• No results found

Hoofdstuk 2. Over de Inclusiviteitsclaim

2.3 Rechts-populistische exclusionaire inclusiviteit

Als we de theoretische kernproposities van Dahl’s polyarchale democratie in relatie brengen tot de Inclusiviteitsclaim, die we, zoals door mij is betoogd, moeten benaderen vanuit de conceptie van ‘rechts- populistische exclusionaire inclusiviteit’, tot welke inzichten leidt dit dan? Op welke manier moet de mate van rechts-populistische inclusiviteit al dan niet worden begrensd door haar exclusionaire constituent? Of gaat daar niet een vraag aan vooraf: is ‘exclusionaire inclusiviteit’ überhaupt wel mogelijk binnen het raamwerk van Dahl? De crux en het antwoord liggen volgens mij hier. Om te kunnen spreken van een verhoogde mate van Dahlsiaanse inclusiviteit, moeten we de volgende elementen in acht nemen:

1. inclusiviteit krijgt uitsluitend waarde in een relatie tot een ontwikkeld systeem van publieke contestatie 2. tezamen hebben deze dimensies tot doel een politiek regime zo duurzaam en zo volledig mogelijk

responsief te doen worden; dit houdt in dat over een substantiële periode de preferenties van alle burgers gelijkelijk worden meegewogen in het besluitvormingsproces, ongeacht wat de inhoud van die

preferenties is.

De conceptie van ‘rechts-populistische exclusionaire inclusiviteit’ is uiteindelijk analytisch onhoudbaar. Het is waar dat preferenties die bestaan onder een deel van het volk maar ongeuit bleven, nu geuit worden en wel binnen het systeem van politieke contestatie, namelijk via het rechtspopulisme. Maar omdat dit inherent gepaard gaat met een exclusionaire agenda ten opzichte van de preferenties van diegenen die niet tot het pure volk behoren (de elite en bepaalde minderheden), tellen de laatstgenoemde preferenties in mathematische zin niet meer mee voor de

mate van inclusiviteit van een liberale democratie. In de woorden van Mudde en Kaltwasser: “het populisme in

West-Europa is geneigd om het volk te definiëren in etnische termen, en, als consequentie daarvan, behouden populisten de notie van politieke participatie voor aan de ‘oorspronkelijke’ bevolking”. Om de inclusiviteit vervolgens te verhogen, moet allereerst aangetoond worden dat de som van de eerst niet maar nu wel geuite preferenties gelijk of groter is dan de som van de preferenties die niet meer mee mogen tellen (voor het getal dat uitdrukking geeft aan de mate van inclusiviteit). Deze (utilitaristische) redenatie lijkt vergezocht, maar als we Dahl’s proposities heel letterlijk volgen en daarbij indachtig blijven dat het rechtspopulisme wel degelijk er voor zorgt dat bepaalde meningen en preferenties niet meer in het systeem van publieke contestatie worden geuit, moeten we deze redenatie wel degelijk naar voren brengen.

Temeer omdat Dahl’s toevoeging “ongeacht wat de inhoud van die preferenties is” ons hierbij zand in de ogen

lijkt te strooien. Deze toevoeging wordt aangebracht om te voorkomen dat (van een gegeven norm) afwijkende preferenties op voorhand worden uitgesloten; Dahl’s ambitie is om in het model geen inhoudelijk (normatief) oordeel in te bouwen. Dus wat het rechtspopulisme allemaal ook te berde mag brengen, dat op zichzelf is niet doorslaggevend, zolang het maar niet tornt aan de mathematische logica achter het model. Het model kan niet impliceren dat de inhoud van die preferenties er toe leidt dat inclusiviteit, in mathematische zin, afneemt. Maar omdat het rechtspopulisme hier iets tegenover stelt, namelijk zij heft potentieel die afname op door er een gelijk of groter aantal geuite preferenties voor in de plaats te stellen, omzeilt het rechtspopulisme deze ogenschijnlijke

weeffout in de inclusiviteitsdimensie. Betekent dit nu dat Mudde en Kaltwasser aan het rekenen kunnen gaan slaan? Nee. Want er is een nog veel fundamenteler punt dat tot de analytische onhoudbaarheid van het begrip ‘rechts-populistische exclusionaire inclusiviteit’ leidt.

Ook al zou de som van de rechts-populistische exclusionaire inclusiviteit hoger liggen dan de som van de uitgesloten (of als gevolg van die dreiging van uitsluiting niet meer geuite) preferenties, dan treedt een andere vereiste in werking, namelijk dat aan de preferenties van alle burgers een gelijk gewicht moet worden toegekend in de besluitvorming, en een deel van de bevolking politieke participatie ontzeggen is daarmee simpelweg

onverenigbaar. Dit is dus een reden waarom het analytisch onhoudbaar is, hier komt geen normatief argument aan te pas. Daar komt nog eens bij dat de bedreiging die het rechtspopulisme vormt voor de liberale democratie, niet alleen betrekking heeft op publieke contestatie, maar dus potentieel ook een bedreiging vormt voor de mate van inclusiviteit.

Maar eerst moet nu nog aangetoond worden dat rechtspopulisme inderdaad negatief gewaardeerd moet worden in termen van Dahlsiaanse contestatie. Hiervoor moeten we ten slotte kijken naar het tweelingbroertje van de Inclusiviteitsclaim, namelijk de Contestatieclaim. En Mudde en Kaltwasser hebben duidelijk aangegeven hoe rechtspopulisme een bedreiging daarvoor vormt. De hypothese waarop de Contestatieclaim is gebaseerd luidt dat populisme (de mogelijkheden voor) contestatie inperkt door een machtscentralisatie binnen de uitvoerende macht (executive) en het ondermijnen van de macht van tegenkrachten (idem: 20). Deze hypothese wordt uiteindelijk zowel voor Europa als voor Noord- en Zuid-Amerika bevestigd; populistische partijen neigen er toe om het bestaan van tegenkrachten op zichzelf aan te vechten en de regels van politieke competitie te overtreden (idem: 206). Het gebrek aan respect voor publieke contestatie dat, zoals blijkt uit de casestudies, eigen is aan het populisme, volgt volgens Mudde en Kaltwasser uit de monistische visie op de samenleving (idem: 2007). Het populisme is

gefundeerd en steunt op een Manicheïstisch onderscheid tussen het zuivere volk en de corrupte elite, wat weinig ruimte biedt voor pluralisme (idem: 207).

Wat het populisme daarbij doet is het bekritiseren van de resultaten van het democratische regime en, als oplossing daarvoor, het bepleiten van aanpassingen van de democratische procedures (idem: 207). Populisten neigen er naar om te claimen dat de ‘rule of law’ en de checks and balances die grondwettelijk zijn verankerd niet alleen het vermogen van het volk om haar collectieve macht uit te oefenen inperken, maar ook de aanleiding zijn voor een groeiende onvrede m.b.t. het politieke systeem (idem: 207). Vandaar ook dat populisten, in theorie, een voorkeur hebben voor volksraadplegingen en andere vormen van directe democratie; dit wordt verondersteld een manier te zijn om de macht terug te geven aan het volk en de afstand tussen gekozenen en kiezers te verkleinen (idem: 207-208). Mudde en Kaltwasser concluderen vervolgens dat het populisme doorgaans zonder de spelregels van publieke contestatie in acht te nemen, pijnlijke maar reële problemen binnen de bestaande politieke orde thematiseert. Het moet daarmee niet als antidemocratisch gezien worden, maar als uitdrukking van de wil van een negeerde groep mensen, een uitdrukking die ‘mogelijk ingaat tegen bepaalde procedures en resultaten van de liberale democratie’ (idem: 209).

Conclusie

En dit leidt tot de belangrijkste conclusie van dit onderzoek, namelijk dat de veronderstelling van Mudde en Kaltwasser dat rechts-populistische inclusiviteit en rechts-populistische publieke contestatie volstrekt los van elkaar kunnen worden beschouwd, onhoudbaar is. Rechtspopulisme kan in relatie tot de kwaliteit (de Dahlsiaanse

responsiviteit) van de polyarchie helemaal niet positief gewaardeerd worden in termen van Dahlsiaanse

inclusiviteit wanneer het tegelijkertijd de Dahlsiaanse publieke contestatie ondermijnt. Die twee dimensies moeten samen toe werken naar een zo volledig mogelijke responsiviteit, dat is hele idee van de polyarchie. Dus de claim dat “populism can be both a corrective and a threat to democracy” (2012: 16) blijkt, althans binnen het Dahlsiaanse raamwerk, geen stand te houden.

De andere hoofdconclusie is dat we om de populistische tijdgeestthese op waarde te kunnen schatten, we deze anders dienen te benaderen. Vanuit die andere benadering kunnen we bovendien ook beter de (ambivalente) relatie tussen populisme en liberale democratie in de context van de kwaliteit van de moderne democratie duiden. Daartoe was het allereerst belangrijk om veel explicieter te maken wat de collectivistische en liberale opvatting van democratie inhouden en hoe deze zich tot elkaar verhouden. Vervolgens hebben we gezien hoe het populisme als

ideologie zich verhoudt tot die spanning en dat we het radicale aspect t.o.v. van de democratische traditie wel

constateren, niet omdat het die traditie verabsoluteert, maar omdat daar iets toevoegt, namelijk een morele dimensie of morele benadering van politiek en samenleving. Daarbij was het cruciaal om te bezien of het aanbrengen van een analytisch onderscheid tussen i) populisme als ideologie en ii) de collectivistische

democratieopvatting alleen maar een semantische truc is, of dat dit onderscheid ons hielp om de kern van de zaak bloot te leggen. Ik heb betoogd dat dit onderscheid relevant is en dat ik met het analytische raamwerk een richtlijn heb gecreëerd waarop we voort kunnen borduren richting het meten of er in de opvattingen van

mainstreampartijen in West-Europese democratieën een verschuiving richting een meer zuiver democratische c.q. collectivistische democratieopvatting plaatsvindt. Omdat in de vergelijking en in het raamwerk ook het populisme als ideologie is meegenomen, kan dit raamwerk ook dienen als richtlijn om het populisme te meten. Door daarbij fijnmaziger te werk te gaan daarin, lopen we niet op voorhand vast op één aspect daarvan, namelijk het anti- elitisme. Het populisme meer fijnmazig kunnen meten is echter potentiële bijvangst. Als deze studie een raamwerk heeft gecreëerd dat er toe bij kan dragen dat we meer valide een eventuele verschuiving in het politieke landschap kunnen meten en duiden, dan heeft het zijn belangrijkste doel bereikt.

Bibliografie

Abts en Laermans, (2010) Populistische representatie en de representatieve democratie. Politicologenetmaal 2010.

Work in progress.

Abts en Rummens (2005) Populistische democratie. Een contradictio in terminis. Ethiek & Maatschappij. 8e Jaargang. Nummer 4. pp. 27-49

Akkerman, A. (2013) How Populist Are the People? Measuring Populist Attitudes in Voters. Comparative

Political Studies published online 17 December 2013

Akkerman, T. (2003) Populism and democracy. Acta politica, 38, pp. 147-159

Canovan, M (2002), ‘Taking politics to the people. Populism as the ideology of democracy’, in: Y. Mény en Y. Surel ed., Democracies and the populist challenge (New York 2002) 25-44

Canovan, M. (1999), Trust the people! Populism and the two faces of democracy, Political Studies, 47(1), 2-16. Dahl & Lindblom, (1977) Politics, Economy and Welfare. New York.

Dahl, R.A (1998) On Democracy. New Haven: Yale University Pres

Dahl, R.A. (1971) Polyarchy: Participation and Opposition. New Haven, CT: Yale University Press.

Dahl, R.A. (2001) ‘Democracy,’ in N. J. Smelser and P. B. Baltes (red.), International Encyclopedia of Social and

Behavioral Sciences. Oxford: Elsevier, 3405–8.

Dahl, R.A. 1956. A Preface to Democratic Theory. Chicago: University of Chicago Press. Diamond, 2003

Elchardus, M., & Spruyt, B. (2012). Populisme en de zorg over de samenleving. Sociologie, 8, 107-126. Hawkins, K. A., Riding, S., & Mudde, C. (2012). Measuring populist attitudes. Political Concepts Committee on

Concepts and Methods Working Paper Series, 55, 1-35.

Lange, de (2011) De populistische Zeitgeist in West-Europa. Populisme: bedreiging of verrijking voor

democratie? KNAW Symposium (14 maart)

Lange, de en Rooduijn (2011) Een populistische tijdsgeest in Nederland? Een inhoudsanalyse van de verkiezingsprogramma’s van politieke partijen. In: Democratie doorgelicht. Het functioneren van de

Nederlandse democratie. Andeweg & Thomassen (red.). Leiden: University Press. pp. 319-334

Lucardie, A.P.M. (2007) Rechts-extremisme, populisme of democratisch patriotisme? Opmerkingen over de politieke plaatsbepaling van de Partij voor de Vrijheid en Trots op Nederland. In: Jaarboek 2007.

Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen

Mair, P (2002) Populist democracy vs party democracy. in Mény, Y. & Surel, Y. (ed.), Democracies and the populist

challenge. New York: Palgrave.

Mény, Y. & Surel, Y. (eds.) (2002), Democracies and the populist challenge. New York: Palgrave. Mouffe (2000) The Democratic Paradox. Londen: Verso

Mudde, C. (2004) The Populist Zeitgeist. Government and Opposition, 39(4), pp. 541–563. Mudde, C. (2007) Populist Radical Right Parties in Europe. Cambridge: Cambridge University Press

Mudde, C. (2010) ‘The Populist Radical Right: A Pathological Normalcy,’ West European Politics 33(6): 1167– 86.

Mudde, C., & Rovira Kaltwasser, C. (2012). (Eds.) Populism in Europe and the Americas: Threat or corrective for

democracy? (pp. 1-26). Cambridge, UK: Cambridge University Press.

Schuyt, C.J.M. Op zoek naar het hart van de verzorgingsstaat. Stenfert Kroese, Leiden / Antwerpen 1991

Studies, 47(1), pp. 2-16

Taggart, P. (2000), Populism. Buckingham: Open University Press.

Taggart, P. (2002), Populism and the pathology of representative politics, pp. 62-80 in Mény, Y. & Surel, Y. (ed.).

Democracies and the populist challenge. New York: Palgrave.

Taggert, P (2003) The Populist Turn in the Politics of the New Europe. Paper presented for presentation at the 8th Biannual International Conference of the European Studies Association conference, Nashville

Thomassen, J (2011) Inleiding. Populisme: bedreiging of verrijking voor democratie? KNAW Symposium (14 maart) Thomassen, J. (1991) Hedendaagse Democratie. Alphen aan den Rijn: Samsom H.D. Tjeenk Willink

Thomassen, J. (2010) De permanente crisis van de democratie. Afscheidsrede uitgesproken op 24 september. Geraadpleegd via: http://www.utwente.nl/mb/pa/staff/thomassen/publicaties/

Thomassen, J.J.A. en de Jong, (1992) Democratie en Rechtsstaat. In: J.J.A. Thomassen, M.P.C.M. van Schendelen, M.L. Zielonka-Goei (red.). De geachte afgevaardigde. Muiderberg: Coutinho, pp. 249-276. Tilly, C. (2007) Democracy. Cambridge: Cambridge University Press.