• No results found

3.3 M ESO - EN MACRONIVEAU

3.3.5 Rechten van het kind

Kinderrechten zijn doorheen de jaren tot stand gekomen. In 1989 zijn deze vastgelegd in een

‘Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind’, verder genoemd IVRK, dat in België in 1992 in werking trad. De inhoud kan gegroepeerd worden rond drie P’s: Protectie, Provisie en Participatie.

Participatierechten zijn evenwel nog niet goed ingeburgerd. Het Comité voor de Rechten van het Kind hanteert vier basisprincipes: non-discriminatie, het belang van het kind, het recht op leven, overleven en ontwikkeling en recht op participatie (Verhellen, 2008, p.-33, Luyten, 2015-2016, p.86).

In de preambule van het IVRK staat dat het kind en zijn gezin recht heeft op “de nodige bescherming en bijstand” voor “ontplooiing en welzijn”, vooral voor het kind “op grond van zijn lichamelijke en geestelijke onrijpheid” ter voorbereiding op een zelfstandig leven in de maatschappij (IVRK). Artikel 1 stelt dat het IVRK geldt voor elk minderjarig kind, dus tot de leeftijd van 18 jaar. Specifiek in het kader van deze eindproef is het belangrijk om enkele artikels expliciet te vermelden. De Staten dienen de ontwikkeling van het kind te garanderen (Art.5). Artikel 12 zegt dat kinderen recht hebben om hun mening te zeggen en het kind heeft vrijheid van meningsuiting volgens artikel 13, artikel 18 zegt dat ouders de eerste verantwoordelijken zijn, dat de Staten de ouders ondersteunen in de opvoeding en dat ouders recht hebben op gebruikmaking van diensten voor kinderzorg waarvoor zij in aanmerking komen. Van Crombrugge (2006, p.170-171) zegt dat de rechten voor de kinderen tegensprekelijk zijn en deze gewikt en gewogen dienen te worden. Het recht op zelfstandigheid en competenties versus het recht op bijstand en bescherming moet op verantwoordelijke wijze toegepast worden, zowel door de ouders als door iedere betrokken volwassene. In art.22bis van de grondwet zijn sinds 2008 de basisbeginselen van het kinderrechtenverdrag opgenomen, waarin staat dat elk kind recht heeft op “maatregelen en diensten die zijn ontwikkeling bevorderen” en dat het belang van het kind steeds voorrang heeft (Luyten, 2015-2016, p.86).

Ook is het ‘Kinderrechtencommissariaat’ opgericht, een ombudsdienst voor minderjarigen. De hoofdopdracht is om het kinderrechtenverdrag bekend te maken en op de naleving ervan toe te zien.

Verder doet dit commissariaat onderzoek naar de leefwereld van jongeren en brengt ieder jaar verslag uit aan het Vlaams Parlement (Luyten, 2015-2016, p.86).

32 In het decreet van het Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid is een ‘jongere- en kind-effectrapportage’ vervat (JoKER). Dit betekent dat er een effectrapport moet opgesteld worden door de Vlaamse regering, bij elk ontwerp van decreet dat het belang van minderjarigen raakt. In dit rapport wordt gekeken naar de effecten van het decreet op jongeren tot 25 jaar. Verder voorziet het decreet de subsidiëring van VipJeugd ter ondersteuning van gemeentelijk en provinciaal jeugdwerk en een kenniscentrum kinderrechten (Luyten, 2015-2016, p. 87). Minister Gatz (Vlaams Parlement, 2014, p.19) stelt in zijn beleidsnota van 2014-2019 specifiek te zullen toezien op de JoKER en in het algemeen op de toepassing van de jeugd- en kinderrechten. Hij duidt nog in het bijzonder op “het recht om jong te zijn” en “de noodzakelijkheid van ruimten om te spelen, verkennen, experimenteren en gewoon rond te hangen” (Vlaams Parlement, 2014, p.7, 14).

Het ‘ontwerp van decreet houdende de organisatie van preventieve gezinsondersteuning’ richt zich tot ouders en tot kinderen en jongeren (Vlaams Parlement, Stuk 2131, 2012-2013-Nr.4, Art. 4 & 5).

Preventieve gezinsondersteuning doelt op een kwaliteitsvol en laagdrempelig aanbod die de doelgroep beoogt. Het leeftijdsbereik is afhankelijk van de vraag die het Huis van het Kind krijgt en de lokale mogelijkheden. Het ontwerp van decreet heeft tot doel de rechten en belangen van kinderen en jongeren te versterken, het welbevinden te bevorderen en gepaste ondersteuning te bieden. Het betracht ook de sociale en informele netwerken rondom gezinnen, kinderen en jongeren te bevorderen en te ondersteunen. Door sensibilisering en het promoten van ondersteunende maatregelen beoogt het bij te dragen tot het creëren van een gezinsvriendelijk klimaat in de gehele samenleving.

3.3.6 Besluit

Jongeren hebben nood aan sociale contacten, het aansluiten bij een peergroup is essentieel, maar ook de integratie in de maatschappij behoedt voor sociale isolatie. Jongeren dienen over een goed sociaal netwerk en een sociaal vangnet te beschikken. Socialisatie is een verantwoordelijkheid van de volledige gemeenschap en is ontwikkelingsbevorderend. Sociaal kapitaal en netwerken beschermen tegen maatschappelijke kwetsbaarheid. Een goede samenwerking tussen alle betrokkenen biedt ondersteuning, maar ook sociale controle die conformiteit in de hand werkt. Dat beïnvloedt positief de schoolloopbaan, de kans op een succesvol betreden van de arbeidsmarkt en maatschappelijk succes. Het standhouden in de maatschappij wordt hierdoor duurzamer. Sleutelkinderen hebben minder sociaal contact en hun socialisatieproces wordt hierdoor negatief beïnvloed. Ouders hebben dikwijls geen andere keuze, doordat het aanbod voor opvang niet goed afgestemd is op werkende ouders en zeker niet op alleenstaande ouders. Naschoolse opvang en activiteiten vragen ook een financiële bijdrage, waardoor kinderen soms niet kunnen deelnemen. Door de nog steeds heersende genderrol is vooral de vrouw beperkter in haar keuzes.

De jongeren zelf wensen veilige en goed bereikbare (hang)plekken, met de nodige faciliteiten in de buurt, liefst zonder de nabijheid van de ouders, maar wel met familie binnen bereik. Een positief aanbod met een goede begeleiding die de juiste waarden en normen voorspiegelt, kan een sociale binding vormen. De verinnerlijking van waarden zoals vertrouwen en wederkerigheid zorgt ervoor dat deze intrinsieke factor, en niet een externe controle, het gedrag bepaalt. Jongeren haken minder snel af op school en plegen minder snel misdrijven bij sociale effectiviteit. Het blijkt echter niet vanzelfsprekend om de tieners een locatie te bieden, daar een fysiek gebouw op de juiste plek niet altijd voorhanden is en het financiële plaatje dikwijls te duur. Voor subsidies dienen de nodige inspanningen geleverd te worden en zelfs dan zijn de voorwaarden soms niet haalbaar.

Door de geïnstitutionaliseerde maatschappij zijn er beperkingen en verantwoordelijkheden worden opgelegd. Individuele benadering is hierdoor beperkt, maar het is de taak van het beleid om

33 pedagogische grenzen op te leggen om kinderen en ouders te beschermen en te ondersteunen.

Pedagogische, economische en sociale functies zijn echter niet steeds op elkaar afgestemd, alhoewel de diverse beleidsdomeinen mekaar beïnvloeden. Sectoroverschrijdende samenwerking is een noodzaak. Vanuit het Europese beleid wordt geijverd voor een kwalitatieve opvang voor alle kinderen, rekening houdend met de noden van kinderen en ouders. De buitenschoolse opvang dient beter afgestemd te worden op de leefwereld en moet een goede combinatie vormen met gezin en arbeid. Het effect van leef- en werkomstandigheden op de gezondheid en hiermee ook op de ganse maatschappij mag niet onderschat worden. De Vlaamse gemeenschap wil maatregelen treffen die zorgen voor een gezinsvriendelijke maatschappij en een preventief beleid. Hiervoor is er een horizontaal beleid dat over verschillende beleidsdomeinen ijvert voor het welzijn van kinderen en jongeren. Het Vlaamse beleid ondersteunt jongerenwerk en duidt op het positieve en preventieve karakter ervan. Het beleid pleit voor het verminderen van de administratie en regelgeving, zodat het bottom-up effect verbetert.

Kinderen en jongeren hebben verschillende rechten, gevat in het recht op protectie, provisie en participatie. Het belang van het kind dient steeds vooropgesteld, geen enkel kind mag gediscrimineerd worden op geen enkele wijze en ieder kind heeft recht op ontwikkeling. Door de fysieke en psychische onrijpheid hebben kinderen recht op ondersteuning en bescherming ter voorbereiding op een zelfstandige positie in de maatschappij. Het Huis van het Kind, Kind & Gezin en het Kinderrechtencommissariaat zijn opgericht ter ondersteuning van kinderen en hun gezin. Zij behoeden en controleren ook de toepassing van de opgelegde regels en maatregelen. Verder wordt bij ieder nieuw decreet gelet op het effect hiervan op kinderen en jongeren. De Vlaamse regering ziet ook toe op de uitvoering van de rechten van kinderen en jongeren. Specifieke aandacht gaat hierbij uit naar het recht om jong te zijn en het recht op de nodige ruimte hiertoe. De investering in kinderen en jongeren wint aan belang.

34

“Maar wie weet…?

Wij staan wel in onze slobbertruien en te nauwe broeken

wat volwassen te doen op de hoeken van de straten

wij hangen wel wat onverschillig aan de bar en bestellen met een stoer gezicht

ons zoveelste biertje

wij geven wel een grote mond tegen onze ouders en gooien de deur met een klap achter ons dicht maar wie weet

hoe we ’s avonds met onszelf liggen te vechten en de grijnzende negerkoppen

van de nachtconcerten van de muren scheuren

en het uitschreeuwen van eenzaamheid wie

weet…

van onze gevouwen handen”

Onbekende bron

35

4 VERANDERINGSGERICHTE VOORSTELLEN

Doorheen deze eindproef krijgen we een beeld van de noden en problemen die zich stellen aangaande een warme plek voor tieners in de samenleving. We zijn van bij het begin specifiek uitgegaan naar hun plaats tussen school en thuis. Deze drie omgevingen zijn ontegensprekelijk met elkaar verbonden, dat blijkt uit de verzamelde informatie. Met deze kennis, vergaard binnen het praktische en theoretische kader, kijken we welke aandachtspunten er zijn en wat er als veranderingsdoel kan gesteld worden. We formuleren veranderingsvoorstellen zowel voor de jongere en zijn fysieke plek in de samenleving, als op vlak van samenwerking binnen verschillende diensten en actoren en op beleidsvlak. Hierbij zien we de toepasselijkheid van het model van Bronfenbrenner (supra 3.1), met de samenhang tussen de verschillende niveaus en binnen de niveaus tussen de factoren onderling. Deze voorstellen richten zich dan ook niet tot één specifieke gemeente, maar tot iedere betrokkene bij tieners en een mogelijke tienerwerking. Bij het formuleren ervan denk ik aan de tip van schepen Diliën te Peer (Jeugd, Sport, Kinderopvang, Gezin, Feesten en plechtigheden), op mijn praktijkverdiepingsplaats. Zij raadde mij aan om mij de ideale situatie voor te stellen en hier zover als mogelijk naar toe te werken.