• No results found

Ratio van de schadevergoedingsactie en de proportionele causaliteit

3. Tijd voor het meten van de causaliteit

3.6 Ratio van de schadevergoedingsactie en de proportionele causaliteit

Volgens Hinteregger is de proportionele causaliteit rechtvaardig, omdat elke uitstoter de schade draagt die hij heeft veroorzaakt.123 Daarentegen verwacht Hinteregger dat toepassing van de onrechtmatige daad op klimaatveranderingsschade beperkt blijft tot een theoretische analyse en moet eerst volledig worden erkend dat de proportionele causaliteit hiervoor kan worden toegepast.124 Mijns inziens is de RWE-zaak hiervan het begin en is deze oplossing van de causaliteitsproblematiek in klimaat-aansprakelijkheidszaken in lijn met de ratio van de schadevergoedingsactie en de proportionele causaliteit.

De schadevergoedingsactie is gericht op herstel van schade na een onrechtmatige daad. Daarnaast is de ratio van de proportionele causaliteit om in geval van causaliteitsonzekerheid

123 Hinteregger 2017, p. 257. 124 Hinteregger 2017, p. 260

43 een onrechtvaardige ‘alles of niets’-benadering te voorkomen. Daarbij bestaat een compensatiegedachte, want op groepsniveau wordt onder- of overcompensatie voorkomen.125 Reeds in de Kalimijnen-zaak werd door A-G mr. Franx betoogd dat de CSQN-eis bij een gelijktijdig optredend aandeel in de totale zoutbelasting leidt tot de onaanvaardbare consequentie dat geen enkele veroorzaker aansprakelijk zou zijn.126 Volgens Cox is deze causaliteitsvorm het meest geschikt voor milieuschade, omdat sprake is van samenwerkende, cumulatieve veroorzaking.127 Ook Van Dijk is een voorstander van het voorkomen van een alles-of-niets-benadering in klimaat-aansprakelijkheidszaken.128 Hoewel deze causaliteitsvorm terughoudend moet worden toegepast als zuivere vermogensschade wordt gevorderd, kan de schade aan het eigendom van Lliuya door een overstroming in mijn optiek niet louter worden gekwalificeerd als vermogensschade. Bovendien werd in de Kalimijnen-zaak ook vermogensschade gevorderd (wegens aantasting van de oogst).

3.7 Tussenconclusie

Uit bovenstaande analyse volgen voor- en tegenargumenten voor het aannemen van causaal verband. Allereerst zijn de ‘strategieën’ om causaliteitsonzekerheid aan te pakken bij zowel de gebodsactie als de schadevergoedingsactie in overeenstemming met het doel van het causaliteitsvereiste, dat een veroorzaker die voldoende verband houdt met de schade verantwoordelijk moet worden gehouden. Daarnaast is de klimaatwetenschap verder ontwikkeld, waardoor niet alleen een causaal verband is aangenomen tussen de menselijke uitstoot van Nederlandse broeikasgassen en schade in het algemeen, maar ook de mogelijkheid bestaat om de relatieve bijdrage van een partij aan de mondiale uitstoot te berekenen. Bovendien bestaan er veel overeenkomsten tussen klimaat-aansprakelijkheidszaken als de Shell-zaak en RWE-zaak enerzijds en de aangehaalde jurisprudentie anderzijds. Tot slot is het aannemen van causaal verband in lijn met de ratio van de betreffende aansprakelijkheidsactie en de causaliteitsvorm. Waar de deelcausaliteitstheorie bijdraagt aan het voorkomen van een onrechtmatige daad in de toekomst, herstelt de proportionele causaliteit schade na een onrechtmatige daad en voorkomt het een onrechtvaardige alles-of-niets-benadering.

125 Vlg. conclusie A-G mr. Wissink, par. 3.69.2-3.69.3 in: HR 24 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1799

(Fortis/Bourgonje).

126 Vlg. conclusie A-G mr. Franx, par. 8.8, in: HR 23 september 1988, NJ 1989/743,

ECLI:NL:PHR:1988:AD5713 (Kalimijnen).

127 Van den Berg en Cox, AV&S 2014/2, par. 5. 128 Van Dijk 2007, p. 7

44 Mijns inziens blijft het afhankelijk van het bewijsmateriaal dat wordt geleverd omtrent de gedeeltelijke oorzaak en kunnen alleen grote uitstoters aansprakelijk worden gesteld. De RWE- zaak kan worden gezien als een juridische testcase die bijdraagt aan het verduidelijken van verantwoordelijkheden van private partijen voor schade door antropogene klimaatverandering.

45

Conclusie: the clima(c)tic finale

Dit onderzoek bespreekt het causaliteitsvereiste van de onrechtmatige daad in klimaat- aansprakelijkheidszaken tegen bedrijven. De belangrijkste onderzoeksvraag is in hoeverre de huidige causaliteitsleer van de onrechtmatige daad zich leent voor het aansprakelijk stellen van bedrijven voor schade die optreedt (mede) als gevolg van de werkzaamheden die substantieel bijdragen aan antropogene klimaatverandering. Mijn onderzoek wijst uit dat het causaliteitsvereiste zich hiervoor leent, omdat dit vereiste in klimaat-aansprakelijkheidszaken minder strikt kan worden toegepast. Allereerst heb ik vastgesteld dat ook aan het causaliteitsvereiste moet worden voldaan wanneer niet om schadevergoeding, maar om een rechterlijk gebod wordt gevraagd. Aansluitend heb ik beargumenteerd hoe aan dit vereiste kan worden voldaan, door mijn analyse van de huidige causaliteitsleer van de onrechtmatige daad bij respectievelijk de gebodsactie en de schadevergoedingsactie te verbinden met het geschetste feitencomplex uit de Shell-zaak en RWE-zaak. Daarbij heb ik voor de gebodsactie hoofdzakelijk gekeken naar de Urgenda-zaak en voor de schadevergoedingsactie naar de DES- dochters zaak, de Asbest-zaak en de Kalimijnen-zaak. Mijn belangrijkste argument voor het kunnen voldoen aan het causaliteitsvereiste in klimaat-aansprakelijkheidszaken tegen bedrijven die substantieel bijdragen aan antropogene klimaatverandering is dat er veel overeenkomsten bestaan met de aangehaalde jurisprudentie. Daarnaast is mijn beoordeling gebaseerd op het doel van het causaliteitsvereiste, de ontwikkeling van de klimaatwetenschap en de ratio van de betreffende aansprakelijkheidsactie en de causaliteitsvorm.

Gebodsactie

Bij de gebodsactie is een causaal verband indirect vereist. Wanneer de aansprakelijkheidsclaim van een bedrijf is gebaseerd op het leerstuk van gevaarzetting, schuilt in het onrechtmatigheidsoordeel eenzelfde causaal mechanisme als in de Urgenda-zaak. Door de introductie van een deelrisicobeheer van een mondiaal gevaar is voldoende dat de onrechtmatige daad bijdraagt aan het veroorzaken van klimaatschade en kan causaal verband worden aangenomen wanneer de bijdrage aan de mondiale uitstoot groter of gelijk is aan de bijdrage van de Nederlandse Staat. Als uit de mondiale erkenning van de noodzaak van landen tot emissiereductie kan worden afgeleid dat het treffen van maatregelen door landen op individueel niveau effect sorteert op het voorkomen van een gevaarlijke klimaatverandering,

46 kan ook zonder dat dit bedrijf emissiereductienormen heeft opgegeven causaal verband worden aangenomen tussen haar klimaatbeleid en een gevaarlijke klimaatverandering.

Schadevergoedingsactie

Bij de schadevergoedingsactie kan de hoofdregel van CSQN-verband worden genuanceerd. Mijns inziens is een groot aantal veroorzakers, vertraging tussen onrechtmatige daad en schade en de aanwezigheid van massaschade onvoldoende om de alternatieve causaliteit toe te passen. Dit komt omdat de massaschade in klimaat-aansprakelijkheidszaken ontstaat door de wereldwijde antropogene emissies gezamenlijk, waarbij de specifieke schade die wordt gevorderd niet de oorzaak van de massaschade is, maar het gevolg. Voor deze schade is nog geen verband te leggen met klimaatverandering; de schade kan ook het gevolg zijn van een natuurlijke gebeurtenis die ook zou zijn ontstaan zonder gevaarlijke klimaatverandering. Daarnaast wordt in de literatuur beargumenteerd dat een hoofdelijke verantwoordelijkheid niet gerechtvaardigd is bij zoveel uitstoters die elk zo’n gering aandeel in de specifieke schade hebben.

Daarentegen ben ik van mening dat toepassing van de proportionele causaliteit goed te verdedigen is. Allereerst illustreert de Asbest-zaak dat de proportionele causaliteit kan worden toegepast in zaken waar sprake is van gevaarzetting, sluipende schade en waar ook natuurlijke oorzaken bestaan. Daarnaast illustreert de Kalimijnen-zaak dat de proportionele causaliteit zich ook leent voor toepassing in milieuzaken, alsmede waar sprake is van geografische grensoverschrijding en waar sprake is van meer veroorzakers. De RWE-zaak is het begin van de erkenning dat de proportionele causaliteit kan worden toegepast bij klimaatveranderingsschade.

Kanttekening

Tot slot moet als kanttekening worden gemaakt dat gevaarlijke klimaatverandering een wereldwijd probleem is en de klimaatschade die hierdoor ontstaat zeer uiteenlopend is. Hoewel mijn uiteenzetting van het juridisch kader ook van toegevoegde waarde kan zijn in andere klimaat-aansprakelijkheidszaken tegen bedrijven, betekent het aannemen van causaal verband in klimaat-aansprakelijkheidszaken tegen bedrijven als Shell en RWE niet dat de causaliteitsproblematiek in klimaat-aansprakelijkheidszaken met een ander feitencomplex op

47 soortgelijke wijze kan worden opgelost. Daarnaast heb ik mijn onderzoek begrensd tot de Nederlandse rechtspraktijk en mij gericht op het causaliteitsvereiste van de onrechtmatige daad. In de toekomst is het waardevol om te kijken naar het causaliteitsvereiste in andere rechtsstelsels of naar de ontwikkeling op het gebied van milieurecht en mensenrechten. Klimaatverandering zal een ‘hot topic’ blijven, want voorlopig lijkt de hete strijd nog niet te zijn afgekoeld.

48

Literatuurlijst

Artikelen

A.J. Akkermans & H. van Dijk, ‘Proportionele aansprakelijkheid, omkeringsregel, bewijslastverlichting en eigen schuld: een inventarisatie van de stand van zaken,’ AV&S 2012/17, afl. 5.

L. Bergkamp, ‘Het Haagse klimaatvonnis: Rechterlijke onbevoegdheid en de negatie van het causaliteitsvereiste’, NJB 2015/1676, afl. 33, p. 2278-2288.

J.M. van den Berg en R.H.J. Cox, ‘Is de staat aansprakelijk voor klimaatverandering?’, AV&S 2014/2, par. 5-6.

T.R. Bleeker, ‘Nederlands klimaatbeleid in strijd met het EVRM’, NTBR 2018/39.

T.R. Bleeker, ‘Klimaataansprakelijkheid 2.0 – Een vergelijking tussen de klimaatzaak tegen de Staat en de klimaatzaak tegen Shell’, Utrecht Centre for Accountability and Liability Law 5 april 2018.

Chr. H. Van Dijk, ‘Privaatrechtelijke aansprakelijkheid voor opwarming van de aarde’, NJB 2007/45, p. 2861-2871.

P. Griffin, R. Heede, & I. van der Vlugt, ‘The Carbon Majors Database: 2017 Dataset Release,’ Climate Accountability Institute 2017, http://climateaccountability.org/publications.html.

P. Griffin, ‘The Carbon Majors Database: CDP Carbon Majors Report 2017, Climate Accountability Institute 2017, http://climateaccountability.org/publications.html.

M. Hinteregger, ‘Civil Liability and the Challenges of Climate Change: A Functional Analysis’,

JETL 2017, p. 238-260, https://doi.org/10.1515/jetl-2017-0010.

IPCC, ‘Global Warming of 1.5 ℃ Summary for Policymakers,’ IPCC 2018.

IPPC, ‘Climate Change 2014 Synthesis Report Summary for Policymakers,’ IPCC 2014.

IPCC, ‘Climate Change 2014 Impacts, Adaptation, and Vulnerability. Summary for Policymakers,’ WGII, IPCC 2014.

IPCC, ‘Climate Change 2013 The Physical Science Basis,’ WGI, SPM, IPCC 2013.

T.F.E. Tjong Tjin Tai, ‘Schadebegroting. Verlies van een kans en proportionele aansprakelijkheid’, NJB 2016/1605.

49

Boeken

A.J. Akkermans, Statistisch bewijs van causaal verband tussen een rampzalige gebeurtenis en

gezondheidsklachten, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2002.

E. Bauw & E.H.P. Brans, Milieuprivaatrecht, Deventer: Kluwer 2003.

W. Braams, A. van Rijn & M.W. Scheltema, Klimaat en recht, Deventer: Kluwer 2010.

J.M. van Dunné, Asbest en aansprakelijkheid, Bewijsvragen, milieu- en produktenaansprakelijkheid (Serie Aansprakelijkheidsrecht deel 1), Arnhem: Gouda Quint BV

1994.

L.F.H. Enneking, ‘Civiele aansprakelijkheid voor (dreigende) milieuschade in een internationale context. Over de rol van het civiele aansprakelijkheidsrecht bij het bevorderen van mondiale duurzaamheid’, in: Duurzame handel in juridisch perspectief, Vereniging voor

milieurecht, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2014.

J. Spier, ‘Civielrechtelijke aansprakelijkheid voor klimaatverandering, doemscenario’s voor onverantwoordelijke bedrijven en overheden’, in: Klimaatverandering en de rol van het

milieurecht, Vereniging voor milieurecht, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2007.

Dissertaties

P.A. Kottenhagen-Edzes, Onrechtmatige daad en milieu. Het gebruik van privaatrecht bij het

voorkomen van milieu-aantasting en het verhaal van milieuschade (diss. Rotterdam), Arnhem:

Gouda Quint BV 1992.

Handboeken

T.R. Bleeker, ‘De knellende criteria van het rechterlijk bevel en verbod’, in: F.Q. van de Pol e.a. (red.), Vijftig Weeffouten in het BW - Een ode aan het Burgerlijk Wetboek, ter ere van zijn

25-jarig bestaan, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2017, p. 187-197.

R.J.B. Boonekamp, in: A.T. Bolt (red.), Groene Serie Schadevergoeding, Deventer: Wolters Kluwer 2018.

K.J.O. Jansen, in: C.J.J.M. Stolker (red.), Groene Serie Onrechtmatige daad, Deventer: Wolters Kluwer 2018.

C.H. Sieburgh, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk

Recht. 6. Verbintenissenrecht. Deel II. De verbintenis in het algemeen, tweede gedeelte,

50 A.S. Hartkamp & C.H. Sieburgh, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het

Nederlands Burgerlijk Recht. 6. Verbintenissenrecht. Deel IV. De verbintenis uit de wet,

Deventer: Wolters Kluwer 2015.

J. Spier e.a. (red.), Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer: Kluwer 2018.

Jurisprudentie

HR 23 september 1988, NJ 1989/743, ECLI:NL:PHR:1988:AD5713, m.nt. J.C. Schultsz, J.H. Nieuwenhuis (Kalimijnen).

HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079, NJ 1966/136, m.nt. G.J. Scholten (Kelderluik).

HR 9 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0706 (DES-dochters).

HR 17 januari 1997, NJ 1997/230, m.nt. J. van Dunné (Moerman/Bakker).

HR 7 december 2001, NJ 2002/576 (Leeuwarden/Los).

HR 31 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6092 (Nefalit/ Karamus).

HR 24 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1799, m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (Fortis/Bourgonje).

HR 23 november 2012, LJN BX7264 (Beroepsfout gynaecoloog).

HR 14 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX8349 (HR Embryonaal verkeersslachtoffer).

HR 14 december 2012, NJ 2013/236 (Nationale Nederlanden/ S).

HR 21 december 2012, NJ 2013/237 (Deloitte/Hassink).

Hof Den Haag 10 september 1986, TMA 1987.

Hof Den Haag 9 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2591 (Urgenda).

Rechtbank Den Haag 24 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7145, TGMA 2015/6, m. nt. Hulst,

AB 2015/336, m.nt. Ch. W. Backes (Urgenda).

Landgericht Essen (Duitsland) 15 december 2016, zaak 14/0354Z/R/rv (Lliuya/RWE AG).