• No results found

Enkel het turnblok dient verder te worden onderworpen aan een archeologisch onderzoek. De totale oppervlak van het gebouw is ca. 460m². Het oppervlak dat in realiteit zal kunnen worden onderzocht zal evenwel kleiner zijn gezien de dragende binnenmuren niet worden verwijderd en er onder meer een toegangstrap is naar de kelderruimte in het gebouw ernaast.

De opgraving wordt in diepte beperkt tot de uitgraafdiepte die nodig is voor het realisteren van de nieuwe vloeropbouw en de aanleg van de rioleringen.

Er wordt hierbij geen rekening gehouden met een buffer van 30cm. Gezien de werken worden uitgevoerd binnen een gebouw zal er geen sprake zijn van zwaar werfverkeer dat op het aangelegde niveau komt te staan/ te rijden (zoals dit wel het geval is bij het plaatsen van palenmachines ed.).

Daarnaast is de bodem zeer compact en droog, zodat er geen gevaar is voor het inrijden - en verstoren - van dieperliggende archeologische niveaus.

Daarbij moet rekening gehouden worden met het financiële aspect waarbij het opgraven van een bufferzone van 30cm diep, gepaard gaat met de afvoer én aanvoer van 120m³ grond. De onderzoeksinspanning weegt hierbij niet op tegenover de hoge kostprijs hiervan.

figuur 2 Projectie van de advieszone voor opgraving op het huidig kadasterplan (www.geopunt.be)

8

figuur 3 Projectie van de advieszone voor opgraving op de huidig luchtfoto (www.geopunt.be)

2.2 Onderzoeksopdracht

2.2.1 Doelstelling

Op basis van de archeologische resten wordt getracht het kloostercomplex meer exact te situeren.

Daarbij wordt ook getracht zicht te krijgen op de ruimtelijke indeling. Hierbij wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van een kerk, en de kloostergebouwen.

2.2.2 Wetenschappelijke vraagstelling

Op basis van de opgraving zal getracht worden volgende vraagstellingen te beantwoorden:

- Op welk niveau zijn er archeologische resten aangetroffen? Hoe verhoudt de diepte zich ten opzichte van archeologische niveaus die werden waargenomen tijdens het vooronderzoek?

- Kan er een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de late 19de/20ste-eeuwse resten/ophogingen, en de oudere sporen/lagen die eerder met het klooster kunnen worden gelinkt.

Is er daarbij duidelijkheid verkregen omtrent de fundering S20 die in proefput 6 werd waargenomen?

- Kan er op basis van de aangetroffen resten van het klooster meer informatie worden gewonnen over de ligging en ruimtelijke/functionele indeling van de gebouwen?

- Zijn er inhumaties aangetroffen, en waar liggen deze ten opzichte van de structuren.

9

2.3 Onderzoeksstrategie, -methoden en –technieken

2.3.1 Onderzoeksstrategie

Bij het afgraven van de huidige vloer zal een team van archeologen aanwezig zijn. Het archeologische niveau zal maximaal op een diepte liggen die gelijk is aan de verstoringsdiepte. Indien noodzakelijk wordt geacht, wordt het eerste archeologische niveau hoger aangelegd. Na registratie van dit eerste archeologische niveau wordt een tweede vlak aangelegd. Het te onderzoeken niveau zal niet dieper zijn dan noodzakelijk voor de uitvoering van de voorziene werken. Indien rioleringssleuven dieper worden uitgegraven, wordt tot op de voorziene diepte het archeologisch onderzoek uitgevoerd.

De aandacht dient voornamelijk te gaan naar archeologische resten die kunnen worden gelinkt met het kloostergebouw, en dus ouder zijn dan ca. 1800. Jongere resten zijn binnen dit verhaal minder relevant. Zeker wanneer het slechts ophogingspakketten betreft. De nodige vondsten worden uit deze pakketten gerecupereerd om de recente ouderdom aan te tonen. De nodige profielen worden gezet om eventueel gefaseerde ophoging aan te tonen.

Wanneer onzekerheid bestaat over de ouderdom worden de sporen gedetailleerd geregistreerd zoals omschreven in de code goede praktijk. Ze kunnen tijdens de verwerking, in combinatie met de andere sporen, verder worden vergeleken en geselecteerd worden op hun archeologische waarde.

2.3.2 Onderzoeksmethoden & -technieken

Voor de zones waar de huidige vloerplaat beperkt is, zal er laagsgewijs worden afgegraven tot op het gewenste niveau. Indien blijkt dat er binnen het pakket dat wordt afgegraven een archeologisch niveau aanwezig is, zal dit eerst worden geregistreerd. Na registratie kan er verder worden verdiept.

Na het bereiken van de gewenste diepte wordt het aangelegde vlak geregistreerd. Indien hier geen archeologische relevante sporen in aanwezig zijn, wordt dit ook duidelijk opgenomen tijdens de registratie. De nodige foto’s en beschrijvingen zijn noodzakelijk om de afwezigheid te staven.

In het andere geval worden de sporen geregistreerd. Gezien de verstoringsdiepte niet dieper reikt dan het aangelegde niveau, worden er geen coupes of profielputten gezet, tenzij dit noodzakelijk wordt geacht voor het begrijpen van de sporen. Deze worden beperkt gehouden om eventueel dieperliggende resten niet te verstoren en de kosten voor herstel zo laag mogelijk te houden.

2.3.3 Inhumaties

Gezien de aard van de site – een klooster met bijhorende kapel – is het niet onmogelijk dat inhumaties worden aangetroffen. De kans wordt klein geacht gezien de beperkte diepte en de aanwezigheid van jongere ophogingspakketten. Maar gezien de praktijkervaring van de auteur bij dergelijke sites, kunnen inhumaties zeker niet worden uitgesloten.

Indien menselijke resten worden aangetroffen worden ze met de nodige aandacht en conform de code goede praktijk onderzocht en geregistreerd. Indien de skeletten bij de aanleg van het vlak slechts gedeeltelijk werden geraakt, en dieper liggen dan de verstoringsdiepte, worden deze alsnog in hun geheel opgegraven, ook al dient hierbij dus dieper te worden gegraven dan de verstoringsdiepte. Het opgraven van een half skelet heeft immers wetenschappelijk gezien weinig relevantie.

10 2.3.4 Staalname

Gezien de aard van de sporen die er worden verwacht, en de beperkte opgravingsdiepte, is de nood aan staalname beperkt. Van het aangetroffen metselwerk worden de nodige referentiestalen genomen. Uit bepaalde lagen kan besloten worden stalen te nemen inzake onderzoek van kleine vondsten (dierlijk bot, kleine voorwerpen, ed…). Bij het treffen van inhumaties kunnen stalen worden genomen met het oog op onderzoek van parasieten, en dus onrechtstreeks van ziektes. De eventuele analyse op de stalen wordt geschat op 1500 euro.

2.3.5 Conservatie

Omwille van dezelfde redenen al bij de staalnames zal de eventuele noodzakelijke conservatie van vondsten beperkt blijven. Een stelpost van 250 euro kan hier volstaan.

2.4 Bepalende criteria voor het alsnog niet uitvoeren van de voorziene onderzoekshandelingen

Indien de bouwplannen worden aangepast en binnen de turnblok geen graafwerken worden voorzien, dient het onderzoek niet te worden uitgevoerd.

2.5 Duur van de opgraving

De effectieve duur van de opgraving zal afhankelijk zijn van de duur voor de uitbraak en uitgraven van de vloer. De opgraving wordt geschat op 5 werkdagen.

2.6 Kostenraming

De kosten voor de opgraving worden geraamd op 12 000 euro. Hierin zitten zowel het terreinwerk als de uitwerking en rapportage in een archeologierapport en eindverslag vervat.

In deze raming zitten geen kosten vervat voor het opgraven van inhumaties, werfinrichting, grondverzet en grondwaterverlaging. Ook de kosten voor een fysisch antropoloog in het geval er skeletten worden aangetroffen zitten hier niet in vervat.

2.7 Competenties voor de uitvoerders

2.7.1 Actoren

Volgende actoren zullen een rol spelen bij het archeologisch onderzoek:

- Erkende archeoloog: De erkend archeoloog staat in voor de algemene coördinatie van het project.

- Veldwerkleider: De veldwerkleider en de erkende archeoloog kunnen dezelfde persoon zijn.

- Assistent-archeoloog

- Fysisch antropoloog: de antropoloog zal worden gecontacteerd bij het aantreffen van inhumaties.

Er wordt in samenspraak met hem/haar overwogen welk verder aanpak noodzakelijk is en of een terreinbezoek door desbetreffende persoon noodzakelijk is.

11 - Materiaaldeskundige: deze actor kan worden ingezet om duiding te krijgen over het aanwezige metselwerk en de ouderdom. Hij/zij wordt gecontacteerd indien onzekerheid is over de periode van bepaalde structuur, het interpreteren van bouwsporen, ed.

2.7.2 Competenties

Het onderzoek wordt uitgevoerd door minstens een veldwerkleider en een archeoloog-assistent.

- De veldwerkleider heeft minstens 200 dagen ervaring in opgravingen met complexe stratigrafie in combinatie met registratie van metselwerk. Daarnaast heeft hij/zij ervaring in het opgraven van inhumaties.

- De archeoloog-assistent heeft minstens 100 dagen ervaring in opgravingen met complexe stratigrafie.

2.8 Het bewaren en deponeren van het archeologisch ensemble

Er wordt contact opgenomen met het erkende onroerenderfgoeddepot van het Provinciaal Erfgoedcentrum te Ename (provincie Oost-Vlaanderen) inzake de deponering en bewaring van het archeologisch ensemble. Tenzij de opdrachtgever kan en wil instaan voor een bewaring van het ensemble in de vereiste omstandigheden.