• No results found

Recente visies op de Japanse vrouwenemancipatie

Nu we de historische context van het bezettingsbeleid met betrekking tot de democratisering en de visie van de direct betrokkenen over de totstandkoming en uitvoering hiervan hebben bekeken, kunnen we ons gaan richten op de historiografie over vrouwenemancipatie als onderdeel van het bezettingsbeleid. Wanneer men de verschillende onderzoeken over de democratisering en de uitbreiding van vrouwenrechten bestudeert, blijkt al snel dat de meningen over deze hervormingen zeer uiteenlopen. Vooral in recente literatuur over de bezettingsperiode zijn er onderzoekers die beargumenteren dat het beleid van de Verenigde Staten in Japan paternalistisch, racistisch en bovenal imperialistisch was. Hieronder valt volgens deze auteurs ook de uitbreiding van vrouwenrechten. Hiermee gaan zij in tegen het beeld dat de Amerikanen voornamelijk goede intenties hadden met hun hervormingen.

De Japanse historica Mire Koikari zegt met haar artikel, ‘Exporting democracy? American women, ‘feminist reforms’, and politics of imperialism in the U.S. occupation of Japan, 1945-1952’ (2002), het beeld te willen nuanceren van de bezetting van Japan als een goedaardige bezetting die positieve gevolgen had voor het naoorlogse Japan en specifiek voordelig was voor de Japanse vrouw. Zij ziet deze bezetting als een voorbeeld van imperialisme, doordrongen van macht en dominantie.108 De Amerikaanse vrouwen die de Japanse vrouwen tijdens de bezetting

begeleidden bij hun emancipatie, hebben, volgens Koikari, een centrale rol gespeeld in de uitbreiding van die Amerikaanse dominantie. Ze schrijft: ‘The U.S. intervention in postwar Japan and Asia at large, in which the former extended its military, political, economic and cultural authority over the latter, comes surprisingly close to the classic definition of imperialism.’ 109

Onder andere aan de hand van citaten van generaal MacArthur laat Koikari zien dat de Amerikanen de Japanners zagen als een onvolwassen ras binnen de moderne wereld. Volgens MacArthur zouden de Japanners nog in een zeer ‘onderwijsbare staat’ zijn. Hij sprak in 1951 in de Senaat de volgende woorden over de Japanse bevolking: ‘Measured by the standards of modern civilization, they would be like a boy of 12 as compared with our development of 45 years…They were still

108 Koikari, ‘Exporting democracy?’, 25. 109 Ibidem, 26.

close enough to origin to be elastic and acceptable to new concepts.’110 De

hervormingen zouden de Japanners volgens de Amerikanen beschaving en verlichting brengen. Volgens Koikari zijn deze superioriteitsgevoelens een duidelijk voorbeeld van imperialistisch gedrag.

De uitbreiding van vrouwenrechten valt volgens Koikari ook onder dit imperialistische gedrag. De Amerikaanse bezetters waren volgens haar geen oprechte voorvechters voor vrouwenemancipatie. De Amerikanen zouden de vrouwen enkel kiesrecht hebben gegeven en het recht om plaats te nemen in het Japanse parlement om ze in te kunnen zetten tegen de Japanse mannen in de politiek. Dit zou bijdragen aan de stabiliteit van het naoorlogse Japan. Daarnaast zou de maatregel de Japanse vrouwen meer Westers maken waardoor Japan tijdens de Koude Oorlog niet vatbaar zou zijn voor het communisme. De hervormingen ten aanzien van vrouwenrechten hadden dus als functie Japan te transformeren ten behoeve van de eigen machtsuitbreiding.111

Daarnaast gebruikten de Amerikanen de vrouwenemancipatie volgens Koikari om aan het thuisfront te bewijzen dat ze een nobele intentie hadden in Japan. De Amerikanen zetten de Japanse vrouwen neer als hulpeloos, onschuldig en al eeuwenlang onderdrukt door de Oosterse culturele traditie van mannelijke dominantie. Met het invoeren van vrouwenkiesrecht hadden de Amerikanen deze vrouwen uit hun ‘inferieure’ positie bevrijd en hun voorzien van Westerse ‘superieure’, democratische en politieke waarden.112 Dit symbolische belang dat

SCAP hechtte aan de bevrijding van de Japanse vrouw, stond volgens Koikari, echter in sterk contrast met het gebrek aan planning en de middelen die beschikbaar waren om de hervormingen uit te voeren. Er was vanuit de Amerikaanse overheid of vanuit SCAP geen blauwdruk gemaakt voor de lagere ambtenaren die de hervormingen ten aanzien van de vrouwen moesten uitvoeren. Daarnaast kregen deze ambtenaren vaak maar weinig middelen tot hun beschikking om hun werk te kunnen uitvoeren, zo hadden ze geen bureaus en geen kantoor.113

Zoals we in het vorige hoofdstuk hebben kunnen lezen, hebben een aantal Amerikaanse vrouwen een belangrijke rol gespeeld bij de realisatie van vrouwenemancipatie in Japan. Koikari is zeer kritisch over deze rol. Ze schrijft dat het

110 Zoals geciteerd in: Koikari, ‘Exporting democracy?’, 24. 111 Koikari, ‘Exporting democracy?’, 26-28.

112 Ibidem, 24. 113 Ibidem, 33.

idee van democratisering bij sommige Amerikaanse vrouwen wel erg beperkt was. Wanneer ze de informatie over democratische procedures aan de Japanse vrouwen hadden verstrekt, was democratisering in hun ogen geslaagd.114 Daarnaast meent

Koikari dat, hoewel de Amerikaanse vrouwen duidelijk tegen een aantal aspecten van gender-relaties in Japan zijn ingegaan, ze met hun acties tegelijkertijd de Amerikaanse imperialistische politiek en het idee van Amerikaanse/Westerse raciale superioriteit versterkten. In hun lessen aan de Japanse vrouwen was het ideale beeld van genderrelaties gebaseerd op Amerikaanse waarden uit de middenklasse. Het idee was dat de Japanse vrouwen een democratisch en egalitair leven zouden kunnen leiden als ze de Amerikaanse situatie imiteerden. Met hun projecten verspreidden de Amerikaanse vrouwen, zoals Beate Sirota en Carmen Johnson die Koikari ook in haar artikel noemt, zodoende hun eigen Westerse waarden en gebruiken onder de Japanse bevolking. Door dit te doen hielpen ze de Verenigde Staten om hun culturele superioriteit en dominantie in het naoorlogse Japan te versterken.115

De Amerikaanse hoogleraar Oost-Azië Studies en Vrouwen- en Genderstudies aan de universiteit van Toronto, Lisa Yoneyama, oordeelt in haar artikel ‘Liberation under siege. U.S. military occupation and Japanese women’s enfranchisement’ (2005), evenmin positief over de Amerikaanse hervormingen ten aanzien van vrouwenrechten in Japan. Ze gaat in haar artikel in tegen de ‘mythe’ dat de oorlog van de Verenigde Staten tegen Japan een ‘good war’ was ‘that liberated the people of Asia, including the Japanese themselves, from Japan’s military fanaticism, cultic imperial worship, and feudalism’.116 Yoneyama noemt de bezetting van Japan

‘America’s imperial project of democratization and reform’.117Ze spitst haar

onderzoek toe op de veranderende beeldvorming in de Amerikaanse media over de Japanse vrouwen tijdens en na de oorlog en de berichtgeving in de media over de uitbreiding van vrouwenrechten in Japan. Aan de hand van deze veranderende beeldvorming beoogt Yoneyama aan te tonen dat de intentie van de Amerikanen met betrekking tot vrouwenemancipatie niet oprecht is geweest.

De Amerikaanse pers benadrukte sterk de emancipatie van Japanse vrouwen als onderdeel van het bezettingsbeleid. Tijdens de oorlog hadden Amerikaanse media

114 Ibidem, 34. 115 Ibidem, 27 en 36.

116 Lisa Yoneyama, ‘Liberation under siege. U.S. military occupation and Japanese women’s enfranchisement’, American Quarterly Vol. 57, No. 3 (2005) 885-910, aldaar 886.

de Japanse vrouw nog laten zien als ‘women warriors’, net zo fanatiek als de Japanse mannen en zelfs bereid de wapens op te pakken om mee te vechten in de oorlog. Tegen het einde van de oorlog veranderden de media dit beeld compleet. De Japanse vrouwen waren ineens geen ‘women warriors’ meer, maar de ‘unhappiest women in the world’. Ze waren vredelievend, hulpeloos en onderdrukt; passieve slachtoffers van de dominante mannelijke en militaristische cultuur.118

De media creëerden deze verschillende beelden van de Japanse vrouw volgens Yoneyama bewust om de acties van de Amerikanen in Japan, tijdens en na de oorlog te ondersteunen. Het beeld van de Japanse vrouw tijdens de oorlog was geconstrueerd om aan het Amerikaanse thuisfront te laten zien hoe oorlogszuchtig en fanatiek de Japanse samenleving was dat zelfs de vrouwen wilden meevechten. Dit moest de strijd tegen Japan nog verder rechtvaardigen. Het naoorlogse beeld van de Japanse vrouw als hulpeloos wezen moest juist laten zien hoe goed het bezettingsbeleid was voor Japan en hoe nobel de intentie van de Amerikanen: door de uitbreiding van hun rechten hadden zij de arme Japanse vrouwen bevrijd uit hun onderdrukte positie.119

De bezetting kan men volgens Yoneyama echter onmogelijk zien als een bevrijding. Wanneer een land bezet is, is het immers niet vrij, zo redeneert ze:

The insistence on the United States’ granting of constitutional rights to Japanese women obscures the occupation as a space of unfreedom, a place of nonrights, and thus masks the paradox of its simultaneous violence and benevolence.120

Yoneyama betoogt dat deze propaganda over de bevrijding van de Japanse vrouw de eigenlijke Amerikaanse imperialistische doelen voor het thuisfront moest verbloemen. Net als Koikari meent Yoneyama dat de Verenigde Staten hun macht in Azië wilden uitbreiden om sterker te staan tijdens de Koude Oorlog. Vrouwenemancipatie fungeerde als dekmantel voor deze ambitie: ‘The rhetoric of liberation, rights and democratization was indeed crucial for U.S. world domination during the cold war.’121 Daarnaast begon SCAP, met de komst van de Koude Oorlog,

de Japanse vrouwen aan te moedigen om toch vooral in hun rol van goede echtgenoot

118 Ibidem, 890.

119 Ibidem, 890-892 en 895-896. 120 Ibidem, 889.

en moeder te blijven en zich niet teveel met de politieke maatschappij te bemoeien. Vrouwen hadden dan wel meer vrijheden gekregen maar het was niet de bedoeling dat ze zich voor al te radicale bewegingen, zoals het communisme, gingen inzetten.122 Dit

alles laat volgens Yoneyama zien dat de Amerikanen geen oprechte voorstanders van vrouwenemancipatie waren maar dit enkel uit eigen belang in hun beleid hebben opgenomen.

Het beeld dat Yoneyama hier schetst lijkt nogal eenzijdig. Het is interessant om hier een andere recente studie tegenover te zetten van de Japanse historica Naoko Shibusawa. Zij schrijft in haar boek America’s geisha ally. Reimagining the Japanese enemy (2006) dat de Amerikaanse bezetters, door de omgang met de vriendelijke, zachtaardige en onschuldige Japanse vrouwen en kinderen, steeds positiever begonnen te staan tegenover de Japanse bevolking. Hierdoor veranderde het beeld dat de Amerikanen tijdens de oorlog van de Japanners hadden gevormd als zijnde een wreed en oorlogszuchtig volk. Door het gedrag van de Japanse vrouwen en kinderen kregen de Amerikanen het gevoel dat ze de Japanners als een soort mentor moesten helpen om hun land de ‘juiste’ weg te wijzen. Het boek van Shibusawa bevestigt niet de ideeën in het artikel van Yoneyama dat dit beeld van de Japanse vrouw bewust door de Amerikaanse media was gefabriceerd.123

Koikari en Yoneyama bouwen in hun artikelen voor een deel voort op een essay van de Amerikaanse historicus John Dower, geschreven in 1971. In zijn artikel ‘Occupied Japan and the American lake, 1945-1950’ schrijft hij dat de Amerikanen met de hervormingen in Japan vooral tot doel hadden om hun macht in Azië verder uit te breiden. Met de dreiging van het communisme en de komst van de Koude Oorlog in dit gebied, wilden de Verenigde Staten de Japanse maatschappij hervormen en kneden naar het Amerikaanse, democratische model. Op die manier wilden ze een American lake creëren in dit gedeelte van de Stille Oceaan (Pacific) tegen het communistisch blok. Japan moest dus vooral een democratie worden om als buffer te dienen in de Koude Oorlog, aldus Dower.124

Naast deze negatieve visies op de vrouwenemancipatie als onderdeel van het Amerikaanse beleid zijn er ook verscheidene meer positieve stukken geschreven. De

122 Ibidem, 899-900.

123 Naoko Shibusawa, America’s geisha ally. Reimagining the Japanese enemy (Cambridge MA en Londen 2006).

124 John W. Dower, ‘Occupied Japan and the American lake, 1945-1950’ in: Edward Friedman en Mark Selden (red.), America’s Asia. Dissenting essays on Asian-American relations (New York 1971) 146-206, aldaar 146-147 en 155 en 173.

Japanse historicus Eiji Takemae, een vooraanstaand onderzoeker over de bezettingsperiode, oordeelt in zijn boek Inside GHQ (2002) over het algemeen positief over de Amerikaanse hervormingen op het gebied van de politieke rechten van de Japanse bevolking. Volgens hem hebben deze Japan ten goede veranderd. In zijn inleiding schrijft hij:

It is a truism that democracy cannot be imposed ‘from above’. Yet most Japanese, and particularly the nation’s youth, disillusioned by defeat and weary of the privations and suffering of the war years, embraced the Occupation reforms with relief and genuine enthusiasm.125

Takemae laat zien dat de wens om Japan te hervormen niet alleen van de Amerikanen kwam. Zoals we eerder hebben kunnen lezen, waren er vóór de oorlog al Japanse vrouwen die streden voor meer rechten. Na de oorlog pakten sommigen deze strijd weer op. Vlak na de Japanse overgave en nog voor de komst van generaal MacArthur, richtten drie belangrijke Japanse feministen een comité op genaamd Women’s Postwar Counter-Measures Committee (Sengo Taisaku Fujin I’inkai). Op 10 september 1945 presenteerde dit comité een lijst met vijf eisen, waaronder kiesrecht, zowel aan de Japanse overheid als aan SCAP. Bij de Japanse overheid bestond echter sterke oppositie tegen de voorstellen van de vrouwen. Uiteindelijk werden hun eisen toch ingewilligd toen MacArthur op 11 oktober 1945 in een verklaring de Amerikaanse plannen voor de hervorming van Japan bekend maakte. Zoals we in het tweede hoofdstuk hebben kunnen lezen, riep MacArthur in deze verklaring onder andere op tot de ‘emancipation of the women of Japan through their enfranchisement’.126 Over dit ingrijpen van MacArthur schrijft Takemae: ‘In any

event the franchise was an idea whose time had come. MacArthur’s intervention ensured that it arrived sooner rather than later, and perhaps more completely.’ 127

Zoals Koikari in haar artikel schreef, meent ook Takemae dat de Amerikaanse vrouwen bij het vergroten van de vrouwenrechten een cruciale rol hebben gespeeld. Hij oordeelt over deze bijdrage echter een stuk positiever dan Koikari. Volgens hem is de samenwerking tussen Japanse vrouwen en de Amerikaanse vrouwen van groot belang geweest voor de realisatie van vrouwenemancipatie in de praktijk. De

125 Takemae, Inside GHQ, xl.

126 Zoals geciteerd in: Kades, ‘The American role’, 219. 127 Ibidem, 241-242.

Amerikaanse luitenant Ethel Weed, in dienst bij SCAP als Women’s Information Officer, heeft bijvoorbeeld een belangrijke bijdrage geleverd. Weed vroeg prominente Japanse juristen om advies over de patriarchale Japanse samenleving en de bevoorrechte positie van de Japanse man. Ze werkte ook nauw samen met prominente Japanse vrouwen die haar konden adviseren over de status van Japanse vrouwen, hun behoeftes en ambities. Onder deze vrouwen bevond zich ook Shidzué Ishimoto. Bij deze Japanse vrouwen ontstond het plan om een overheidsbureau op te zetten ter verbetering van de status van vrouwen in Japan. Met hulp van Ethel Weed en haar Amerikaanse collega’s is dit bureau, het Women’s and Minors’ Bureau, er gekomen. Volgens Takemae zouden veel initiatieven van SCAP de plank hebben misgeslagen zonder de samenwerking tussen de Japanse en Amerikaanse vrouwen. 128

Takemae noemt ook het team van 27 vrouwen, waar de eerder genoemde Carmen Johnson deel van uitmaakte, als een belangrijke factor in de realisatie van vrouwenemancipatie. Zoals we hebben kunnen lezen, kreeg dit team de taak om door Japan te reizen en de Japanse vrouwen les te geven over hun nieuwe rechten, de nieuwe grondwet en om hun aan te moedigen om van hun nieuwe democratische vrijheden gebruik te maken. De vrouwen in dit team waren volgens Takemae rolmodellen voor vele Japanse vrouwen, en versterkten met hun werk de naoorlogse vrouwenbeweging.129

In zijn artikel ‘“Kissing is a symbol of democracy!” Dating, democracy and romance in occupied Japan, 1945-1952’ (2010), onderzoekt Mark McLelland, een cultureel historicus, de psychologische en culturele impact van de Amerikaanse hervormingen op de Japanse bevolking in het algemeen en die op de relaties tussen mannen en vrouwen in het bijzonder. Hij merkt op dat er in de literatuur over de bezetting van Japan wel al veel aandacht is besteed aan de politieke, economische, sociale en culturele hervormingen die de Amerikanen doorvoerden maar dat er nog maar weinig onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het Amerikaanse beleid voor de relaties tussen mannen en vrouwen.130 McLelland heeft voor zijn onderzoek onder

andere gekeken naar memoires van Japanners, enquêtes en populaire Japanse media uit de periode direct na de oorlog.

128 Ibidem, 185-186, 241 en 328-329. 129 Ibidem, 129.

130 Mark McLelland, ‘”Kissing is a symbol of democracy!” Dating, democracy, and romance in occupied Japan, 1945-1952’, Journal of the History of Sexuality, 508-535, aldaar 517.

Waar Koikari en Yoneyama in hun artikelen kritiek hadden op het Amerikaanse beeld van de Japanse vrouw als onderdrukt en hulpeloos wezen, laat McLelland in zijn artikel, aan de hand van het burgerlijk wetboek van de Meiji- grondwet (1898), zien dat de Japanse vrouw, in ieder geval qua rechten, wel degelijk als inferieur beschouwd werd aan de man. Het was daarnaast niet gewoonlijk dat een echtgenoot met zijn eega in het openbaar verscheen of dat mannen en vrouwen die elkaar niet kenden met elkaar omgingen. Hierdoor leidden ze een redelijk gescheiden leven. Zoals eerder ook uit het boek van Shidzué Ishimoto naar voren kwam, laat McLelland zien dat de Japanse overheid na 1931, na de inval in Mantsjoerije, vrouwen aanmoedigde om vooral een goede echtgenote en moeder te zijn en zoveel mogelijk kinderen te baren voor het leger. Afgezien van de jaren twintig van de twintigste eeuw, een periode waarin een deel van de Japanse bevolking zich sterk maakte voor meer democratisering en waarin ook de relaties tussen mannen en vrouwen wat losser werden, bleef deze situatie tot aan de bezetting nagenoeg hetzelfde.131

De komst van de Amerikanen zorgde volgens McLelland voor een wezenlijke verandering in de situatie van de Japanse vrouw. Hij schrijft:

The Americans did not put forward a radical feminist agenda; rather they accepted the idea that woman’s primary role in adult life is to be a wife and mother, but believed that married women simultaneously could and should play other roles as well, such as citizen, worker and participant in civic and social groups.132

Net als Yoneyama laat McLelland zien dat de Japanse vrouwen, in de ogen van de Amerikanen, de rol van moeder en echtgenoot dienden te blijven vervullen. Daarnaast is McLelland echter duidelijk van mening dat de Japanse vrouwen er door de bezetting op vooruit zijn gegaan. De Amerikanen breidden hun rol namelijk verder uit en de rechten die de vrouwen kregen met de invoering van de nieuwe grondwet noemt hij bijzonder progressief voor die tijd. Veel Japanners waren zelf ook niet ontevreden met de Amerikaanse hervormingen. Een Japanse journalist omschreef in 1953 de

131 Ibidem, 510-512. 132 Ibidem, 517.

nieuwe politieke vrijheden, waaronder gelijkheid tussen mannen en vrouwen en het vrouwenkiesrecht, als ‘cadeautjes’ van de Amerikanen.133

Tijdens de bezetting wilden de Verenigde Staten niet alleen de Japanse politieke instituties democratiseren maar ook van de Japanners een democratisch volk in hart en nieren maken. De manier van omgang tussen Amerikaanse mannen en vrouwen hebben volgens McLelland bijgedragen aan de realisering van dit doel. Zo was de komst van tweehonderd Amerikaanse vrouwen naar Japan in 1946, echtgenotes van Amerikaanse officieren, van grote invloed op de Japanse bevolking. Deze mannen en vrouwen liepen hand in hand over straat en toonden openlijk liefde voor elkaar. Dit was gedrag dat Japanners voorheen nooit in het openbaar hadden gezien en het veranderde de houding van Japanners tegenover vrouwen aanzienlijk. Tevens liet SCAP films uit Hollywood vertonen waarin ‘zoenscènes’ voorkwamen. De Amerikaanse bezettingsmacht stimuleerde zelfs Japanse filmmakers om ook in hun eigen films scenes waarin gezoend werd te verwerken: zo ontstond de ‘Kissing movie’ als een geheel nieuw genre.134 Dit Amerikaans publieke vertoon van affectie