• No results found

3. R ECHTSBESCHERMING ONDER HET SSM

3.2. Rechtsbescherming op grond van het Nederlands recht

Het Nederlands bestuursrecht zal rechtsbescherming bieden indien er sprake is van een besluit op grond van artikel 1:3 (1) Awb: “een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling”. Een handeling is aan te merken als een besluit als het voldoet aan de volgende eisen: (1) schriftelijkheidsvereiste, (2) genomen door een bestuursorgaan, (3) publiekrechtelijke grondslag en (4) gericht op een rechtsgevolg234. DNB is aan te merken als

229 Drijber & van Toor, Van ESA’s, SSM en SRM: rechtsbescherming in een labyrint van Europese regels voor het financiële toezicht, Ondernemingsrecht 2015/3, p. 20 [online]

230 Artikel 6 (2) SSM-verordening

231 Zie HvJ 27-11-2007, T-3/00 & T-337/04, punt 61 (Pitsiorlas v Council and ECB) [online] 232 Zie artikel 19 (1) VEU; HvJ 27-07-2002, C-50/00 P, punt 40 (UPA) [online]

233 Jans e.a., Inleiding tot het Europees bestuursrecht, 2011, p. 253-254

35

bestuursorgaan op grond van artikel 1:1 (1) (b) Awb. Tegen een besluit, genomen door DNB ter uitvoering van haar wettelijke taken, staat op grond van artikel 8:1 en 7:1 Awb in beginsel bezwaar en beroep open235. Het indienen van een bezwaarschrift bij DNB geldt als een verplichting (uitzonderingen daargelaten236) voordat beroep kan worden ingesteld bij de betreffende rechter. Op grond van artikel 6:16 Awb heeft het instellen van bezwaar en beroep geen schorsende werking. Een bank kan wel de voorzieningenrechter verzoeken een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed dit vereist, gelet op de betrokken belangen237.

Een (rechts)persoon die bezwaar en beroep wil instellen moet aantonen dat hij te kwalificeren is als belanghebbende zoals opgenomen in artikel 1:2 (2) Awb: “degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken”. Zo zal ten aanzien van een besluit op grond van de (her)toetsing van een leidinggevende bij een ‘minder significante’ bank alleen de onder toezicht staande bank als belanghebbende gelden. Een betrokken persoon kan echter sinds 2000 ook zelf bezwaar en beroep instellen238.

Beroep ten aanzien van een besluit genomen op grond van de Wft dient te worden ingesteld bij de rechtbank Rotterdam en het hoger beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb)239. Daarnaast kan ook beargumenteerd worden dat daar waar de grondslag van de beslissing van DNB is gebaseerd op de SSM-verordening, de woonplaats van degene die beroep instelt bepalend zal zijn voor de bevoegdheid voor de betreffende rechtbank240. Het hoger beroep zal op grond van deze argumentatie moeten worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State241. In het kader van het garanderen van een effectief niveau van rechtsbescherming en het garanderen van een consistente en coherente toepassing van het SSM zal een eenduidige regeling gewenst zijn242. Het dient dan ook aanbeveling om de rechtbank Rotterdam en het CBb als exclusief bevoegd aan te merken aangezien deze instellingen een extensieve kennis hebben met betrekking tot het financiële recht.

Op grond van vaste jurisprudentie kan de rechter een besluit vol of marginaal toetsen 243. De uiteindelijke intensiteit van de toetsing wordt bepaald door de mate van bestuurlijke beslissingsruimte die DNB in het kader van het SSM is gelaten. Dit zal echter per geval beoordeeld moeten worden. Over het algemeen zal DNB bij het uitvoeren van haar taken een grote discretionaire bevoegdheid hebben, zolang zij zich houdt aan het beleid binnen het ‘common supervisory culture’. Onduidelijkheid kan echter ontstaan met betrekking tot het uitvoeren van een instructie van de ECB door DNB (zie paragraaf 2.2.2). In het kader van het uitvoeren van een instructie is bepaald dat DNB gebruik moet maken van

235 Artikel 6:2 Awb met een besluit worden in het kader van het bezwaar en beroep gelijkgesteld: de schriftelijke

weigering een besluit te nemen en het niet tijdig nemen van een besluit.

236 Geen beroep staat open tegen de in artikel 8:2 t/m artikel 8:6 opgenomen algemene uitzondering 237 Artikel 8:81 Awb

238 CBb 11-01-2000, AWB98/1233, AB 2000, 120 m.nt. Van de Veen [online] 239 Artikel 8:6 & bijlage 2: artikel 7 Awb; Artikel 8:105 & bijlage 2: artikel 11 Awb; 240 Artikel 8:7 (2) Awb

241 Artikel 8:105 Awb

242 Zie hierover ook: Nuijten, Rechtsbescherming bij toezicht onder het SSM, FR 2014/11, p. 474 [online] 243 Zie: Schlössels & Zijlstra, Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat, 2010, p. 154-171

36

haar eigen bevoegdheden (“make use of their powers”)244. Hierdoor zal een handeling of besluit ten uitvoering van een instructie onder het Nederlands bestuursrecht vallen245. De Nederlandse wetgever gaat hier ook van uit en geeft in de Memorie van Toelichting van de Uitvoeringswet nadrukkelijk aan dat DNB na een instructie een ‘eigenstandig’ besluit moet nemen246. De discretionaire bevoegdheid van DNB is hierbij gelimiteerd door de inhoud van de instructie van de ECB. Een besluit dat DNB op grond van de instructie neemt zal vol getoetst moeten worden door de rechter wanneer DNB geen beleidsvrijheid of –ruimte meer toekomt247. Dit zal echter niet bevorderlijk zijn aangezien de bevoegde rechter zich niet mag uitspreken over de geldigheid van de (onderliggende) ECB instructie. Bij een bindende instructie zal het dan ook gewenst zijn dat de nationale rechter alleen marginaal toetst.

Of bepaalde handelingen en besluiten in het kader van het SSM voor beroep en bezwaar openstaan is niet altijd geheel duidelijk. Zo bestaat er discussie over de vraag of de ECB is aan te merken als bestuursorgaan op grond van artikel 1:1 Awb, waardoor de Nederlandse beroep- en bezwaarprocedure zal openstaan tegen door de ECB genomen besluiten. De Memorie van Toelichting bij de Awb lijkt dit in ieder geval af te wijzen: “het bereik van de Awb zich niet uitstrekt (…) tot colleges die bij of krachtens verdrag zijn ingesteld en zijn bekleed met openbaar gezag dat zij (mede) binnen Nederland uitoefenen (met name de organen van de Europese Gemeenschappen die krachtens communautair recht besluiten nemen die direct hier te lande gelden). De hiërarchische verhouding tussen supranationaal en nationaal recht staat er immers aan in de weg dat de Nederlandse wetgever voorschriften vaststelt voor de uitoefening van de bevoegdheden door organen die zijn ingesteld in internationale regelingen”248. Spoor en Fleuren beargumenteren dat omdat het gezag waarmee de ECB is bekleed deels afkomstig is uit de Nederlandse wet via de implementatie van het Unierecht in de Wft, zij mogelijk toch als bestuursorgaan kan worden gekwalificeerd249. Alhoewel het toepassen van nationale wetgeving door een Europese instelling een novum is voor de EU kan deze beredenering om meerdere redenen ter discussie worden gesteld250. Zo beargumenteren Drijber en van Toor dat de grondslag waarop een besluit is genomen niet beslissend is voor de rechtsmacht van de rechter251. Daarbij verdedigen zij ook dat de ECB in beginsel Europees recht toepast, ook al gaat het daarbij om in sommige gevallen omgezet recht. Bovenschen e.a. beargumenteren ook dat hoewel er grond is voor de kwalificatie van de ECB als bestuursorgaan en de rechtsgang bij de Nederlandse bestuursrechter dit

244 Artikel 9 (1) SSM-verordening

245 Dit wordt onder meer ook beargumenteerd door; Bierens, De Bankenunie: een nieuw huis voor het Europees bankentoezicht, Ondernemingsrecht 2014/59, p. 8 [online]

246 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 049, nr. 3, p. 8

247 Ook beargumenteerd door: Drijber & Van Toor, Van ESA’s, SSM en SRM: rechtsbescherming in een labyrint van Europese regels voor het financiële toezicht, Ondernemingsrecht 2015/3, p. 19 [online]

248 Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 221, nr. 2, p. 29

249 Spoor & Fleuren, De Bankunie, Rechtsbescherming bij het Single Supervisory Mechanism, TvFR 2013/7-8, p.

236 [online]

250 Zie onder meer: Bierens, De Bankenunie: een nieuw huis voor het Europees bankentoezicht,

Ondernemingsrecht 2014/59, p. 8 [online]

251 Drijber & Van Toor, Van ESA’s, SSM en SRM: rechtsbescherming in een labyrint van Europese regels voor het financiële toezicht, Ondernemingsrecht 2015/3, p. 19 [online]

37

echter tot onwenselijke situaties zal leiden252. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat het overgrote deel van het Unierecht waarop de SSM is gebaseerd (het single rulebook) afkomstig is uit verordening en niet uit richtlijnen, wat de argumentatie van Spoor en Fleuren verder frustreert. In het kader van de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid geniet de rechtsmacht van het HvJ in het kader van het SSM dan ook de voorkeur. Het zal uiteindelijk aan het HvJ zijn om uitsluitsel omtrent deze kwestie te geven.

Daarnaast zullen ook niet alle handelingen en besluiten van DNB openstaan voor beroep en bezwaar. Zo is DNB op grond van de ‘common procedures’ alleen bevoegd tot het nemen van een ontwerpbesluit. Een ontwerpbesluit zal moeten worden doorgestuurd aan de ECB waarna zij het formele besluit neemt. Hierdoor zal een ontwerpbesluit niet gericht zijn op rechtsgevolgen, waardoor het niet te kwalificeren valt als besluit op grond van de Awb. De Nederlandse wetgever komt tot dezelfde conclusie in de Memorie van Toelichting bij de Uitvoeringswet253. Wijst DNB de aanvraag van een bankvergunning af, dan zal DNB geen ontwerpbesluit opstellen. Tegen een afwijzing van een aanvraag staat echter wel bezwaar en beroep open omdat deze afwijzing is aan te merken als een beschikking op grond van artikel 1:3 (2) Awb254.

In het kader van de ‘common procedures’ kan daarnaast nog onduidelijkheid bestaan met betrekking tot de afdwingbaarheid van een niet (tijdig) genomen besluit. Het Nederlandse recht biedt hiertoe alleen de mogelijkheid wanneer er sprake is van een beschikking255, neemt DNB een ontwerpbesluit dan zou deze dus ook niet afdwingbaar zijn. Ook de Europese regeling biedt geen eenduidige oplossing hieromtrent256. Dit komt ten nadele van de effectieve rechtsbescherming van een (rechts)persoon die bijvoorbeeld een bankvergunning heeft aangevraagd.

Op grond van de Nederlandse rechtspraak zijn toezichtbevoegdheden aangemerkt als feitelijke handelingen257. Hierdoor zal er voor de zelfstandige uitoefening van het toezicht door DNB niet altijd bezwaar en beroep openstaan. Een beslissing tot het opleggen van een in de Nederlandse wet geregelde handhavingsmaatregel kan doorgaans wel worden aangemerkt als besluit op grond van de Awb258. Het opleggen van een last onder dwangsom en de bestuurlijke boete zijn bijvoorbeeld te kwalificeren als beschikking259. Het maakt hierbij niet uit of DNB is verzocht tot het openen van een sanctieprocedure door de ECB.

Of het uitvoeren van een handeling door DNB wanneer zij bijstand verleent aan de ECB valt aan te merken als een besluit in de zin van het Awb is niet geheel duidelijk. Aannemelijk is dat DNB hier feitelijke handelingen uitvoert en geen beslissingen neemt gericht op een rechtsgevolg. Zoals al is

252 Bovenschen e.a., Europees bankentoezicht (SSM). Juridische en praktische perspectieven, NtEr 2013/10, p.

367-368 [online]

253 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 049, nr. 3, p. 8 254 Ibid, p. 9

255 Zie afdeling 4.1.3.2 & artikel Awb

256 Zo beargumenteerd Nuijten dat deze schending geen mogelijkheid geeft om een inbreukprocedure te openen

(artikel 258 VWEU): Nuijten, Rechtsbescherming bij toezicht onder het SSM, FR 2014/11, p. 474 [online]

257 CBb 02-03-1999, JOR 1999/64, m. nt. Grundmann- van de Krol [online] 258 Bierman e.a., Hoofdlijnen Wft, 2013, p. 398

38

aangegeven zal zij bijvoorbeeld bij het voorbereiden van een besluit geen formeel besluit nemen waartegen bezwaar en beroep openstaat. De Nederlandse wetgever gaat in haar Memorie van Toelichting ook niet uit van een zelfstandige beslissingsbevoegdheid van DNB bij het verlenen van bijstand aan de ECB260.

Staat er in het kader van het hierboven geïllustreerde beroepsmogelijkheden geen bestuursrechtelijk rechtsbescherming open (zowel op grond van het Europees recht als het Nederlands bestuursrecht) zoals bijvoorbeeld bij feitelijke handelingen van de ECB of DNB het geval is, dan staat de gang naar de burgerlijke rechter open261. Of dit altijd uitkomst zal bieden valt te betwijfelen aangezien de burgerlijke rechter in de praktijk terughoudend toetst wanneer het om een bestuursrechtelijke kwestie gaat262.

In het kader van het toepassen van het Europees recht door DNB mag de bevoegde rechter geen bindende uitspraken doen over de interpretatie van het Europees recht of de geldigheid van een Europese handeling263. De hoogste rechter heeft een plicht om hierover een prejudiciële vraag voor te leggen aan het HvJ op grond van artikel 267 VWEU264. Ook de Nederlandse wetgever heeft zich in de Memorie van Antwoord met betrekking tot de Uitvoeringswet uitgesproken over het belang van deze regeling voor de Nederlandse rechters in het kader van het SSM265. Zeker in het kader van het garanderen van een consistente en coherente toepassing van het single rulebook en met inachtneming van het voorkomen van fragmentatie zal de Nederlandse rechter daar waar nodig gebruik moeten maken van deze verplichting.

260 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 049, nr. 3, p. 11 261 De burgerlijke rechter is altijd bevoegd (artikel 112 Grondwet) 262 Zie bijvoorbeeld: Rb Haarlem 04-07-1994, KG397/1994 [online] 263 HvJ 22-10-1987, 314/85, punten 17 & 19 (Foto-Frost) [online]

264 Deze plicht geldt voor rechters van wie uitspraken niet vatbaar zijn voor hoger beroep of een andere hogere

voorziening: HvJ 27-03-1963, C-28 t/m C-30/62 (Da Costa) [online] Voor lagere rechterlijke instanties geldt een verwijzingsbevoegdheid

39

Conclusie

Zoals uit de voorgaande hoofdstukken blijkt zal niet alleen het toezicht door de ECB en DNB uiteenlopen op grond van het onderscheid tussen de ‘significante’ en ‘minder significante’ banken, ook qua rechtsbescherming zal het (effectief) niveau tussen de Nederlandse en de Europese rechtsgang aanzienlijk verschillen. Alhoewel de Bankenunie is ingesteld om juist de onvolmaaktheden van de EMU te herstellen, zal door de onduidelijkheden in de bevoegdhedenverdeling en de invulling van deze bevoegdheden door de ECB en DNB de werking van het SSM juridisch en praktisch gezien met veel problemen en nieuwe vragen te maken kunnen krijgen, tenzij de ECB, DNB en de andere instellingen hier een modus operandi ontwikkelen. Desalniettemin zal bij het merendeel van de toezicht- en handhavingshandelingen wel duidelijk zijn wanneer de Europese dan wel de Nederlandse rechter bevoegd is. Het moet echter nog maar blijken hoe effectief dit systeem zal zijn. Zo zullen verschillen in procedurele waarborgen, in de wijze en intensiteit van de toetsingen en in de (af te dwingen) beschikbare rechtsmiddelen kunnen resulteren in rechtsongelijkheid en uiteenlopende verschillen in behandeling van de banken in de verschillende Lidstaten. Dit zal niet alleen gelden op Europees en Nederlands niveau zoals blijkt uit deze scriptie, maar ook voor alle negentien verschillende deelnemende Lidstaten aan het SSM.

Een punt van zorg is de fragmentatie van het wettelijke kader waarop het SSM is gebaseerd. Het wettelijke kader dat momenteel van toepassing is leidt tot verschillen in de implementatie van de richtlijnen en interpretatie en toepassing van de regels en normen afkomstig uit de verordeningen en richtlijnen tussen de negentien deelnemende Lidstaten aan het SSM. Alhoewel de ‘common supervisory

culture’ dit probleem zou moeten tegengaan met betrekking tot de toezichthouders, door het bevorderen

van één en dezelfde methodologie en standaard voor alle Lidstaten, lijkt dit echter niet afdoende te zijn. Een daadwerkelijke oplossing voor dit probleem zal voor een groot deel bereikt kunnen worden door de verdere harmonisatie van het Europees en nationaal financieel recht. De verschillen die nu nog bestaan zullen de consistente en coherente toepassing van het single rulebook alleen maar tegenwerken. Er zal dan ook besloten moeten worden tot verdere vervanging van alle richtlijnen met betrekking tot het financiële recht door Europese verordeningen, in zoverre het recht dit toelaat en dit politiek haalbaar is. Echter, om de verschillen in behandeling van de banken daadwerkelijk te voorkomen zal er ook een eenduidig systeem moeten bestaan met betrekking tot de rechtsbescherming. Immers, verschillen in de interpretatie van de regels (bijvoorbeeld door taal, cultuur en het referentiekader van de rechter) en verschillen in de werkwijze tussen de rechters leidt tot inconsistentie van de toepassing het wettelijke kader en zal het effectief en consistent functioneren van het SSM in de weg staan. Met betrekking tot de grote financiële belangen die gebaat zijn bij een effectief niveau van rechtsbescherming zijn de volgende aanbevelingen te geven:

Ten eerste wordt aanbevolen om de ECB daadwerkelijk als exclusieve eindverantwoordelijke aan te stellen binnen het SSM door de besluitvorming met betrekking tot alle toezicht- en

40

handhavingshandelingen bij de ECB te leggen. Hierdoor zullen de NCA’s in het kader van het SSM alleen nog maar bijstand verlenen aan de ECB en geen zelfstandige beslissingsbevoegdheid meer hebben. Hierdoor zal tegen alle toezicht- en handhavingshandelingen in het kader van het SSM (die gericht zijn op rechtsgevolgen) alleen Europeesrechtelijke rechtsbescherming open staan wat de rechtsongelijkheid en uiteenlopende verschillen in behandeling van de banken in de verschillende Lidstaten tegen zal gaan. Met betrekking tot de rechtsgang zal dan ook alleen beroep kunnen worden ingesteld bij het HvJ. In het kader van het consistent en coherent toepassen van het single rulebook kan daarbij de aanbeveling worden gemaakt tot het oprichten van een gespecialiseerde rechtbank bij de HvJ op grond van artikel 257 VWEU. Hierdoor zal er een zeer gespecialiseerde rechtbank kunnen ontstaan die een extensieve kennis heeft met betrekking tot het single rulebook, maar ook met betrekking tot bijvoorbeeld lokale economieën en (rechts)personen.

Het SSM is opgericht met de intentie tot verdere integratie en versterking van de financiële sector van de EU. Echter met het oog op het garanderen van een effectief niveau van rechtsbescherming valt nog veel op het SSM aan te merken. De hierboven gemaakt aanbevelingen kunnen bijdragen aan verdere ontwikkeling van de financiële sector, zodat een effectief en consistent functionerend SSM daadwerkelijk kan worden gerealiseerd.

41

Bibliografie

Literatuurlijst

Bierens, De Bankenunie: een nieuw huis voor het Europees bankentoezicht, Ondernemingsrecht 2014/59 [online via Rechtsorde]

Bierman, B. e.a., Hoofdlijnen Wft, Kluwer BV 2013 (2e dr.)

Bierman, B. & Silverentand, L.J., De juridische en praktische gevolgen van het SSM; van het

Frederiksplein naar de Kaiserstrasse, Tijdschrift voor Financieel Recht 2014/11, p. 441-452 [online

via Rechtsorde]

Boorsma, A. J. & Drijber, B.J., Toezicht, handhaving en rechtsbescherming onder het SSM, in: Bosman-Schouten, M. & Stijnen, R., Toezicht op banken in (inter)nationaal perspectief – Impressies

van een symposium, Ondernemingsrecht 2015/38, p. 221-227 [online via Rechtsorde]

Bovenschen, W.H., e.a., Europees bankentoezicht (SSM). Juridische en praktische

perspectieven, Nederlands tijdschrift voor Europees recht 2013/10, p. 364-373 [online via Rechtsorde]

Craig, P., EU Administrative Law, Oxford University Press 2012 (2e ed.)

Drijber, B.J, & Van Toor, A., Van ESA’s, SSM en SRM: rechtsbescherming in een labyrint van

Europese regels voor het financiële toezicht, Ondernemingsrecht 2015/3, p. 13-25 [online via

Rechtsorde]

Dyson, K., The Euro-zone in a political and historical perspective, in: Dosenrode, S. (red.), Political

Aspects of the Economic and Monetary Union – The European challenge, Ashgate Publishing Ltd

2002, p. 17-40

Eliantonio, M., Europeanisation of Administrative Justice - The Influence of the ECJ's Case Law in

Italy, Germany and England, Europa Law Publishing 2008

Gelder, A. A. van & Teule, P., Gedragstoezicht en het SSM: op weg naar een nieuwe balans, Tijdschrift voor Financieel Recht 2014/11, p. 462-468 [online via Rechtsorde]

Guarracino, F., Role and powers of the ECB and of the EBA in the perspective of the forthcoming

Single Supervisory Mechanism, Law and Economics Yearly Review, 2013/2(1), p. 184-210 [online via

SSRN]

Holtring, K. e.a., De taken van DNB in het SSM-tijdperk, Tijdschrift voor Financieel Recht 2014/11, p. 458-459 [online via Rechtsorde]

Howarth, D. & Quaglia, L., Banking Union as Holy Grail: Rebuilding the Single Market in Financial

Services, Stabilizing Europe’s Banks and ‘Completing’ Economic and Monetary Union, Journal of

Common Market Studies - Annual review 2013/51, p. 103-132 [online via www.onlinelibrary.wiley.com]

Jans, J.H. e.a., Inleiding tot het Europees bestuursrecht, Ars Aequi Libri 2011 (3e dr.) Kastelein, G.W., De Bankenunie en het vertrouwen in een goede afwikkeling, Kluwer 2014

Moor-van Vugt, A.J.C. de, Netwerken en de Europeanisering van het toezicht, SEW Tijdschrift voor Europees en economisch recht 2011/3, p. 94-102 [online via Rechtsorde]

42

Nuijten, S.M.C., Rechtsbescherming bij toezicht onder het SSM, Tijdschrift voor Financieel Recht, 2014/11, p. 469-478 [online via Rechtsorde]

Ottow, A.T., Europeanisering van het markttoezicht, SEW Tijdschrift voor Europees en economisch recht 2011/1, p. 3-17 [online via Rechtsorde]

Schlössels, R.J.N. & Zijlstra, S.E., Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat (onderwijseditie), Kluwer 2010

Spoor & Fleuren, De Bankunie, Rechtsbescherming bij het Single Supervisory Mechanism, Tijdschrift voor Financieel Recht, 2013/7-8, p. 236 [online via Rechtsorde]

Türk, A.H., Judicial review in EU law, Elgar European Law 2010

Wissink, L., e.a., Shifts in Competences between Member States and the EU in the New Supervisory

System for Credit Institutions and their Consequences for Judicial Protection, Utrecht Law Review

2014/5, p. 92-115[online via www.utrechtlawreview.org]

Wissink, L., Het (nieuwe) Europese bankentoezicht en de uitdagingen in een gemengde rechtsorde, SEW Tijdschrift voor Europees en economisch recht 2015/1, p. 4-14 [online via Rechtsorde] Jurisprudentie

Hof van Justitie van de Europese Unie, 27-03-1963, C-28 t/m C-30/62 (Da Costa) [online via EUR- lex]

Hof van Justitie van de Europese Unie, 03-10-1970, C-141/78 (Frankrijk/VK) [online via EUR-lex] Hof van Justitie van de Europese Unie, 07-02-1973, C-39/72 (Slachtpremies) [online via EUR-lex]