• No results found

van het Regeeringsreglement

I. Het Inlandsch reglement ondergaat de navolgende wijzi-gingen. ])

§ 1. Artikel 126 wordt gelezen:

„1) Hij die een rechterlijke beslissing verlangt in een geschil van burgerlijken aard, in eersten aanleg tot de bevoegdheid der inlandsche rechtbanken behoorende, zal, met zoo nauwkeurig mogelijke vermelding van de feiten waardoor hij zich bezwaard gevoelt, zijn verzoek om rechtsherstel mondeling voordragen bij den president van de inlandsche rechtbank, binnen welker rechts-gebied de tegenpartij of een der tegenpartijen woont of bij schrifte-lijke akte woonplaats gekozen heeft dan wel, bij gebreke van bekende woonplaats, verblijf houdt.

2) Indien de tegenpartij zelf of haar woon- en verblijfplaats onbekend zijn, wordt het verzoek voorgedragen aan den presi-dent van de rechtbank der woonplaats van den verzoeker of van een der verzoekers.

3) Indien het in het eerste of het tweede lid bedoelde ver-zoek betrekking heeft op grond of water, kan het mede worden voorgedragen aan den president van een der rechtbanken, binnen welker rechtsgebied zoodanig goed is gelegen."

§ 2. Artikel 127 wordt gelezen:

„1) De mondelinge voordracht, bedoeld in artikel 126, kan mede geschieden bij die ambtenaren of hoofden, die daartoe in elk gewest worden aangewezen door het hoofd van gewestelijk bestuur.

2) Van het verzoek wordt aanteekening gehouden; is deze niet gehouden door den president zelf of op zijn last, dan wordt ze hem dadelijk toegezonden."

') Zie de noot op blz. 47.

— 58 —

§ 3. Na artikel 127 wordt ingelascht een artikel 127a, luidende :

„De mondelinge voordracht kan bij volstrekte verhindering van den verzoeker geschieden door een nabestaand bloed- of aanverwant, mits ten genoege van den president van die verhin-dering en van de verwantschap blijkt."

§ 4. Artikel 128 wordt gelezen:

„1) De president zal van de gehouden aanteekening, nadat die door den griffier in een daartoe bestemd register zal zijn ingeschreven, afschrift doen toekomen aan de tegenpartij, indien deze bereikbaar is.

2) Hij zal echter, alvorens de inschrijving te doen plaats hebben,

a. ingeval de opgaaf van feiten hem onvolledig voorkomt, den verzoeker in de gelegenheid stellen deze aan te vullen;

b. ingeval het verzoek hem voorkomt niet te behooren tot de bevoegdheid van zijn rechtbank, den verzoeker in de gelegen-heid stellen het alsnog voor te dragen bij den door hem, president, bevoegd geachten voorzitter;

een en ander zoo noodig door tusschenkomst van den amb-tenaar of het hoofd, aan wien de voordracht mocht zijn gedaan." x)

§ 5. Na artikel 128 wordt ingelascht een artikel 128a, lui-dende:

„De president is bevoegd na de inschrijving een voorloopig onderzoek naar de feiten in te stellen, of door een door hem aan te wijzen ambtenaar of hoofd te doen instellen."

§ 6. Artikel 129 wordt gelezen:

„1) De president zal ter gelegenheid der inschrijving, of na het voorloopig onderzoek bedoeld in artikel 128a, of anders zoo spoedig mogelijk, den dag bepalen, waarop de zaak voor de rechtbank zal dienen, en dien aan partijen doen aanzeggen met last om hun getuigen en bewijsstukken mede te brengen.

2) De president is bevoegd, in eiken stand der zaak behalve de door den verzoeker opgegeven tegenpartijen mede als partij in het geding te roepen zoodanige andere personen als naar zijn oordeel belanghebbenden zijn bij de beslissing van het geschil."

§ 7. Artikel 130 wordt gelezen:

„1) Partijen zijn verplicht in persoon ter zitting te verschijnen, met dien verstande dat de in artikel 127a bedoelde bloed- of aanverwant ook hier den verzoeker kan vertegenwoordigen.

2) Deze redactie schijnt voldoende om nietontvankelijkverklaring bij vonnis te voorkomen.

Echter kan de rechtbank in geval van werkelijk belang of dringende noodzaak, te harer beoordeeling, partijen vergunnen zich door een raadsman te doen bijstaan, en zelfs zich te doen vertegenwoordigen door een gemachtigde, daartoe hetzij mondeling voor den voorzitter of de rechtbank hetzij bij notarieele akte of bij akte, door den griffier van de rechtbank opgemaakt, aange-wezen.

2) De rechtbank is, ondanks de verleende vergunning, be-voegd partijen buiten tegenwoordigheid van raadsman of gemach-tigde te hooren.

3) De rechtbank is mede bevoegd, ingeval een gemachtigde in de zaak is, de persoonlijke verschijning van partijen te gelasten.

Indien in dit geval de opgeroepen partij niet verschijnt zonder van geldige redenen te doen blijken, wordt de zaak voortgezet, zelfs, indien de rechtbank daartoe termen aanwezig acht, buiten tegenwoordigheid van den gemachtigde.

4) In geval van wettige verhindering om te verschijnen is de rechtbank bevoegd een of meer commissarissen uit haar mid-den te benoemen teneinde de verhinderde partij te hooren, bij welk verhoor de overige partijen in de gelegenheid worden gesteld tegenwoordig te zijn.

5) De Regeering van Nederlandsch-Indië, als vertegenwoor-digende den lande, wordt ter zitting vertegenwoordigd door den inlandschen officier van justitie."

§ 8. Aan artikel 132 wordt toegevoegd een vierde lid, lui-dende :

„4) Blijkt nader dat de als behoorlijk aangemerkte oproeping inderdaad de tegenpartij niet heeft bereikt, dan is deze bevoegd binnen veertien dagen na de aanzegging van het vonnis een hernieuwde behandeling van de zaak te vorderen. Alsdan wordt gehandeld overeenkomstig de artikelen 134 en volgende en zoo noodig het eerste vonnis herroepen."

§ 9. 1) In de artikelen 131, 132, 135 en 136 wordt in plaats van „eischer ' gelezen „verzoeker", in plaats van „verweerder"

„tegenpartij", in plaats van „(de) eisch" of (zijne) „vordering"

„(het, zijn) verzoek", en in plaats van „dezelve" „het".

§ 10. In artikel 133 worden achter het woord „voorzien"

ingelascht de woorden „alsmede bij niet-verschijning van de in het tweede lid van artikel 129 bedoelde partijen".

§ 11. Uit het eerste lid van artikel 135 vervalt de zin tus-schen haakjes.

§ 12. Het vierde lid van artikel 135 vervalt.

— 60 —

§ 13. Artikel 138 wordt gelezen:

„1) Wanneer geen bewering van onbevoegdheid plaats heeft, of zoodanige bewering ongegrond is geoordeeld, zal de rechtbank na het hooren van partijen dadelijk overgaan tot een nauwgezet, onpartijdig en zelfstandig onderzoek van de zaak.

2) De rechtbank is daarbij niet gebonden aan den inhoud van de verzoeken of beweringen der partijen.

3) Echter kan de rechtbank bij vonnis besluiten het verzoek om rechtsherstel niet in behandeling te nemen, indien sedert het tijdstip, waarop het verzoek redelijkerwijze had kunnen worden gedaan, meer dan dertig jaar verloopen zijn en geen aanneme-lijke reden wordt bijgebracht voor de late indiening van het verzoek."

§ 14. 1) De aanhef van artikel 142 wordt gelezen:

„1) Indien een der partijen haar beweringen door getuigen wenscht te staven, doch".

§ 15. Artikel 147 wordt gelezen:

„Het bepaalde bij het vierde lid van artikel 130 is ook toepasselijk op getuigen."

§ 16. De artikelen 148 en 149 vervallen.

§ 17. Uit artikel 150 vervallen de alinea's 1°. en 2". en het cijfer 3°.

§ 18. Artikel 151 vervalt.

§ 19. De aanhef van artikel 152 wordt gelezen:

„Indien buiten het geval, bij artikel 150 voorzien, een getuige, ter terechtzitting verschenen, het afleggen van zijn verklaring weigert, zal".

§ 20. Uit artikel 153 vervallen de woorden „of daarmede gelijkgestelde".

§ 21. Na artikel 153 wordt ingelascht een artikel 153ö, luidende:

„1) De president houdt den getuigen hun plicht voor om de geheele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen.

2) In eiken stand van het geding zijn partijen bevoegd den rechter al datgene mede te deelen wat strekken kan om de betrouwbaarheid der getuigen te beoordeelen.

3) Die getuigen, ten aanzien van wie de rechtbank daartoe besluit, moeten hun afgelegde verklaring nader bevestigen onder eede,

4) De eed kan niet worden opgelegd aan hen, die tot een van partijen in zoodanige betrekking staan als naar de

volks-opvatting geacht moet worden aan de betrouwbaarheid der ver-klaring afbreuk te kunnen doen.

5) Op weigering om den eed af te leggen is artikel 152 van toepassing."

§ 22. Artikel 156 vervalt. l)

§ 23. Het derde lid van artikel 158 vervalt.

§ 24. De aanhef van artikel 159 wordt gelezen:

„1) Indien er geen mogelijkheid bestaat om op andere wijze tot een beslissing te komen omtrent de feiten of omtrent het bedrag eener toe te wijzen som, kan de rechtbank ambtshalve".

§ 25. Artikel 160 vervalt.

§ 26. De aanhef van artikel 161 wordt gelezen: „De opge-legde eed moet persoonlijk''.

§ 27. Na artikel 162 wordt ingelascht een artikel 162a, luidende:

„Indien vóór of op de terechtzitting blijkt, dat ook andere partijen dan de verzoeker rechtsherstel verlangen, hetzij van den verzoeker hetzij van elkander, zal de rechtbank hun zaken te gelijk met de hoofdzaak berechten, tenzij het belang der justitie zich daartegen verzet." 2,

§ 28. Artikel 165 wordt gelezen:

„Bij de beoordeeling van hetgeen door partijen en getuigen in burgerlijke zaken is verklaard en van de aangevoerde andere bewijsmiddelen zal de rechtbank rekening houden met hetgeen haar uit eigen wetenschap bekend is en voorts de navolgende hoofdregelen in acht nemen."

§ 29. Artikel 166 wordt vervangen door een nieuw artikel 166, waarvan het eerste lid gelijk is aan artikel 178 en het tweede aan artikel 179.

§ 30. Artikel 167 wordt vervangen door een nieuw artikel 167, luidende:

„1) Iedere getuigenis moet loopen hetzij over feiten die de ge-tuige zelf waargenomen of ondervonden heeft, hetzij over hetgeen in zijn omgeving van algemeene bekendheid is.

2) Bijzondere meeningen of gissingen, bij redeneering opge-maakt, zijn geen getuigenissen.

3) In de beoordeeling van de waarde der getuigenis moet de rechter bijzonder acht geven op de onderlinge overeenkomst der getuigenissen; op de waarde, door het adatrecht aan de

ge-1) Zie beneden blz. 62 § 38.

2) Meer schijnt over „reconventie" niet noodig.

— 62 —

tuigenis van bepaalde personen gehecht1); op de overeenstem-ming der getuigenissen met hetgeen van elders bekend is; en op alles wat op de geloofwaardigheid der getuigen invloed zou kunnen hebben."

§ 31. Na artikel 167 wordt ingelascht een artikel 167o, luidende :

„Artikel 292 is ook in burgerlijke zaken van toepassing.''

§ 32. De artikelen 172, 173, 174, 175 en 176 vervallen.

§ 33. De aanhef van artikel 177 wordt gelezen: „Bloote, niet op het adatrecht of op een uitdrukkelijke wetsbepaling ge-gronde vermoedens, mogen".

§ 34. De artikelen 178, 179 en 180 vervallen.3)

§ 35. Uit artikel 181 vervallen de woorden „die door zijne wederpartij aan hem is opgedragen of teruggewezen, of".

§ 36. Artikel 182 wordt gelezen:

„De rechtbank beraadslaagt over de feiten, die uit het on-derzoek ter terechtzitting zijn gebleken, en doet op grond daarvan uitspraak tusschen alle in het geding geroepen partijen." 3)

§ 37. Het eerste lid van artikel 184 wordt gelezen:

„De rechtbank kan de voorloopige tenuitvoerlegging van haar vonnissen niettegenstaande hooger beroep bevelen in alle zaken, waarin naar haar oordeel uitstel van executie niet gerechtvaar-digd is.''

§ 38. Artikel 188 wordt gelezen:

„1) De vonnissen zullen inhouden een korte, doch duidelijke opgave van het verzoek om rechtsherstel en van de verdere beweringen van partijen ; de beslissing van de rechtbank omtrent de hoofdzaak, met de gronden waarop die beslissing rust; haar beslissing omtrent de kosten; de vermelding van de rechtsdagen der behandeling, de vereischte opgave nopens den adviseur4), mitsgaders de opgave of partijen bij de uitspraak tegenwoordig zijn geweest.

2) In vonnissen, waarbij het tweede lid van artikel 78 5) van het Regeeringsreglement is toegepast, moet zulks vermeld worden.

0 Bijv. de getuigenis der naaste geburen over grondkwesties ter Su-matra's Westkust, of die van zekere klians op Bali.

2) Zie boven blz. 61 § 29.

3) Zie art. 129 lid 2 (blz. 58 § 6), art. 162a (blz. 61 § 27).

4) Blz. 93.

5) Nieuw.

3) De vonnissen worden door den president en den griffier onderteekend.''

§ 39. De aanhef van artikel 190 wordt gelezen:

„1) De griffier houdt in een kolomregister aanteekening van hetgeen ter terechtzitting voorvalt. Deze aanteekening behoort zoo beknopt mogelijk te zijn. In dezelve zal".

§ 40. In de artikelen 190 en 191 wordt in plaats van „dit (het) proces-verbaal" gelezen „deze (de) aanteekening".

§ 41. Na artikel 220 wordt ingelascht een artikel 220'/, luidende:

„1) Indien bij veroordeeling tot betaling van een geldsom de veroordeelde bereid blijkt het verschuldigde in te verdienen teneinde beslag op en verkoop van goederen alsook gijzeling te voorkomen, is de rechtbank bevoegd daartoe maatregelen te treffen. l)

2) Deze bevoegdheid kan bij ordonnantie nader worden ge-regeld."

§ 42. In de artikelen 222 en 223 wordt in plaats van

„de vordering" en „den (zijnen) eisch" gelezen „het (zijn) verzoek", en in plaats van „dien te staven" en „van denzelven" gelezen

„het te staven" en „er van".

§ 43. Uit artikel 227 vervallen de woorden,, ,en wel de getuigen na eedsaflegging,".

§ 44. In artikel 233 wordt in plaats van „als eischers of als gedaagden" gelezen „als partijen".

§ 45. Het eerste en het tweede lid van artikel 234 worden gelezen :

„1) Indien de verzoeker van rechtsherstel die toelating ver-langt, zal hij daartoe aanzoek doen bij de mondelinge voordracht, in de artikelen 126 en 127 omschreven.

2) Indien de toelating door een der overige partijen verlangd wordt, zal zij door deze worden aangevraagd vóór of bij haar verschijnen ter terechtzitting."

§ 46. Uit artikel 235 vervallen de woorden „ ,zoowel door aanvankelijk te doen blijken van de volslagen ongegrondheid van de vordering of verdediging des verzoekers, als" en „op den eenen of anderen dier gronden".

§ 47. Het tweede lid van artikel 432 vervalt.

l) Gedacht wordt aan inverdienen van het geld onder overheids-toezicht.

— 64 —

§ 48. Aan den laatsten titel wordt toegevoegd een artikel 433a, luidende :

„Verzuim van vormen kan in burgerlijke zaken slechts dan tot vernietiging van een vonnis leiden, indien door dat verzuim een partij is verkort in haar recht." x)

II. Het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie in Nederlandsch-Indië ondergaat de navolgende wijzigingen.

§ 1. In artikel 95 onder I". wordt in plaats van „regts-vorderingen" gelezen „verzoeken om rechtsherstel" en in plaats van „waarde der vordering" „waarde in geschil". 2)

§ 2. In artikel 96 onder 1°. wordt in plaats van „waarde der vordering" gelezen „waarde in geschil".

III. 1) De Gouverneur-Generaal wordt gemachtigd om de reglementen op het rechtswezen in de gewesten der buitenbezittingen te wijzigen in den geest van dit besluit.

2) In afwachting van een Inlandsch reglement voor geheel Nederlandsch-Indië wordt Hij tevens gemachtigd om, op het tijd-stip waarop Hij dat gewenscht acht, die gedeelten dezer reglementen voor de buitenbezittingen, die de inlandsche burgerlijke rechtsple-ging betreffen, samen te vatten in één verordening. 8)

IV. Dit besluit treedt in werking op een door den Gouverneur-Generaal te bepalen tijdstip.4)

') Zie blz. 53 § 48; blz. 55 art. 426; blz. 114 art. 22.

2) Zie boven blz. 21 onder I § 1.

8) Zie boven blz. 54 onder III.

4) De herziening van de procesbepalingen voor de districts- en regent-schapsgerechten in den geest van deze nieuwe voor de inlandsche rechtbanken is van later zorg. Op grond van art. 2 lid 1 van Stbl. 1867 no. 10 (forum van hoofden) is het beter in dat besluit van rechtsvorderingen te blijven spreken.

LJ. Koninklijk besluit tot (territoriale) unificatie