrijven is in een boek, op het portret van Holbein is de geleerde niet aan het werk, maar heeft hij zijn handen op een boek. Beide werken zorgen er op deze manier wel voor dat de nadruk op een boek komen te liggen. Beide werken kenmerken zich ook door de manier waarop opschriften op boeken zijn gebruikt om te verwijzen naar bepaalde werken van Erasmus die bekend waren bij de

ontvangers van de portretten.13

Alhoewel in deze portretten belangrijke overeenkomsten zijn met werken van de heilige Hieronymus, zijn het juist de verschillen die het meest laten zien op welke manier Erasmus zich in de portretten wilde laten zien. Alhoewel de compositie van de portretten van Erasmus

11 Het portret van Massys werd, samen met het pendant waarop de Vlaamse humanist Peter Giles

(1486-1533) is geportretteerd als geschenk naar Thomas More gestuurd, Van der Coelen 2008, p. 92-93; Ook in de correspondentie van Erasmus is het werk goed gedocumenteerd, Erasmus/Steens 2006, brief 584; Hans Holbein heeft meerdere op elkaar lijkende portretten van Erasmus gemaakt. Het beschreven werk uit 1523 bevindt zich in het Louvre in Parijs. Van het werk van Hans Holbein de Jonge is de ontvanger niet bekend, wel blijkt uit brieven dat Erasmus meerdere portretten naar Engeland heeft laten sturen als geschenken. Het vermoeden bestaat dat dit de portretten van Holbein zijn, Erasmus/Steens, brief 1452.

12 De Winkel 2006, p. 27.

13 Uit gedichten die Thomas More op het portret gemaakt door Massys schrijft, blijkt dat Erasmus

schrijft aan zijn Parafrase van de Romeinenbrief. Ook de opschriften van andere boeken zijn bij hem bekend, Erasmus/Steens, brief 684.

(11)

11 overeenkomt met vijftiende-eeuwse Hieronymusvoorstellingen, zijn er geen duidelijke

verwijzingen te vinden naar de vergankelijkheid van het leven. Ook het melancholische gebaar dat vaak op portretten van de heilige te zien is mist. In deze vriendschappelijke

portretten zijn het juist de werken waar Erasmus zich mee bezighield die voor de toeschouwer worden benadrukt.

Voor een onderzoek in hoeverre de iconografie van een portret samenhing met de functie, is het van belang een vergelijking te maken met de gravure die Dürer maakte van de geleerde in een studeervertrek (afb. 7).14 Vanzelfsprekend is het publiek voor deze prent breder geweest dan bij de geschilderde vriendschapsportretten het geval was. Al kan men ervan uitgaan dat het publiek voor dergelijke prenten een zekere mate van kennis had met het werk van Erasmus, toch zullen zij mogelijk minder ervaring met zijn publicaties hebben gehad dan de bezitters van geschilderde portretten.

De geleerde is, wederom in eenzelfde soort kostuum, staand achter een tafel met een lessenaar te zien. In zijn rechterhand heeft hij een pen vast waarmee hij in een boek schrijft, in zijn linkerhand een inktpot. Op de tafel zijn verder een vaas met bloemen te zien en een paar dubbelgevouwen stukjes papier. Op de voorgrond van het werk liggen enkele boeken. In de compositie van het werk en het kostuum wordt hij daardoor op eenzelfde manier

gepositioneerd als de geschilderde portretten, de algehele uitstraling van de werken zijn gelijk. De meest interessante verschillen bevinden zich echter in de opschriften die op de prent gebruikt zijn. Een van de boeken is opengeslagen en is daarmee het enige dat geïdentificeerd kan worden: het wordt omschreven als de Adagia, het door Erasmus

geschreven werk bestaande uit Griekse en Latijnse spreuken die hij bijeen had gebracht. Op de achtergrond van de prent is in een omlijsting een tekst te lezen waarin verwezen wordt naar de maker van het werk en de identiteit van de geleerde. Daarnaast is een Griekse spreuk te zien die door Huizinga vertaald werd als: “het betere beeld zullen u zijn geschriften vertoonen”, een tekst die op meerdere beeltenissen van Erasmus voorkomt.15

Interessant op dit werk is dat de naam van Erasmus duidelijk genoemd wordt op het portret. Daarmee kan men ervan uitgaan dat de objecten die op de prent afgebeeld staan niet nodig zijn geweest om de toenmalige toeschouwer de identiteit van de geleerde duidelijk te

14 Hollstein 105

(12)

12 maken. Hierdoor kan aangenomen worden dat de objecten bewust in het werk zijn gezet om een bepaald verhaal over de geportretteerde te vertellen.

Alhoewel deze prent voor een bredere doelgroep bedoeld zal zijn geweest dan de schilderijen, vertonen de portretten van Erasmus veel onderlinge overeenkomsten. Naast de compositie van de geleerde aan een tafel en het gebruik van de donkere tabbaards, is een belangrijke overeenkomst dat in al deze portretten duidelijk verwezen wordt naar één of meerdere publicaties van Erasmus. Het grootste verschil is echter dat op de prent duidelijker verwezen wordt naar wie de geportretteerde is. Dit kan verklaard worden door het verschil in publiek tussen de prent en de schilderijen. Hierdoor lijkt het echter ook duidelijk dat de rol die verschillende weergegeven objecten, evenals de kostuums, niet dienen als middelen om de geportretteerde te identificeren. Zij moeten vooral gezien worden als middel om de afgebeelde persoon een status te geven, in dit geval één die samenhing met zijn geleerdheid.

(13)

13

2. Zestiende-eeuwse prenten

Er zijn niet veel voorbeelden te vinden van Nederlandse prenten uit de zestiende eeuw waarop geportretteerden als geleerde in een studeervertrek worden afgebeeld. De portretten van Erasmus lijken daarmee niet direct een navolging te hebben gehad op de latere portrettraditie van geleerdenportretten. Uit het eind van de zestiende eeuw stamt echter een aantal

portretprenten van geleerden die interessant zijn voor het onderzoek voor het afbeelden van geleerden in een studeervertrek, door de manier waarop zij gebruik maken van verschillende objecten en symbolen die in het randwerk worden weergegeven. Het gaat hierbij om

beeldelementen die zijn toegevoegd om het portret een extra betekenis geven en een duidelijk verhaal over de geportretteerde vertellen. De meest opmerkelijke van deze werken zijn aan het eind van de zestiende eeuw gemaakt door Hendrick Goltzius (1558-1617). De portretten van de geleerden Dirck Volkertsz. Coornhert en Josephus Justus Scaliger en diens vader Julius Caesar Scaliger zijn goede voorbeelden van portretten waarop de omlijsting van de werken een duidelijk narratieve functie heeft. Hierdoor spelen zij een belangrijke rol in het onderzoek naar het gebruik van narratieve elementen in de geleerdenportretten uit deze tijd.

Coornhert

Ook een door Goltzius gemaakte prent van Dirck Volkertsz. Coornhert (1522-1590) valt binnen deze traditie (afb. 8).16 Jan Piet Filedt Kok beschrijft hoe tussen 1580 en 1620 verschillende portretten werden gemaakt, waarin verschillende kunstenaars uit deze tijd werden geportretteerd, onder andere kunstenaars die op dat moment overleden waren. Deze prenten werden binnen een kring van humanisten aan elkaar doorgegeven, waardoor zij eenzelfde functie kregen als de portretten van Erasmus. Waar eerder in de zestiende eeuw dergelijke portretten van zowel kunstenaars als staatsmannen en geleerden nog met name in serie werden geproduceerd, ging het hier om van elkaar losstaande prenten. Over het algemeen vallen deze prenten in eenzelfde traditie. Hetgeen wat echter de personen onderscheidt, zijn de gebruikte objecten. Ook over het portret van Coornhert wordt

beschreven dat het binnen deze traditie valt. Het werd vlak na het overlijden van de geleerde gemaakt en vervult een herinneringsfunctie aan de geleerde.17 Het gaat om een gravure met

16 Hollstein 211

(14)

14 grote afmetingen, namelijk 52,5 x 41,4 cm, groter dan de meeste portretprenten die rond deze tijd vervaardigd werden.

Coornhert was een goede bekende van Goltzius. Hij werd geboren als zoon van een lakenkoopman, maar kwam al snel in contact met de graaf van Brederode Reinoud III (r. 1492-1556), van wie hij enkele jaren hofmeester was. Daarna was hij een lange tijd, van 1543 tot 1567, werkzaam in Haarlem als graveur, waarin hij vooral samenwerkte met de schilder Maarten van Heemskerck (1498-1574). Hier was hij ook de leermeester van Hendrick

Goltzius. Later in zijn leven werd hij jurist en leerde hij Latijn. Daarnaast bekwaamde hij zich in dichten, schermen en het spelen van de fluit en de luit. Vanaf de jaren 1560 begon hij met het vertalen van werken uit het Latijn. Rond deze tijd werd hij ook notaris en stadssecretaris van Haarlem, waarna hij Prins Willem van Oranje leerde kennen. Na de beeldenstorm vluchtte Coornhert enkele malen naar Duitsland, omdat hij door zijn contacten met de prins van Oranje als gevaarlijk werd gezien. Aan het eind van zijn leven bracht hij verschillende werken in het Nederlands uit, waaronder de Zedekunst en Van de Predestinatie, Verkiezingen

en verwerpinghe Godes ontwarringe.

Dit portret laat geen geleerde zien die aan een tafel aan het werk is: het toont

Coornhert in een ovalen omlijsting die omgeven wordt door verschillende objecten. Toch is het werk met name om het randwerk wel interessant voor het onderzoek naar de narratieve tradities binnen geleerdenportretten, aangezien het duidelijk is dat de elementen die in het randwerk te zien zijn een belangrijke narratieve functie hebben.

In de prent wordt Coornhert weergegeven ten halve lijve. Zijn blik is gericht op de toeschouwer. Het kostuum dat hij draagt bestaat uit een eenvoudige bovenkleding en een kraag. Het kostuum dat Coornhert draagt toont geen duidelijke verwijzingen naar geleerdheid, zoals de tabbaards in de portretten van Erasmus en verschilt nauwelijks van portretten die Goltzius rond deze tijd maakte. Op portretprenten zoals die van de schilder Hans Bol is een vergelijkbaar kostuum te zien (afb. 9). Ook de houding van de geleerde, of de vorm van een ovalen prent met een cartouche waarin attributen in worden weergegeven zijn rond deze tijd gebruikelijk in de portretkunst van Goltzius. Het portret wordt omgeven door een inscriptie in de rand, waarin de kunstenaar en de geportretteerde vermeld worden, evenals de

geboortedatum en sterfdatum van Coornhert. Boven het portret is “Weet of rust” afgebeeld, het persoonlijke motto van de geportretteerde. Onder het portret bevindt zich een vierregelig gedicht, waarin verwezen wordt naar de conflicten die Coornhert had met calvinistische bestuurders en predikanten, veroorzaakt door studies naar de waarheid die Coornhert uitvoerde. Daarnaast bevat het onderschrift een andere zin die op andere portretten veel

(15)

15 gebruikt wordt, waarin staat dat hij woorden goed kon overbrengen, maar in zijn geschriften de woorden nog meer levendig aanwezig zijn.18 Eenzelfde gedachte bevatten ook de werken van Erasmus.

De meeste betekenis aan het portret geven echter de verschillende objecten die om het werk heen staan afgebeeld. Voor een interpretatie van de betekenis van deze voorwerpen, is het belangrijk naar andere werken te kijken waar dergelijke objecten op worden gebruikt. Deze zijn onder andere te vinden in allegorieën die in deze tijd zijn gemaakt.

Links bovenin staan verschillende boeken afgebeeld waarvan de tekst niet duidelijk te lezen is. Daarbij zijn verschillende soorten schrijfgerei te zien, zoals veren en een inktpot. Achter de boeken is een mercuriusstaf weergegeven. Deze mercuriusstaf is ook te zien op een allegorie die de graveur Cornelis Drebbel (1572-1633) rond 1597 maakte naar een ontwerp van Goltzius. Alhoewel deze werken pas later zijn gemaakt dan het portret, en het onduidelijk is wanneer Goltzius de ontwerpen maakte, zijn deze werken toch goed te

gebruiken om te bepalen welke betekenis Goltzius gaf aan verschillende symbolen die hij op dergelijke werken afbeeldde. De serie die Drebbel in prent zette bestaat uit zeven

verschillende werken die de zeven vrije kunsten uitbeelden. Op de gravure die de retorica uitbeeldt, is een vrouw te zien die geïnterpreteerd kan worden als de personificatie van de retorica (afb. 10).19 Zij maakt het belangrijkste deel van het werk uit. Op het werk zijn niet veel symbolen te zien, het meest in het oog springend is echter eenzelfde mercuriusstaf als op het portret die zij in haar hand houdt. Daarnaast wordt de retorica op dit werk uitgebeeld door het gebruik van boeken. De Retorica is tevens de enige prent uit de serie van zeven waarop een mercuriusstaf voorkomt. Uit een vergelijking tussen deze werken en het portret van Coornhert kan geconcludeerd worden dat het gebruik van de combinatie van boeken met een mercuriusstaf gezien kan worden als een verwijzing naar de retorica. Het gebruik van de figuur van Mercurius als verwijzing naar de retorica is in de kunstgeschiedenis, met name in allegorieën, niet ongebruikelijk, aangezien hij hier veelvuldig wordt gebruikt als de

personificatie van de welsprekendheid en de rede.20 Ook de verwijzing naar de

18 “Qui Veri studio, qui Libertatis amore/Pontifices nequijt ferre, Lemane, tuos;/Vivida sic Batavus

Coornhertius ora ferebat:/Ora sed in scriptis vividiora sonant”. De Nederlandse vertaling luidt: “De Hollander Coornhert, die uit zucht naar waarheid, en liefde voor de vrijheid, Uw predikanten niet kon verdragen, o Lemanus [Calvijn], zag er tijdens zijn leven zó uit, maar in zijn geschriften klink zijn stem met leven.”, gepubliceerd in Van Weele, p. 55.

19 Hollstein 702, onder de naam van Goltzius. 20 Hall 2011, p. 235.

(16)

16 welsprekendheid van Coornhert in het onderschrift wijst erop dat deze boeken naar de retorica verwijzen.

In de rechterbovenhoek zijn boeken te zien met daarin een prent. Ook ligt er een enkele prent en een burijn. Daaronder zijn een palet met kwasten en een winkelhaak te zien. Gezien de vele jaren dat Coornhert als graveur werkzaam is geweest, kan aangenomen worden dat deze specifieke objecten een verwijzing vormen naar deze vaardigheid van Coornhert.

Rechts onderin staan een viool, een luit en boeken afgebeeld waarvan aangenomen kan worden dat het om boeken met bladmuziek gaat. De interpretatie van deze objecten lijkt voor de hand te liggen. Aangezien Coornhert zich bekwaamd had in het spelen van de luit en de fluit is het duidelijk dat deze objecten verwijzen naar de muzikale talenten die de

geportretteerde bezat. Hetzelfde kan geconcludeerd worden over de verschillende zwaarden en handschoenen die linksonder op de prent zijn afgebeeld. Zij vormen een duidelijke verwijzing naar de schermkunst waar Coornhert zich gedurende zijn leven mee bezighield.

Josephus Justus en Julius Caesar Scaliger

Alhoewel op het portret van Coornhert dus zeker wordt verwezen naar zijn geleerdheid, worden meerdere eigenschappen van zijn karakter in beeld gebracht, en heeft het de functie van een algemene herinnering aan de geportretteerde. Anders is dit in de prenten die Goltzius enkele jaren later maakte van Julius Caesar Scaliger (1484-1558) en zijn zoon Josephus Justus Scaliger (1540-1609) (afb. 11, 12).21

Josephus Justus Scaliger werd geboren in Frankrijk. Hij was geleerd in de klassieke oudheid en klassieke talen, maar ook in verschillende oosterse talen. Met deze kennis verrichtte hij veel bijbelonderzoek en vertaalde hij verschillende klassieke geschriften. Een van zijn belangrijkste werken was een geschrift over het gebruik van de chronologie.22 Nadat de universiteit van Leiden meerdere malen veel moeite had gedaan om Scaliger als hoogleraar aan te trekken, accepteerde hij in 1593 een aanbod van de universiteit. De prenten die

gemaakt werden moeten dan ook in dit verband worden gezien. De prenten uit 1592 werden in opdracht van de universiteit gemaakt om Scaliger over te halen naar Leiden te komen, nadat deze de wens had uitgesproken dat er portretten van hem en zijn vader gemaakt werden. Volgens de akte die bewaard is gebleven, kreeg Goltzius de opdracht Scaliger weer te geven

21 Hollstein 246-247.

(17)

17 naar zijn eigen wensen, die hij had doorgegeven. De 500 afdrukken die van de prent werden gemaakt, werden naar verschillende geleerden in de Nederlanden en Frankrijk gestuurd.23 De prenten zijn dus op een andere manier tot stand gekomen dan het portret van Coornhert. In dit geval gaat het namelijk om een opdracht en is er geen sprake van een vriendschappelijke relatie tussen de geportretteerde en de kunstenaar. Ook de eis dat de koperplaten in bezit van de universiteit kwamen, toont aan dat de universiteit alle zeggenschap over de opdracht had. Waar de prent van Julius wellicht een herdenkingswaarde in zich had, heeft vooral de prent van Josephus, in dit verband de belangrijkste van de twee, een functie gehad om de geleerde en zijn werken bekend te maken bij een groter publiek. Het kreeg hiermee een promotionele functie.

Beide portretten worden gekenmerkt door een omlijsting, bestaande uit een klassiek bouwwerk met daarop een familiewapen en in het midden het portret van de geleerden. Op beide portretten staan vruchten afgebeeld als randwerk en aan de bovenzijde enkele putti die onder andere een kroon en een lauwerkrans vasthouden.

Het portret van Josephus Scaliger wordt geflankeerd door rechts de god Mercurius, met de staf die ook op de prent van Coornhert te zien is. Door hetzelfde gebruik van de mercuriusstaf lijkt ook in dit geval een verwijzing naar de retorica voor de hand liggend. Links staat een vrouwfiguur met meetinstrumenten in haar handen. In de oudere literatuur over het onderwerp wordt beschreven dat zij de muze Urania kan verbeelden en daarmee een verwijzing is naar de sterrenkunde en meer specifiek naar de tijdrekenkunde waar Scaliger zich mee bezighield.24 Ook bij deze figuur kan echter een vergelijking worden gemaakt met een prent uit de serie van de zeven vrije kunsten. De passer die de vrouw in haar handen heeft, is te zien in een prent van de geometrie van Cornelis Drebbel (afb. 13).25 Ook het

meetinstrument dat de vrouw op deze prent in haar handen heeft is duidelijk te zien onder het portret van Scaliger, in de handen van een van de putti. De putti onderaan het portret houden boeken en meetinstrumenten vast. In haar andere hand houdt de vrouw echter een

armillarium, een meetinstrument dat in de prentserie van de zeven vrije kunsten te zien is op een werk dat de astronomie uitbeeldt (afb. 14).26 Dit instrument werd gebruikt om positie of

de tijd te bepalen. De putti aan de onderzijde van de prent houden verder met name boeken

23 Goltzius kreeg voor deze opdracht 216 gulden betaald, waarvan 200 voor het maken van de prent en

de rest voor de gebruikte materialen. De koperplaten waren bestemd voor de universiteit. Molhuysen 1913, p. 205, 194, 1592 Aug. 14.

24 Pelinck 1966, p. 261.

25 Hollstein 704, onder de naam van Goltzius.

(18)

18 vast. Er worden hier echter weer geen specifieke publicaties genoemd, waardoor de boeken meer lijken op een algemene verwijzing naar geleerdheid.

Naast dat deze objecten meer algemene verwijzingen naar de geleerdheid van de geportretteerde kunnen uitbeelden, is er dus ook een duidelijke verwijzing te zien naar het werk waar Scaliger om bekend stond. Zijn belangrijkste bijdrage aan de wetenschap op het gebied van de tijdrekenkunde, houdt dus zeker verband met de attributen die op het portret worden gebruikt.

Julius Caesar Scaliger was niet meer in leven op het moment dat de prenten werden gemaakt. Hij was een van oorsprong Italiaanse geleerde die zich bezighield met het vertalen van werken uit de klassieke oudheid. De prent waarop hij is afgebeeld heeft eenzelfde opzet als de prent van zijn zoon. De verschillende zitten echter in de figuren waardoor het portret geflankeerd wordt en de objecten die de putti aan de onderzijde van het werk vasthebben. Links op het werk staat de figuur van Minerva. Zij is afgebeeld in haar wapentuig en met een boek in haar handen. Achter de basis waarop zij staat is een uil te zien. De putto naast haar houdt in zijn rechterhand een schild vast. Rechts staat de god Apollo afgebeeld, met in zijn linkerhand een harp en in zijn rechterhand een boog. Een koker met pijlen draagt hij om zijn schouder. Het gebruik van deze specifieke goden op het werk van Julius Caesar Scaliger lijkt veel meer te duiden op een algemene verwijzing naar de wijsheid. Alhoewel hij zich

bezighield met het vertalen van teksten uit de klassieke oudheid, is het gebruik van klassieke goden op dergelijke prenten iets wat niet ongebruikelijk was. Zij dragen echter geen

opvallende instrumenten die op het portret van Josephus wel te zien zijn, en die duidelijk een verwijzing zijn naar het vakgebied waar hij bekend om stond. Het verschil tussen deze werken draagt bij aan het idee dat de prent van Julius Scaliger vooral een herinneringsfunctie en daarmee een ander narratief in zich droeg dan het werk van Josephus, die meer als promotie voor zijn werk en kennis werd ingezet.

Petri van Deventer

De vraag in hoeverre een dergelijk narratief ook op prenten is gebruikt waarop de

geportretteerde is uitgebeeld als geleerde in een studeervertrek, kan beantwoord worden door een vergelijking met een andere prent door Hendrick Goltzius. Het is een gravure van de geograaf en astronoom Nicolaus Petri van Deventer (voor 1550-1602), gemaakt in 1583 (afb. 15).27 Petri begon zijn loopbaan als schoolmeester in Amsterdam, waar hij een rekenboekje

(19)

19 uitbracht. Hierna bracht hij meerdere handleidingen uit, onder andere over het boekhouden, algebra en geometrie. Daarnaast gaf hij werken uit over het gebruik van globes. In de tijd zelf werden zijn werken al veel gebruikt en gold hij als een geloofd auteur.28

De functie van de prent is erg duidelijk. Het werd voor het eerst gebruikt in de publicatie

Practica om te leeren rekenen, cypheren ende boeckhouwen (1567)29, en later in het werk

Boeckhouwen op die Italiaensche maniere (1595), beide geschreven door Petri zelf. Daarmee

vervullen de werken de functie van een auteursportret. In plaats van een eerdere opzet met een randwerk met daarin objecten, is de geleerde echter afgebeeld aan een tafel, waarbij de

symbolen voor zijn kennis als attributen in de scène gebruikt zijn. Zijn kostuum bestaat uit een jas en een kraag die niet veel afwijken van bijvoorbeeld het portret van Coornhert. De geportretteerde houdt een passer in zijn handen, die hij op een globe houdt. Naast deze passer bevinden zich op de tafel meerdere meetinstrumenten die verband houden met de geometrie. In de rechter bovenhoek staat een armillarium afgebeeld. Links in de achtergrond staat een man afgebeeld die met een instrument in zijn handen naar een zuil kijkt die aan de rechterkant van het werk te zien is. Een dergelijk instrument is ook te zien op de prentserie van Cornelis Drebbel naar Goltzius van de zeven vrije kunsten op het werk Astronomie. De objecten die op het werk gebruikt worden geven ook in dit geval geen verwijzingen naar een volledig

humanistisch geleerdenideaal, maar meer naar het vakgebied waar de afgebeelde geleerde werkzaam in was, namelijk in dit geval de geometrie en de astronomie. De objecten krijgen hiermee een veel praktischere functie dan wanneer zij in een randwerk in beeld worden gebracht.

Conclusie

Het zijn vooral de portretprenten gemaakt door Goltzius die aan het eind van de zestiende eeuw een belangrijke rol spelen in de beeldtraditie waarin een geleerde wordt gekenmerkt door narratieve elementen. De beeldelementen die hiervoor gebruikt worden zijn niet zozeer de kostuums van de geportretteerden, of de houding waarin zij zich bevinden: deze komen veelvuldig voor op verschillende portretten in deze tijd. Ook de opzet van de werken, met name de ovalen portretten waarbij een omlijsting is gebruikt met verschillende objecten die als symbolen gebruikt worden voor aspecten van de geportretteerde, verschilt niet zozeer van andere portretten die rond deze tijd gemaakt werden.

28 Molhuysen/Blok 1911, p. 1414-1415.

(20)

20 Wanneer we bestuderen welke objecten in de portretten een duidelijke narratieve functie hebben, blijkt er een verschil te zijn die samenhangt met de functie van de werken. Aan de ene kant zijn er prenten waar, al dan niet indirect, door de geportretteerde opdracht voor is gegeven en die een promotionele functie vervullen. Deze prenten tonen met name de praktische kennis die een geleerde bezat, in deze periode gebeurt dit met name door het tonen van meetkundige objecten.

Aan de andere kant bevatten portretten die postuum zijn gemaakt en daarmee een herinneringsfunctie vervulden, deels andere narratieve elementen. Zij verwijzen wel naar bepaalde eigenschappen en werkzaamheden die een geportretteerde uitoefende, maar niet zozeer naar zijn praktische kennis. Op de vraag in hoeverre het narratief in deze prenten paste binnen de beoefening van de wetenschap in deze tijd zal in het laatste hoofdstuk in worden gegaan.

(21)

21

3. Zeventiende-eeuwse prenten

De literatorenreeks van Joachim von Sandrart

Uit een bestudering van prenten uit de zeventiende eeuw waarop geportretteerden als

geleerden in een studeervertrek worden uitgebeeld, blijkt dat een groot deel van deze werken bestaat uit kopieën naar eerdere portretten, of uit reproductieprenten naar schilderijen. Om de voortgang van de beeldtraditie van dergelijke werken in de zeventiende eeuw weer te geven, zal gebruik worden gemaakt van enkele representatieve voorbeelden van prenten van

geleerden in een studeervertrek. In dit onderzoek gekozen voor een groep werken, die in de literatuur vaak worden beschreven als de literatorenreeks. Deze prenten zijn gemaakt naar een aantal tekeningen of portretten die vervaardigd zijn door de Duitse kunstenaar Joachim von Sandrart (1606-1688). Over deze werken wordt in de literatuur wel geschreven dat zij een belangrijke invloed hebben uitgeoefend op latere werken van geleerden in een

studeervertrek.30 Een andere rede om voor deze specifieke groep werken te kiezen is dat er veel biografische gegevens voorhanden zijn over de geportretteerden.

De precieze datering van de werken is onbekend, maar het is aannemelijk dat de oorspronkelijke portretten door Von Sandrart gemaakt zijn in de periode tussen 1637 en 1645, toen de schilder in Amsterdam werkzaam was. Evenals de zestiende-eeuwse werken van geleerden in een studeervertrek zijn deze portretten door een befaamde schilder gemaakt: Joachim von Sandrart gold als een kunstenaar die zich door zijn goede contacten ook in Amsterdam in de hogere sociale kringen bevond en waarvan ook bekend is dat hij contact had met enkele van de geportretteerden uit deze serie. Op de gemaakte werken zijn de predikant en schrijver Caspar van Baerle (1584-1648), de toneelschrijver Samuel Coster (1579-1665), de dichter, historicus en schrijver Pieter Corneliszoon Hooft (1581-1647), de dichter en toneelschrijver Joost van den Vondel (1587-1679) en de theoloog, taalkundige,

geschiedkundige en humanist Gerardus Vossius (1577-1649) uitgebeeld. Er zijn geen primaire gegevens beschikbaar die duiding geven over de manier waarop de opdracht tot stand is gekozen en waarom juist deze personen geportretteerd zijn.31 Wel is er een duidelijke overeenkomst tussen de geportretteerden, aangezien het hier om enkele van de belangrijkste schrijvers uit het begin van de zeventiende eeuw gaat. In de jaren 1640, rond de tijd dat deze portretten gemaakt werden, maakten naar verluidt Barlaeus, Vossius en Vondel deel uit van

30 Van der Veen 2000, p. 154. 31 Porteman 1987, p. 20.

(22)

22 de Muiderkring. Alhoewel er geen goede bewijzen zijn voor het bestaan van een dergelijke kring, is wel bekend dat zij allen een goede band met P. C. Hooft onderhielden.

Van de serie zijn zowel tekeningen, prenten als geschilderde portetten overgeleverd. De mogelijke totstandkoming van deze serie van werken is goed beschreven door Norbert Middelkoop. Volgens hem is het logisch dat in de late jaren 1630 eerst de twee schilderijen van Van Baerle en Coster werden gemaakt. Toen, mogelijk door Cornelis Danckerts, de opdracht werd gegeven om een serie van vijf portretten in prent uit te geven, zijn er kleinere schilderijen van deze werken en van de drie andere literatoren gemaakt. Middelkoop

vermoedt dat deze olieverfschetsen werden gebruikt door Theodoor Matham, Abraham Bloteling en Reinier van Persijn om de prenten naar te maken.32 Portretten van Samuel Coster

(1579-1665) en Pieter Cornelis Hooft (1581-1647) zijn in prent gezet door Reinier van Persijn, Caspar Barlaeus (1584-1648), Joost van den Vondel (1587-1679) en Gerard Vossius (1577-1649) zijn door Theodor Matham overgezet in prenten.

Alhoewel de rede waarom deze werken gemaakt zijn niet met zekerheid vast te stellen is, is het niet aannemelijk dat zij bijvoorbeeld voortkomen uit een opdracht door een

onderwijsinstelling. In dat geval zou er waarschijnlijk een primaire bron bestaan die de herkomst van de werken duidelijk zou maken. Het is echter wel duidelijk dat Sandrart

vriendschappelijke connecties had met ten minste enkele van deze geportretteerden. Daarmee is het mogelijk te veronderstellen dat er eenzelfde band tussen de kunstenaar en de

geportretteerde bestond als eerder tussen Goltzius en Coornhert beschreven is. Door de betrokkenheid van Cornelis Danckerts als uitgever van de werken kan echter wel gesteld worden dat er zeker een commercieel belang achter het vervaardigen van deze prenten zal hebben gezeten. De afmetingen van de prenten die met elkaar overeenkomen tonen verder aan dat zij duidelijk als serie bedoeld zijn.

Vooral deze serie van prenten is interessant om te onderzoeken, aangezien niet van alle prenten de schilderijen of schetsen bewaard zijn gebleven. Ook kan over de prenten gesteld worden dat zij een goede weergave zijn van de schilderijen en tekeningen die nog wel bekend zijn. Er kan aangenomen worden dat de prenten er hetzelfde uit zien als de originele werken van Van Sandrart bedoeld zijn.33

32 Middelkoop 2009, p. 105

33 Onder andere op het portret van Samuel Coster, dat zich in de Bijzondere Collecties van de

Universiteit van Amsterdam bevindt, is duidelijk te zien dat de prent een getrouwe weergave vormt van het schilderij.

(23)

23 De werken hebben allemaal eenzelfde opzet: de geportretteerde is op de vijf werken ten halve lijve uitgebeeld aan een tafel met daarop verschillende objecten zoals boeken of

beeldhouwwerken. Over de invloed op deze werken schrijft Klemm dat deze met name moet worden gezocht in de schilderijen van Van Dyck, en in werken van de heilige Hieronymus uit de zestiende eeuw.34 Er zijn inderdaad werken van Anthony van Dyck die vooral in de

compositie veel overeenkomsten vertonen met deze geleerdenportretten van Sandrart. Als mogelijk voorbeeld binnen de beeldtraditie waarin het werk ontstaan is noemt Klemm het schilderij van de Antwerpse humanist en burgemeester Nicolaas Rockox (1560-1640) gemaakt door Anthony van Dyck (afb. 16). Het werk is ook in prent gezet, en zou daarmee inderdaad door Sandrart of Barlaeus gezien kunnen zijn.35 Dit werk bestaat evenals de prenten

uit een man die aan een tafel zit, zijn blik gericht op de toeschouwer. In zijn rechterhand heeft hij een passer, op tafel liggen meer meetinstrumenten die verwijzen naar de wiskunde waarin Della Faille geleerd was.

Een meer interessante mogelijke invloed op de werken wordt echter gegeven in de biografie, de Lebenslauf, die deel uitmaakt van de Teutsche Academie die Sandrart in 1675 publiceerde. Hierin wordt besproken dat de schilder vooral aan het begin van zijn leven meerdere reizen gemaakt heeft. Voor de beeldtraditie van geleerden in een studeervertrek is vooral de reis die hij naar Engeland maakte interessant. Hier wordt beschreven dat hij in Engeland onder andere de collectie gezien heeft van graaf Thomas Howard van Arundel (1585-1646). Hier heeft hij meerdere portretten gezien, waaronder een portret van Desiderius Erasmus, gemaakt door Hans Holbein.36 Het gaat hier om het werk uit 1523 dat zich als bruikleen in de National Gallery in Londen bevindt.37 Dit werk heeft echter precies dezelfde opzet als het eerder beschreven portret van Erasmus uit het Louvre in Parijs. Het is hierdoor aannemelijk dat deze werken dergelijke invloeden bevatten.

Casper van Baerle

Waarschijnlijk het eerste portret uit de serie dat tot stand gekomen is, is een prent van Casper van Baerle (afb. 17).38 Van Baerle begon zijn leven als hervormd predikant, later werd hij

hoogleraar in de logica in Leiden. Nadat hij door kerkgeschillen ontslagen werd, werd hij werkzaam als dichter. Ook volgde hij een opleiding in de geneeskunde. In 1631 werd hij

34 Klemm 1986, p. 21. 35 Ibidem, p. 86.

36 Sandrart 1675, Lebenslauf, p. 5-6.

37 http://ta.sandrart.net/-artwork-16 (27-11-2019). 38 Hollstein 82

(24)

24 aangesteld als hoogleraar wijsbegeerte en welsprekendheid. In de tijd dat dit portret gemaakt werd was hij nog steeds werkzaam aan het Athenaeum. Hij stond bekend om zijn

redevoeringen en zijn poëzie die werd uitgegeven.

Op het portret van Caspar van Baerle wordt de geportretteerde uitgebeeld naast een tafel (afb. 17). Hij wijst naar een boek, waarvan geen kaft of goed leesbare pagina’s te zien zijn, waardoor het er niet op lijkt dat er naar een specifiek werk verwezen wordt. Op tafel ligt een ganzenveer, naast een rij boeken in de achtergrond van het werk is verder een klassiek sculptuur te zien. Deze wordt door Middelkoop beschreven als een portret van de Griekse redenaar Demosthenes.39 Ook op een prent gemaakt naar het werk van Nicolaas Rockox wordt door middel van een opschrift duidelijk gemaakt dat het op dit werk gebruikte

beeldhouwwerk een portret van Demosthenes is (afb.18). Het feit dat dit werk waarschijnlijk een belangrijk voorbeeld voor de portretreeks is geweest, maakt aannemelijk dat ook op dit werk een beeltenis van de Griekse redenaar is gebruikt om een betekenis aan de prent te geven. Het afbeelden van een klassieke Griekse redenaar lijkt ook niet onwaarschijnlijk op een portret van Van Baerle, die bekend stond om zijn redevoeringen.

Op de prenten van de literatoren zijn verschillende gedichten gemaakt, met name door Joost van den Vondel en P. C. Hooft. Over het algemeen zijn dit lofzangen waarin de geleerde vergeleken wordt met verschillende personen uit de klassieke oudheid. Joost van den Vondel benoemt Casper van Baerle in zijn gedicht als leraar in de filosofie. In het lofdicht vergelijkt hij hem met verschillende figuren uit de klassieke oudheid, zoals de schrijver Claudius Claudianus (ca. 370-404) en met Aristoteles.40 Ook P. C. Hooft maakt in zijn gedichten vergelijkingen met personen uit de klassieke oudheid. Hierin vergelijkt hij de ziel van Van Baerle met die van Cicero en de dichter Vergilius Maro.41 Het is dus met het belang van de werken uit klassieke oudheid die in dergelijke gedichten wordt benadrukt. Van Baerle wordt met verschillende filosofen en dichters vergeleken. Een duidelijk gebruik van een

beeldhouwwerk uit de klassieke oudheid is echter nog niet in voorbeelden van kunstwerken

39 Middelkoop 2009, p. 105.

40 Van den Vondel 1641, “OP KASPER VAN BAARLE, Professor der Philosophie, door Sandrart

geschilderd/Zoo zien wy Baarle noch, als ’t lichaam leit vergaan,/Doch niet sijn wackre geest;belust als Klaudiaan,/En Aristoteles, met onvermoeide schachten,/Op maar en zonder maat, de laaghte te verrachten./Augustus eeuw komt zelf beluistren zijnen geest,/Het zy hy vaarzen dicht,/of goude lessen leest.”.

41 Hooft 1641, “Op ’t afmaelsel van den heere Caspar van Barel/Als ’t Barels spraek vernam, zej

Roma, Dat ’s de tong/Van mijnen Cicero. Thans hoord’ het dat hij zong: En zej, dat ’s Maroos keel: de wereldt wort weêr jong./Maer, nu ’t zijn beeltenis aenschouwt in deze prent,/En dat paer zielen, in een’ enklen man, bekent;/Staet het verbaest, en denkt, De wereldt is op ’t endt./Want wie beleefd’ ‘er ojt den dagh,/Dat hij zoo vreemdt een wonder zagh?”.

(25)

25 van geleerden in een studeervertrek uit de zestiende-eeuwse Noordelijke Nederlanden te vinden. Dit wijst erop dat met name het gebruik de buste op het werk, die haar oorsprong vindt in de beeldtraditie van de werken van Anthony van Dyck, een belangrijke narratieve functie heeft. Een andere gebruik van element in het werk die Van Baerle als geleerd man positioneert, is het gebruik van de tabbaard, een kledingstuk dat al voortkwam op de

portretten van Erasmus, maar ook in deze tijd nog associaties met geleerdheid opriep.42 Ook het gebaar van de hand van Van Baerle, waarmee hij naar een boek wijst, lijkt belangrijk element in het werk te zijn, die de aanwezigheid en het belang van de boeken op het werk benadrukt. Naast deze elementen zal ook het plaatsten van het werk in een beeldtraditie van geleerden in een studeervertrek associatie met geleerdheid op hebben geroepen. Aan de ene kant wordt dit veroorzaakt door de compositie van het werk, bestaande uit een figuur aan een tafel, met daarop objecten zoals boeken, die doet denken aan de zestiende-eeuwse werken. Aan de andere kant roept ook de kleding die de geportretteerde draagt duidelijke associaties op met oudere werken die in dezelfde beeldtraditie staan.

Samuel Coster

Samuel Coster promoveerde in 1610 tot doctor in de medicijnen en was werkzaam als arts. Grotere bekendheid vergaarde hij echter door de toneelspelen die hij schreef. Hij publiceerde verschillende toneelstukken in het Nederlands, maar bleef ook werkzaam als arts. Daarnaast was hij ook stichter van de ‘Duytsche Academie’ die als doel had om poëzie en toneel te beoefenen, maar ook om wetenschappelijke lezingen in het Nederlands te organiseren. De vraag is dus in welke rol Coster precies is weergegeven op het portret.

Het portret van Samuel Coster vertoont enige overeenkomsten met het portret van Van Baerle (afb. 19).43 Toch zijn er ook enkele verschillen aan te wijzen tussen beide werken. De overeenkomst bevindt zich grotendeels in de opzet van het werk. Coster is afgebeeld op een stoel aan een tafel waarop een beeldhouwwerk te zien is. In de literatuur bestaat geen overeenstemming wie er precies door middel van de buste geportretteerd wordt, het wordt zowel als Hippocrates als Socrates beschreven.44 In een gedicht dat Vondel op het portret van

Samuel Coster maakte, wordt hij echter vergeleken met Hippocrates, waardoor het

aannemelijk is dat er een verwijzing naar de geneeskunde waarin Coster werkzaam was in het

42 De Winkel 2006, p. 36. 43 Hollstein 42

(26)

26 werk zou kunnen zitten.45 De manier waarop een dergelijk beeldhouwwerk als narratief element gebruikt wordt komt echter wel overeen met de prent van Van Baerle. Ook draagt de geportretteerde eenzelfde soort kostuum, een tabbaard die associaties met geleerdheid op zal hebben geroepen. Hij kijkt echter, in tegenstelling tot de eerdergenoemde geportretteerde, weg van de toeschouwer. Ook de verdere voorwerpen verschillen enigszins. Er staat nog wel een inktpot met een ganzenveer op tafel, de boeken zijn echter vervangen door een enkel boek, dat veel meer op de achtergrond staat, en een globe.

Hooft

P. C. Hooft voltooide een rechtenstudie. Hij hield zich daarna voornamelijk bezig met bestuurlijke functies, zoals zijn functie als drost van Muiden. Daarnaast publiceerde hij ook veel dichtbundels en werkte hij aan een belangrijke historische publicatie, De Nederlandsche

Historien. In 1634 verkreeg Hooft een riddertitel. Het portret van P. C. Hooft toont de

geleerde eveneens aan een tafel, wijzend naar een boek (afb. 20).46 Op de achtergrond is een globe te zien. Het boek wordt wel beschreven als een referentie naar de Nederlandse

Historiën, dat Hooft rond deze tijd publiceerde.47 Klemm beweert dat de globe een verwijzing kan zijn naar de historicus die Hooft was. De pilaar in de achtergrond zou echter meer te maken kunnen hebben met zijn positie als de drost van Muiden.48 Ook het zwaard dat Hooft draagt lijkt meer op een adellijke functie te duiden. Uit het lofdicht van Vondel over Hooft blijkt dan ook vooral dat deze titels een belangrijk deel uitmaakten van de manier waarop Hooft gezien werd. Wel maakt hij een vergelijking met de dichter Tacitus, verder beschrijft hij echter vooral zijn manier van regeren en dat op het portret vergeten is de sieraden weer te geven die Hooft zou mogen dragen die hij als onderscheiding als ridder kreeg.49 Interessant is dat in dit portret Hooft niet alleen in een rol als geleerde wordt weergegeven, maar ook in een maatschappelijke functie.

45 Vondel, “Op dokter Samuel Koster./Befaemde Koster, out en wonderlijk ervaeren,/Die ’t Gasthuis

trouw bediende een ry van vyftig jaeren,/Schonk eindelijk zijn beelt, geschildert van Sandrart,/Sint Peters Gasthuis, uit een toegenegen hart./Heeft Godt dien Hippokraet tot ’s levens stut gegeven,/Men eere uit dankbaerheit hem noch,/als in zijn leven”.

46 Hollstein 50

47 Middelkoop 2009, p. 98 48 Klemm 1986, p. 85.

49 Vondel 1642, “Op den here Pieter Cornelisz Hooft, Ridder van St. Michel, Drost te Muiden, Baljuw

van Gooiland, &c/Het brein, gespitst op ’t roer van Staten te regeeren,/En ’s werelts Oceaen met kloeckheijt te braveeren;/Den geest die Tacitus en d’outste Dichters tart,/Besloot Natuur in ’t Hooft, herboren uyt Sandrart,/Die hooft-en-halscieraet des Ridders heeft vergeten,/De Duitsche Lauwerkroon, en Fransche Konings-Keten.”

(27)

27

Vondel en Vossius

De portretten van Joost van den Vondel en Gerard Vossius zijn de werken uit de serie die de minste aanwijzingen geven over de geportretteerden (afb. 21, 22).50 Van Van den Vondel is ook geen academische loopbaan bekend. Wel staat hij bekend als dichter en toneelschrijver die veel werk uitbracht. Op tafel zijn bij hem slechts twee boeken te zien. Verder heeft Vondel een opgerold stuk papier in zijn hand. Er zijn echter geen duidelijke verwijzingen in het portret die verwijzen naar zijn identiteit. Ook de achtergrond van dit werk is duidelijk minder uitgewerkt dan dat van de andere portretten. Klemm beschrijft dat dit mogelijk is omdat hij een lagere sociale status had dan de andere geportretteerden en ook als het minst geleerd werd gezien van deze vijf uit een humanistisch oogpunt.51

Gerard Vossius was werkzaam als hoogleraar in Leiden in de Griekse taal- en

letterkunde. Na 1631 vertrok hij samen met Caspar van Baerle naar Amsterdam, waar hij het Athaneum Illustre mee oprichtte. Ook het portret van Vossius geeft niet veel aanwijzingen over de identiteit van de geportretteerde (afb. 22).52 Hij is eveneens afgebeeld gezeten aan een tafel, er zijn echter maar twee boeken te zien. Achter hem is een boek dat opengeslagen op een standaard staat.

Beide portretten geven dus geen duidelijke verwijzingen naar specifieke werken waar de geportretteerden zich mee bezighielden. Het zijn in deze werken met name de kostuums en de boeken die de meest algemene associaties oproepen met geleerdheid. Wanneer we de overeenkomsten tussen deze prenten bestuderen, liggen deze vooral in de boekenwijsheid die de geportretteerden bezaten. Uit de verschillende onderschriften op de werken blijkt meer specifiek de kennis van klassieke literatuur van groot belang was voor de geleerdheid van de geportretteerde. Echter zal ook de plaatsing van de werken in een beeldtraditie snel associaties met geleerdheid op hebben geroepen. Het zijn de beeldhouwwerken die de duidelijkste

verwijzingen geven naar de specifieke wetenschappelijke bezigheden van de geportretteerden. Het werk van P. C. Hooft is daarnaast het enige waarin verwezen wordt zijn status als

bestuurder.

Alhoewel deze werken duidelijke voorbeelden zijn van de manier waarop bepaalde beeldelementen een rol vervullen in het ontstaan van een narratief, en deze mogelijk een

50 Hollstein 83. 51 Klemm 1985, p. 85 52 Hollstein 84.

(28)

28 belangrijke rol hebben gehad in het verder verspreiden van deze traditie, is het lastig deze te relateren aan een specifieke functie. Dit komt doordat de precieze ontstaansgeschiedenis niet duidelijk is, en daardoor niet met zekerheid gesteld kan worden met welk doel de portretten gemaakt zijn. Wel is over de prenten waarvan een schilderij bekend is te stellen dat deze de iconografie van de schilderijen precies overnemen. Deze prenten zijn dus mogelijk niet, zoals eerder in bijvoorbeeld het portret van Josephus Justus Scaliger het geval was, bedoeld als een werk waarin een eigen publicatie of onderzoek met het publiek gecommuniceerd werd, maar meer als werken die oorspronkelijk als schilderij voor een kleinere doelgroep bestemd waren en de status van de geportretteerde verhoogd wordt door het weergeven van elementen die naar zijn geleerdheid verwijzen.

Van den Vondel door Cornelis Visscher

Interessant in dit opzicht is dan ook een andere prent van Joost van den Vondel waarin hij als een geleerde in een studeervertrek wordt afgebeeld. Het gaat hierbij om een portret dat Cornelis Visscher (1628/29-1658) in 1657 maakte (afb. 23).53 Ook op dit werk is de geleerde zittend aan een tafel geportretteerd. Hij draagt een tabbaard en op zijn hoofd een kalotje. In zijn handen draagt hij een vel papier, waarop een tekst te zien is waarop geschreven is “HOR (atius) BEABIT DIVITE LINGUA”. Achter hem zijn twee gevulde boekenplanken te zien. Aan de onderste hangt een klein stuk papier met daarop de kop van een sater. Ook is er een klein beeldhouwwerk te zien die het geloof voor moet stellen en een putto. Achter dit beeldhouwwerk hangt een prent met daarop een voorstelling van de brand in Troje. Deze prent die op de achtergrond wordt afgebeeld, laat daarmee een verwijzing zien naar een werk waar Vondel in deze periode publiceerde. Vanaf 1646 maakte Van den Vondel een vertaling van de Latijnse tekst de Aeneis. Op de voorpagina van het in 1655 uitgegeven De ondergang

van Troje staat een afbeelding, gemaakt door Cornelis Visscher, waarop een vergelijkbare

scène te zien is (afb. 24). Ook de werken van Horatius, wiens naam op de opgerolde brief in de hand van Van den Vondel staat, zijn door hem vertaald.

53 Hollstein 164. Van het werk worden in Holstein verschillende staten benoemd met onderlinge kleine

verschillen. In de eerste staat ontbreekt de prent die op de achterzijde van het werk wordt

weergegeven. Op de tweede staat komt deze wel voor, maar is het standbeeldje van de faun die fluit speelt vervangen door een beeld die het geloof voorstelt. Vanaf de vierde staat bestaan de

veranderingen vooral uit kleine wijzigingen in de opschriften. Voor een beschrijving van deze prent is gekozen voor een prent in de zesde staat, omdat deze het meest volledig is in de verschillende

(29)

29 In tegenstelling tot de eerdere portretprent van Van den Vondel, toont dit werk aan op welke manier ook in de zeventiende eeuw, prenten van geleerden in een studeervertrek uitgegeven werden waarop de geleerde wordt weergegeven met narratieve elementen die verwijzen naar de werken waar hij zich mee bezighield. Deze prent staat daardoor meer in de traditie van de zestiende-eeuwse werken van Scaliger en Petri van Deventer. Men kan ervan uitgaan dat deze prent een soortgelijke functie heeft gehad.

(30)

30

4. Zeventiende-eeuwse schilderijen

De traditie van het afbeelden van geleerden in een studeervertrek die op de prenten te zien is, heeft ook een duidelijke invloed op latere geschilderde portretten. Toch is het van belang om in een onderzoek naar narratieve elementen met betrekking tot de functie van dergelijke werken ook de geschilderde portretten mee te nemen, onder meer door de andere functie die zij hebben gehad. Bij de selectie van het onderzoeksmateriaal is gekozen voor werken van personen waarover voldoende biografische gegevens beschikbaar zijn, waarop de

geportretteerde wordt weergegeven, geportretteerd in een vertrek, waarin de gebruikte

objecten in het algemeen verwijzingen naar geleerdheid bevatten. Ook is gekozen voor enkele werken die een belangrijke verandering in de traditie van het portretteren van geleerden in een studeervertrek laat zien. In dit hoofdstuk zal vooral de beeldtraditie van de bestudeerde

portretten besproken worden; de maatschappelijke context waarin deze werken ontstaan zijn komt aan bod in het laatste hoofdstuk.

Wanneer we de functies van deze werken bestuderen, is niet in alle gevallen duidelijk wie de opdrachtgever van de bestudeerde portretten geweest is en voor wie dergelijke schilderen bestemd zijn. De portretten waarvan de herkomst wel bekend is, geven echter wel een

algemeen idee over de functies die de werken hadden met betrekking tot het publiek voor wie zij bedoeld waren. Vaak is de eerste eigenaar niet uit bronnen bekend, maar wordt er wel in latere bronnen melding gemaakt van een eigenaar die een directe afstammeling is van de geportretteerde. Dit is onder andere het geval bij de hierna besproken werken van Constantijn Huygens en Petrus Scriverius.54 Een schilderij waar de herkomst wel van bekend is, is een portret dat rond 1640 gemaakt werd door Jan Olis (c. 1610-1676). Het is een portret van de arts en schrijver Johan van Beverwijck (1594-1647). Van dit werk is zeer waarschijnlijk gedocumenteerd waar het zich in de tijd zelf heeft bevonden. In de inventaris die na de dood van Van Beverwijck werd opgemaakt, worden namelijk verschillende schilderijen beschreven die zich in zijn woning bevonden. Een van deze portretten kan door middel van de

beschrijving die wordt gegeven zeer waarschijnlijk geïdentificeerd worden als het portret van

54 Het portret van Constantijn Huygens door Thomas de Keyser bevond zich in de privécollectie van

Suzanna Louisa Huygens, Website RKD,

https://rkd.nl/nl/explore/images/record?query=huygens+keyser&start=0 (7-12-2019). Ook het werk van Petrus Scriverius door Bartholomeus van der Helst bevond zich in de privécollectie van zijn familie, Van Gent 2011, p. 220-221

(31)

31 Van Beverwijck in zijn studeervertrek. Het werk bevond zich in de Kelderkamer, een ruimte die vooral door de vrouw des huizes gebruikt werd.55 Ook al is het niet duidelijk of het portret zich altijd in deze ruimte bevonden heeft, of een andere plek had in de woning, het heeft zich in ieder geval binnen de eigen collectie van Van Beverwijck bevonden en lijkt niet bedoeld te zijn geweest voor een breder publiek dan zijn eigen kring. Alhoewel niet van alle portretten een herkomst bekend is, is dus wel te stellen dat een deel bedoeld was voor de eigen collectie van de geportretteerde en dus vooral door de voorgestelde zelf of zijn familie te zien was. Het vermoeden dat dit bij meer van dit soort portretten het geval was, wordt versterkt door het feit dat in de portretgalerijen die bijvoorbeeld aan de universiteiten in deze tijd werden gesticht, dergelijke portretten van geleerden in een studeervertrek niet te vinden zijn.

Johan van Beverwijck

Met name in de eerste helft van de zeventiende eeuw zijn enkele geschilderde portretten gemaakt die sterk in de traditie van de zestiende-eeuwse werken, met name die van Erasmus, staan. Het portret van Johan van Beverwijck is een schilderij dat zich nog sterk doet denken aan de portretten van Erasmus en de literatorenreeks van Joachim von Sandrart (afb. 25). Het toont de dokter en schrijver, gezeten aan een tafel in een kamer dat eruitziet als een

studeervertrek. In het portret kijkt Van Beverwijck op van zijn werk, terwijl het erop lijkt dat hij met zijn rechterhand aan het schrijven is op een vel papier dat voor hem op tafel ligt. Op de tafel staan verder een inktpot en een stapel boeken. Ook linksboven op het portret is een plank te zien met een rij boeken. Op tafel staat een globe, een voorwerp dat vanaf deze tijd vaker in dergelijke portretten gebruikt wordt. Dit object werd vooral gebruikt als symbool voor de universaliteit en de waarheid. Op deze manier wordt het symbool ook in allegorieën gebruikt.56 In dit verband zal het vooral een verwijzing zijn naar de universele geleerdheid van de geportretteerde. Alhoewel de bontkraag op het portret meer bescheiden is dan op de portretten van Erasmus, bestaat zijn kostuum nog steeds uit een tabbaard, die bijdraagt aan het uitstralen van geleerdheid van de geportretteerde.

Uit de eerder beschreven inventaris blijkt verder dat Van Beverwijck zelf ook verschillende portretten van geleerden bezat die zich in zijn studeervertrek bevonden. Hieronder waren de beeltenissen van Erasmus, Scaliger en Lipsius.57 Het feit dat portretten van deze geleerden in zijn persoonlijke werkkamer hingen, laat zien dat Van Beverwijck zich

55 Loughman/Montias 1999, p. 78-79.

56 Hall 2011, p. 124.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

opgaven van nieuwe leden en beëindiging van het lidmaatschap moeten bij de sekretaris worden gedaan en niet als bijschrift on een giro- kaart worden doorgegeven.. Er werden

Die vier grenzen, tussen internationaal en nationaal beleid, tussen nationaal en lokaal beleid, tussen rechtsstaat en verzorgingsstaat en tussen lokale overheden

Uit eerdere inventarisaties/enquêtes Meerburg et al., 2008 is gebleken dat in de Hoeksche Waard de aandacht bij het waterschap Hollandse Delta voor ecologisch beheer van dijken

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

Uit de overwegingen in het farmacotherapeutisch rapport komt naar voren dat bij patiënten behandeld met sterk en matig emetogene chemotherapie de gunstige en ongunstige effecten

De illusie van transparantie: een onderzoek naar het gebruik van eigen medische gegevens onder chirurgische patiënten.. van den Broek, Elmira; Sergeeva, A.;

praktijkonderzoeken zijn slechts de uitkomsten op de HRO principes getoond omdat de andere audits wel interessante achtergrondinformatie gaven voor de begeleiders (hoe kijken de

De verleende overheidssubsidies zoals een openstellingsbijdrage van het toenmalige Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk (CRM) en een bijdrage in de kosten